Dit is de volledige leerstof voor de kennistoets van jaar 1, blok 3 & 4 van de opleiding Fysiotherapie (jaar 2019/2020) te Hogeschool Rotterdam. Op de eerste pagina/ inleiding zie je een overzicht wat er in dit document staat en verwacht wordt op de toets. Deze blokken gaan over patiënten met spie...
Super clear and all the literature is incorporated in it!
By: kaan__ • 4 year ago
Translated by Google
nice and clear from A-Z
By: jaaplorsheijd • 4 year ago
By: grubysg • 4 year ago
By: thirsa98 • 4 year ago
Translated by Google
Hey! Hey! I think it's important that everyone is happy with what they buy. Can you tell me what you feel less about it?
Seller
Follow
thirsa98
Reviews received
Content preview
Leerstof jaar 1, blok 3 (Spier en peesletsel) en 4 (Artrose heup-knie en acuut knieletsel) | (volgens toetsmatrijs)
Totale tijd besteed: 41 uur en 45 minuten
Toetsmatrijs
Inhoudelijk;
Blokdoelen week 3
Je beschrijft de herstelprocessen die – al dan niet – optreden na beschadigingen in (collageen/ elastine)
bindweefsel, spierweefsel en kraakbeenweefsel.
o Je kent de verschillende fases binnen het herstel na schade aan (collageen) bindweefsel
o Je kent het anatomisch bouwplan van spierweefsel
o Je kent de herstelprocessen die optreden na beschadigingen aan spierweefsel
Je beschrijft de relevante neurofysiologische kenmerken van nocisensorische prikkelverwerking en het – al dan niet
– ontstaan van pijn.
o Je kent de door de I.A.S.P. beschreven definitie voor pijn
o Je kent de neurofysiologische kenmerken van nociceptie
o Je beschrijft hoe nocisensorische prikkels verwerkt worden op ruggenmergniveau
o Je beschrijft hoe pijn kan ontstaan vanuit een nocisensorische prikkel
Je beschrijft de wijze waarop fysiotherapeuten gezondheidsproblemen methodisch aanpakken en past dit toe in de
anamnese, lichamelijk onderzoek en therapie bij mensen met een gezondheidsprobleem als gevolg van een
overbelasting letsel van een spier en/ of pees.
o Je beschrijft hoe je dossiervoering kan gebruiken ter ondersteuning van het fysiotherapeutisch handelen
o Je beschrijft de functie van de anamnese binnen de diagnostische fase van het fysiotherapeutisch
handelen
o Je beschrijft hoe de inhoud van de verschillende, door Boiten et al, beschreven, inhoudelijke categorieën
van de anamnese invloed hebben op het fysiotherapeutisch handelen
o Je beschrijft de functie van het fysiotherapeutisch onderzoek binnen de diagnostische fase van het
fysiotherapeutisch handelen
Je beschrijft de inspanningsfysiologische en motorische effecten van verschillende vormen van bewegen en
koppelt dit aan de alledaagse fysiotherapeutische praktijk.
o Je kent het anatomisch bouwplan van het vegetatieve zenuwstelsel
o Je beschrijft de processen die plaatsvinden binnen het vegetatieve zenuwstelsel tijdens een fysiologische
stressrespons
o Je beschrijft hoe psychische processen verbonden zijn met motorische activiteit
Je beschrijft de rol die psychosociale factoren in algemene zin spelen bij gezondheidsproblemen waar
fysiotherapeuten in de dagelijkse praktijk mee te maken krijgen en maakt deze concreet voor
gezondheidsproblemen waar spier/ peesletsels een onderdeel van zijn.
o Je beschrijft hoe (algemene) psychosociale factoren een rol kunnen spelen in het ontstaan en
voortbestaan van een gezondheidsprobleem
o Je beschrijft de rol van het biopsychosociaal model binnen het fysiotherapeutisch handelen
o Je beschrijft de invloed van psychosociale factoren in het tot stand komen van iemands copingstijl en
ziektegedrag
Je past inspanningsfysiologische kennis toe in de praktijk door specifieke metingen uit te voeren en de
betrouwbaarheid van deze metingen vast te stellen.
o Je beschrijft hoe het vrijmaken van energie binnen het lichaam invloed heeft op het bewegen
o Je beschrijft hoe het tot stand komen van spiercontracties van invloed is op het bewegen
o Je beschrijft hoe de door ‘Van der Poel’ beschreven trainingsprincipes invloed hebben op het
fysiotherapeutisch handelen
o Je beschrijft de uitgangspunten voor het doseren van belasting binnen oefentherapie
o Je legt uit hoe je de betrouwbaarheid tijdens het afnemen van een meting kan beïnvloeden
o Je beschrijft de samenhang tussen validiteit en reproduceerbaarheid
Je verzamelt wetenschappelijk verantwoorde informatie over de inhoud van fysiotherapeutische hulpverlening bij
mensen met een overbelasting letsel aan de onderste extremiteit.
