100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Biologie voor jou 5VWO $3.33   Add to cart

Summary

Samenvatting Biologie voor jou 5VWO

 1 view  0 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

Een samenvatting van Biologie voor jou 5VWO waarmee ik mijn examens heb gehaald. Alles is uitgebreid beschreven en er staan ook afbeeldingen in.

Preview 4 out of 36  pages

  • Yes
  • October 6, 2024
  • 36
  • 2024/2025
  • Summary
  • Secondary school
  • 5
avatar-seller
Thema 1
1.1
Normwaarde = de waarde die normaal is voor een bepaalde factor in het lichaam.
Dynamisch evenwicht = een factor die schommelt om een bepaalde normwaarde maar niet
teveel uitwijkt. Dit wordt in stand gehouden door de regelkring.
Homeostase = het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu
van een organisme.

Negatieve terugkoppeling = wanneer een toename van resultaat een remming van een
proces veroorzaakt.
Positieve terugkoppeling = wanneer een toename van resultaat het proces versterkt.
Uitwendige milieu = de omgeving van het inwendige milieu. De meeste cellen hebben geen
contact met dit milieu doordat ze worden omgeven door andere cellen en weefselvloeistof.
Inwendige milieu = het bloed en de weefselvloeistof samen.

1.2
Signaalmoleculen → via deze moleculen vindt communicatie tussen cellen plaats.
Hormonen = de signaalmoleculen die de cellen van hormoonklieren afgeven. Deze worden
aan het bloed afgegeven dat door de hormoonklier gaat.
Secretie = de afvoer van hormonen door de hormoonklier.
Endocriene klieren = klieren in het lichaam die hormonen produceren en deze aan het
bloed afgeven dat door de klier loopt.
Exocriene klieren = klieren die product afgeven via een afvoerbuis (excretie).
Hormonen gaan via de weefselvloeistof naar alle cellen en zijn alleen werkzaam in organen
met receptoren waaraan het hormoon kan binden. Dit heten ook wel doelwitorganen. De
binding kan reacties opwekken of stoppen.
Hormoonspiegel = de hoeveelheid hormoonconcentratie in het bloed.
Hormonen reguleren geleidelijke processen en omdat hormonen lang in het bloed blijven
houden de effecten lang aan.
Hormoon-receptorcomplex → ontstaat wanneer een hormoon in het cytoplasma aan een
receptoreiwit bindt. Dit complex gaat via een kernporie naar het kernplasma en kan genen
in het DNA aan- en uitzetten.
Hormonen kunnen ook aan een receptoreiwit van een doelwitorgaan in het celmembraan
binden.
Second messenger → een signaalmolecuul dat wordt gevormd of geactiveerd als hormonen
in het celmembraan aan een receptoreiwit binden. Het geeft een signaal aan de cel door en
kan een enzym activeren.
Door het signaal van molecuul naar molecuul door te geven worden veel signaalmoleculen
geactiveerd. Een signaal buiten de cel kan een reactie binnen de cel opwekken.
Signaalcascade → wanneer een signaal via meerdere schakels wordt doorgegeven.

,Hormoonstelsel → bestaat uit een aantal hormoonklieren.
De hypofyse ligt in het midden van je hoofd onder de hersenen en bestaat uit een
hypofysevoorkwab en hypofyseachterkwab. Boven de hypofyse ligt de hypothalamus.
De hypofyse produceert verschillende hormonen. TSH, FSH en LH beïnvloeden de werking
van andere hormoonklieren.
Het zenuwstelsel en hormoonstelsel zijn via de hypothalamus en de hypofyse verbonden.
Neuronen = zenuwcellen die ook hormonen kunnen produceren.
Neurosecretie → wanneer hormonen door neuronen worden gevormd. Deze hormonen
heten neurohormonen als ADH en oxytocine.

Inhibiting hormonen zorgen ervoor dat endocriene cellen in de voorkwab geen hormonen
meer produceren.
Releasing hormonen stimuleren endocriene cellen in de voorkwab hormonen te
produceren.
Deze hormonen worden afgegeven aan haarvaten en komen via bloed in de voorkwab. Daar
stimuleren ze productie en afgifte van hypofysehormonen.
- TSH stimuleert TRF uit de hypothamalus om TSH te vormen. TSH beïnvloedt de
schildklier.
Adrenocorticotroop hormoon = wordt geproduceerd bij stress.
Groeihormoon = regelt groei en ontwikkeling (vooral in de puberteit en bij geboorte).
FSH en LH beïnvloeden de ovaria en testes. Prolactine vergroot de melkklieren en stimuleert
de productie van melk. Oxytocine zorgt voor weeën tijdens de geboorte. Na de geboorte

,zorgt oxytocine ook voor melksecretie uit de melkklieren en zorgt het voor de band tussen
moeder en kind (hechtingshormoon).
Antidiuretisch hormoon regelt de resorptie van water in de nieren bij vorming van urine.

