Uitgebreide samenvatting met veel afbeeldingen als hulpmiddel. Bevat alle belangrijke begrippen en er staat aanvullende informatie in uit het boek "Klinische Pathologie" voor een extra toelichting op sommige onderwerpen. Zelf heb ik een 9 gehaald!
Onderzoekmethoden
Lichamelijk onderzoek
o Na anamnese (gesprek over ziektegeschiedenis) :
Inspectie (kijken naar uiterlijk: huid, houding, beweging)
Palpatie (voelen: aftasten, verhardingen, spieren, hartslag)
Percussie (kloppen: indruk krijgen van onderliggende weefsel)
Auscultatie (luisteren met stethoscoop naar bijv. hart, darmen, longen)
Aanvullend onderzoek
o Laboratoriumonderzoek (bloed, speeksel, urine, weefsel onderzocht)
o Röntgen (bot, schadelijk)
o CT-scan (Röntgen in 3D)
o MRI (magnetisme, onschadelijk)
o Echo (ultrasound (trillingen), onschadelijk)
o Doppler (soort echo, handig voor bloedstroom)
o Endoscopie (camera in lichaam, voor holle organen en grote gewrichten)
Non invasieve technieken = er gaat niks het lichaam in, zoals röntgen, CT, MRO, Echo en
Doppler
Invasieve techniek = endoscopie, camera in het lichaam via mond of anus
2. Cellen
Cellen = de basisbouwstenen & fundamentele stofwisselingseenheden van een organisme
Metabolisme
= Stofwisseling, alle biochemische reacties die in een organisme kunnen optreden. Reacties
verdeeld in 2 soorten:
Anabole reacties
o Omzettingen waarbij kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere
o Daarom: Assimilatie (= opbouwstofwisseling)
Katabole reacties
o Omzettingen waarbij grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere
o Daarom: Dissimilatie (= afbraakstofwisseling)
Enzymen:
= Biologische katalysatoren (altijd eiwitten) die helpen met het verloop van biochemische
reacties. Hebben de volgende eigenschappen:
Zorgen ervoor dat anabole & katabole reacties sneller verlopen
Zijn reactiespecifiek voor elk soort reactie bestaat een bepaald enzym
Zijn temperatuurspecifiek elk type enzym werkt best bij bepaalde temperatuur
Zijn zuurgraadspecifiek hebben optimale werking bij bepaalde zuurgraad (pH)
Ze werken dus als reactiekatalysatoren, waarvan de namen worden aangeduid met –ase
2
Fysiologie cel
Cel bestaat uit nucleus en cytoplasma, omgeven door membranen.
Nucleolus: rRNA aangemaakt (Ribosomaal RNA)
Nucleus: stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in cel aan. Bevat:
o Nucleoplasma met daarin chromatinedraden (23 paar chromosomen, bestaan uit
bepaalde eiwitten) en een nucleïnezuur DNA
o DNA (desoxyribonucleïnezuur)
o RNA (kernlichaampjes) die ander nucleïnezuur bevatten ribonucleïnezuur (RNA)
o In DNA zitten alle codes voor eiwitsynthese
Ribosomen: koppelen aminozuren tot eiwitten RNA eiwitsynthese
Vesikel: voor opslaan / transporteren van bepaalde stoffen in de cel
Ruw Endoplastisch Reticulum: bevat en vervoert ribosomen naar Golgi-apparaat, dus
belangrijk voor eiwitsynthese
Golgi- apparaat: verwerkt producten uit bijv. Endoplastisch Reticulum en slaat ze op
Glad Endoplastisch Reticulum: vervoert stoffen vanuit het ruw ER naar het Golgi-
Apparaat. Speelt verder rol bij lipidenaanmaak voor celmembranen.
Mitochondriën: energie leverancier door stoffen uit voeding & zuurstof om te zetten in
kooldioxide en water (verbranding)
o Aerobe dissimilatie = glucoseverbranding
3
, o ATP (adenosinetrifostaat) = product ontstaan door verbranding glucose = energierijke
fosfaatverbinding energie komt vrij
Kernporie: voor uitwisseling van stoffen tussen kern en cel
Cytoplasma: celgel, bevat alle organellen van de cel
Lysosomen: soort belletjes vol agressieve enzymen, die belangrijk zijn voor vertering /
afvalverwerking.
Centrosoom (gele dingetje): belangrijk bij celdeling, bestaat uit 2 identieke centriolen
(gele dingetjes)
Fysiologie celmembraan
Functie celmembraan = Het schermt de intracellulaire ruimte af.
1. Glycocalix = complex van moleculen die voor elk type cel een kenmerkende structuur
heeft
2. Membraaneiwit = kunnen aan beide kanten, of aan 1 van de kanten uitsteken. De
uitstekende eiwitmoleculen fungeren als soort antenne voor ontvangen van
boodschappen receptoreiwit. Dobberen in de dubbele fosfolipidelaag.
3. Membraanporie = dienen voor het transport van stoffen van en naar het cytoplasma
4. Fosfolipidelaag = vetmoleculen met kop- en staartgedeelte. Kop is hydrofiele
fosfaatgroep (wateraantrekkend), staart is de vetverbinding (lipide) en is hydrofoob
(waterafstotend).
5. Cholesterolmolecuul = maken, vervoeren en bevatten cholesterol
6. Hydrofobe lipide = waterafstotend vet in de fosfolipidelaag
7. Hydrofiele fosfaatgroep = Groep waar zich fosfor bevindt, waterafstotend.
8. Dubbele fosfolipidelaag = dubbele laag vetmoleculen in celmembraan.
Transport
Passief transport:
Kost cel geen energie
Stoffen, zoals water en gassen, kunnen de celmembraan passeren zonder dat de cel hier
een actieve rol bij speelt
Gebaseerd op diffusie en osmose
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AnneScheijgrond. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.44. You're not tied to anything after your purchase.