Blokdoelen week 4
Je beschrijft de epidemiologische, klinische en pathofysiologische kenmerken van gezondheidsproblemen
waarvan heup- en/of knie artrose onderdeel zijn
, o Je kent de epidemiologische kenmerken van heup- en knieartrose
o Je kent de klinische kenmerken van heup- en knieartrose
o Je kent de pathofysiologische processen van artrose
Je beschrijft de epidemiologische kenmerken van gezondheidsproblemen waarvan een traumatisch knieletsel
onderdeel is.
o Je kent de epidemiologische kenmerken van traumatisch knieletsel: Meniscus, VKB, MCL en LCL
o Je kent de klinische kenmerken van traumatisch knieletsel: Meniscus, VKB, MCL en LCL
o Je kent de pathofysiologische kenmerken van traumatisch knieletsel: Meniscus, VKB, MCL en LCL
o Je kent de functionele anatomische anatomie van de knie
Je voert het fysiotherapeutisch methodisch handelen (anamnese, lichamelijk onderzoek, therapie en afsluiting) bij
dit type gezondheidsproblemen uit conform de principes van ‘evidence based practice’ (gebruik richtlijnen).
o Je kunt een anamnese uitvoeren met een cliënt en herkent een patroon
o Je kunt aan de hand van een verhaal van de cliënt interpretaties uitspreken op basis hiervan een gedegen
en onderbouwd lichamelijk onderzoek uitvoeren (ook hoogte niv Bloom PA)
o Je kent de pijlers van EBP en kent de verschillen tussen een evidence-based richtlijn, systematische
review en RCT
o Je kent de verschillende PROMS (Patiënt Reported Outcome Measures) die gebruikt worden bij cliënten
met een gezondheidsprobleem gerelateerd aan heup- en knieartrose
Literatuurlijst blok 3 & 4
Loghum, (2017) Fysiologie, leerboek voor paramedische opleidingen (8 druk)
e
Vrijenhoek et al (2005)
Morree, J. (2014). Dynamiek van het menselijk bindweefsel : Functie, beschadiging en herstel (Zesde, geheel
herziene druk ed.)
Boiten, J., & Bunskoek, M. (2019). Fysiotherapie, proces en werkwijze (Achtste, herziene druk ed.)
KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische dossiervoering, 2019).
Adriaansen, M., & Caris, J. (2011). Elementaire sociale vaardigheden : Transferpunt
vaardigheidsonderwijs (Derde druk ed.)
Cranenburgh, B. (2016). Van contractie naar actie : Motorisch leren in dagelijks leven, sport, muziek en
revalidatie (Tweede, heriene druk ed.)
Egmond, D., & Schuitemaker, R. (2019). Extremiteiten : Voor de (sport)fysiotherapeut, kinesitherapeut en
manueeltherapeut (Twaalfde druk ed.)
Poel, G., Jongert, M., & Morree, J. (2019). Inspanningsfysiologie, oefentherapie en training (Derde, herziene druk
ed., Paramedisch educatief)
Ostelo, R., Verhagen, A., & Henrica C. W. de Vet. (2012). Onderwijs in wetenschap: Lesbrieven voor paramedici.
KNGF-richtlijn Artrose heup-knie, 2018
KNGF-richtlijn Evidence Statement ‘Acuut knieletsel’, 2015
Paulsen, F., & Waschke, J. (2011). Sobotta atlas van de menselijke anatomie : Algemene anatomie en
bewegingsapparaat (4e dr ed., Sobotta)
,Je beschrijft de herstelprocessen die – al dan niet – optreden na beschadigingen in (collageen/ elastine) bindweefsel,
spierweefsel en kraakbeenweefsel (Loghum, 2017).