De schildklier ligt in je hals en produceert thyroxine. Dit hormoon beïnvloedt de
stofwisseling en stimuleert de verbranding van glucose. Bij kinderen stimuleert het ook de
groei en ontwikkeling van beenderstelsel en zenuwstelsel.
TSH stimuleert vorming van schildklierweefsel, opname van jodium en productie van
thyroxine. Jodium is nodig voor de vorming van thyroxine dat de productie en secretie van
TSH remt.
Te veel thyroxine = snellere stofwisseling en gewichtsverlies.
Te weinig thyroxine = langzame stofwisseling, vermoeidheid en gewichtstoename.

Spijsverteringshormonen beïnvloeden de spijsvertering. Gastrine stimuleert de
maagsapproductie, Secretine uit de twaalfvingerige darm stimuleert de lever tot produceren
van gal en de alvleesklier tot secretie van NaHCO3. De pH in de twaalfvingerige darm stijgt.
Cholecystokinine stimuleert de galblaas tot afgifte van gal en de alvleesklier tot secretie van
enzymen.

Eilandjes van Langerhans → groepjes cellen met endocriene functie. Hier komen a-cellen
voor die glucagon produceren en B-cellen die insuline produceren. Zo blijft het
glucosegehalte constant.
Bloedsuikerspiegel = de glucoseconcentratie in het bloed. Onder invloed van insuline
komen er meer glucosetransporteiwitten en wordt de permeabiliteit van het celmembraan
voor glucose hoger. De cellen nemen meer glucose op uit het bloed. De cellen in de lever
zetten glucose om in glycogeen dat in de cellen wordt opgeslagen. De glucoseconcentratie
daalt weer. Wanneer de a-cellen glucagon produceren, stimuleert dit de lever tot omzetting
van glycogeen naar glucose. De glucoseconcentratie stijgt weer.

Epo = een hormoon dat in de nieren wordt geproduceerd bij onvoldoende zuurstof. Het
hormoon stimuleer productie van rode bloedcellen. Het bloed wordt stroperig. Zo stijgt het
zuurstofgehalte weer tot normwaarde.
Bijnieren → liggen als kapjes boven de nieren. Bestaat uit bijnierschors en bijniermerg. Het
bijniermerg produceert adrenaline (bij stress). Dit hormoon beïnvloedt de stofwisseling en
het glucosegehalte stijgt. Organen die niet belangrijk zijn worden uitgeschakeld. Het lichaam
kan zo stress aan.
Cortisol → wordt door ACTH in de bijnierschors gestimuleerd. Komt vrij bij stress.

, 1.3
Zenuwstelsel → bestaat uit het centrale- en perifere zenuwstelsel.
Centrale zenuwstelsel = de grote- en kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg.
Perifere zenuwstelsel = zenuwen die de delen van het lichaam met het centrale
zenuwstelsel verbinden.
Animale zenuwstelsel → regelt de bewuste reacties en beweging van het lichaam.
Autonome/vegatieve zenuwstelsel → regelt de onbewuste reacties, vooral werking van
inwendige organen.
Prikkels = een invloed uit een milieu. Signalen die je opvangt met je zintuigen.
Impulsen = elektrische signalen die ontstaan in zintuigcellen door prikkels.
De hersenen geven vervolgens impulsen terug naar de zintuigen.
Receptoren = zintuigcellen (ontvangers). Zetten prikkels om in impulsen.
Conductoren = neuronen (geleiders). Geleiden impulsen.
Effectoren = spiercellen of kliercellen (uitvoerders).
Gliacellen = ondersteunende cellen die zorgen voor stevigheid en de aanmaak van myeline.
Ze beschermen neuronen en zorgen voor homeostase van weefselvloeistof die neuronen
omgeeft. Deze cellen kunnen zich delen.
Neurotransmitters = signaalmoleculen die afgegeven worden door neuronen.




<-- Neuron
Dendriet = een uitloper die impulsen naar het cellichaam geleidt.
Axon = een uitloper die impulsen van het cellichaam geleidt.
Myelineschede = laagje om de uitlopers. Bestaat uit gliacellen.
Cellen van schwann = gliacellen die in het axon gekoppeld liggen met een insnoering.
Cell junction = een verbinding tussen cellen die communicatie mogelijk maken.
Synapsen = hier gaat een impuls van de ene naar andere cel. Neurotransmitters worden hier
doorgegeven.
De blaasjes in het uiteinde van het axon versmelten met het celmembraan. De inhoud komt
in de synapsische spleet en de neurotransmitters binden aan de receptoren van de volgende
doelwitcel.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller YaraGoesten. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.33. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82956 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.33
  • (0)
  Add to cart