Wanneer weefsel beschadigd is, treden er verschillende reacties op om het weefsel te herstellen. Dit
(wond)genezingsproces verloopt in 4 fasen (incl. fases van bloed en stolling);
Bloeding en stolling minuten
Ontsteking uren/ dagen
Proliferatie dagen/ weken
Rijping en remodellering. weken/ maanden/ jaren
Bloeding en stolling
Bij beschadiging gaan er meestal ook bloedvaten kapot, waardoor er een bloeding optreedt. Er komt bloed tussen de
beschadigde cellen. Wanneer dit bloed in contact komt met het omliggend weefsel, produceert dat weefsel TF (tissue
factor) dat de stolling op gang brengt. Dit stolsel voorkomt groot bloedverlies. Er komen stoffen vrij uit de beschadigde
cellen (histamine, serotonine, prostaglandine) die een ontstekingsreactie op gang brengen. Deze stoffen worden ook
wel ontstekingsmediatoren genoemd.
Ontsteking (= reactie op beschadiging)
Bij een ontsteking spreken we van 5 symptomen; roodheid, warmte, zwelling, pijn en verstoorde functie.
De ontstekingsmediatoren activeren ontstekingscellen, zoals leukocyten (=witte bloedcellen). Leukocyten produceren
vaatverwijdende stoffen en zorgen voor een verhoogde membraanpermeabiliteit. Omdat leukocyten zwelling
veroorzaken, ontstaat er een ophoping in het schadegebied die celresten en micro-organismen opruimen door
fagocytose. Antistoffen en bouwstoffen komen vanuit de bloedbaan naar het wondgebied.
Proliferatie
In de proliferatiefase wordt er nieuw weefsel (dus ook nieuwe cellen) aangemaakt. Fibroblasten (=jong bindweefsel)
ontstaan tegelijk met nieuwe capillairen (=kleine bloedvaten) die samen granulatieweefsel vormen. Granulatieweefsel
wordt zo genoemd omdat het er ‘korrelig’ uitziet. Fibroblasten produceren collageen weefsel, waarbij dit weefsel met
elkaar verbindt van wondrand naar wondrand. Dit weefsel contraheert (=trekt samen). Er groeien nieuwe cellen vanuit
het oude/ overblijvende weefsel wat zorgt voor regeneratie (=herstellen) van opperhuidcellen, slijmvliescellen,
levercellen, bindweefselcellen. Bij een huidwond heet dit re-epithelisatie.
Bij groot weefselverlies, of in weefsels waar celdeling niet of nauwelijks mogelijk is, vindt reparatie plaats. Er wordt
bindweefsel met nieuw collageen aangemaakt in plaats van de oorspronkelijke cellen wat littekenweefsel vormt.
Rijping en remodellering
Ongeveer 2-3 weken, nadat er bindweefsel is ontstaan, treedt rijping en remodellering op. Nieuw collageen ordent zich
onder invloed van contraherende krachten. Er ontstaan bruggen tussen de collagene vezels waardoor het collageen
beter bestand is tegen trekkrachten. Je kunt je voorstellen dat dit van belang is bij peesletsel of letsel van
gewrichtsbanden. De remodelleringsfase kan maanden tot jaren duren.
Je beschrijft de herstelprocessen die – al dan niet – optreden na beschadigingen in (collageen/ elastine) bindweefsel,
spierweefsel en kraakbeenweefsel (Vrijenhoek et al, 2005).
Wanneer het aanpassingsvermogen van de cel helemaal falen, verlopen de regressieve veranderingen (= stoornissen
in structuur en functie van cellen, weefsels of organen) snel. De cel is kapot en wordt necrotisch (=sterft af). Uit ernstig
beschadigde cellen komen stoffen vrij die in de omgeving een ontstekingsreactie geven. Er komen specifieke
enzymen vrij die in het bloed aangetoond kunnen worden.
Recuperatie
Reparatie = Naast de ontstekingsreactie zien we dat de oorspronkelijke cel zich na beschadiging kan herstellen
(geen necrose aanwezig).
Regeneratie = De cel wordt vervangen door een cel met een gelijke structuur en functie (necrose aanwezig).
Reparatie = De cel wordt vervangen door bindweefsel (necrose aanwezig).
We spreken van ziekte er naast lokale reacties ook algemene reacties optreden, zoals; koorts, leukocytose (= vergrote
aanwezigheid van witte bloedcellen) en immunologische reacties.
Regeneratie
, Wanneer de cel vervangen wordt door een cel met gelijke structuur en functie, hangt het af van de specifieke
celeigenschappen, zoals het vermogen hebben tot;
Celdeling: proliferatie; zorgen voor nakomelingen.
Celdifferentiatie: het vermenigvuldigen naar grote aantallen verschillende soorten, meer gespecialiseerde,
‘weefselspecifieke’ cellen.
Celrijping en uitgroei.
Daarnaast is regeneratie afhankelijk van andere factoren zoals; de grootte van het trauma, het regeneratievermogen,
de voedingsstatus en de leeftijd van de cellen.
Celdifferentiatie
Goed gedifferentieerde cellen (hartspiercellen, zenuwcellen) delen zich niet tot nauwelijks in ons leven en blijven
permanent aanwezig. Cellen die ‘doodgaan’ worden, niet door celdeling, maar door bindweefsel vervangen.
Regeneratie is slecht tot niet aanwezig.
Cel-differentiatie Kenmerken van de cellen Celtype Regeneratie-
vermogen
Goed Geen celdelingen Fixed zenuwcel -
A = A&A Permanent (hart) spiercel
Blijvend elastisch weefsel
Matig Normaal geen celdelingen, maar Stabiele cellen levercel en +
A = A&B onder stress wel celdeling niertubuluscel
Matig Constante aanmaak afstoting en Labiele cellen hoorncellen van huid, ++
A = A&B vervangen d.m.v. celdeling darmepitheel en klierepitheel
Slecht Voorraad, waaruit weefselspecifieke Reservecellen lymfoïd weefsel en +++
A = B&B cellen ontstaan d.m.v. celdeling bindweefsel
Bindweefselcellen regenereren ontzettend goed, waar ze reservecellen vanuit het lichaam kunnen maken als er
reparatie nodig is. Bij regressieve veranderingen, spreken we van; degeneratie, atrofie en necrose.
Degeneratie (= de cel is qua functie en structuur minderwaardig)
Als noxe (=schade/ trauma) niet tot celdood leidt, spreken we van een (chronische) subletale celbeschadiging. De cel
kan ‘doodgaan’ als de situatie niet in de normale toestand terugkeert.
Regressieve degeneratieve veranderingen vinden plaats intracellulair (= in cytoplasma en kern) en intercellulair
(=tussen de cellen).
Intracellulaire degeneratieve veranderingen kunnen één of meer enzymreacties in de cel verstoren, vertragen of
zelfs niet uitvoeren (=‘inborn error of metabolism’).
Intercellulaire degeneratieve afwijkingen
o Hyaliene degeneratie Intercellulaire collageen wordt glazig homogeen waar elastische vezels
verdwijnen. Het bindweefsel heeft steeds minder cellen die vervangen worden door hyaliene. Door
waterverlies verhardt hyaliene en het fibreuze weefsel. Er ontstaat kalk en soms botvorming.
o Fibrinoïde degeneratie Bindweefsel wordt vermengd met fibrinogeen, wat omgezet wordt in fibrine.
Omdat bindweefsel niet alleen fibrine bevat, maar ook nog andere bloedeiwitten naast vezels, spreken we
van fibrinoïd.
o Mucoïde degeneratie De grondsubstantie van het bindweefsel wordt slijmerig, door toename van water
als door toename van mucopolysachariden (gevormd in fibroblasten).
o Degeneratie van vezels Bij hyaliene en fibrinoïde degeneratie worden vezels betrokken
Atrofie (= het kleiner worden van een cel, weefsel of orgaan)
Er is sprake van een afname van de grootte van de cel of afname van het aantal cellen, waar het weefsel in massa
afneemt (bijv. Spieratrofie). Atrofie kan zowel fysiologisch als pathologisch zijn.
Fysiologische atrofie huid, nieren, hersenen en thymus
Pathologische atrofie
o Hongeratrofie bij ondervoeding bij afname van o.a. vet, spiereiwitten en hersenweefsel
o Inactiviteitatrofie bij langdurige rust
o Ischemische atrofie bij een afname van bloedvoorziening (bijv. nierschors-atrofie)
o Mechanische atrofie door lokale druk ontstaat lokale ischemie ( bijv. doorligwonden/ doorligplekken)
o Verstoorde atrofie als gevolg van cytostatica (medicijnen die de groei van cellen stopt of dood) of
ioniserende straling (verstoring van celaanmaak).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller thirsa98. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.94. You're not tied to anything after your purchase.