Samenvatting Aansprakelijkheid en Schade 2024/2025
45 views 5 purchases
Course
Aansprakelijkheid en Schade (3754ASESVY)
Institution
Universiteit Van Amsterdam (UvA)
Dit is een samenvatting van alle verplichte literatuur van het vak Aansprakelijkheid en Schade van de master Privaatrechtelijke Rechtspraktijk. Aan het einde van elke week volgt ook een beknopte samenvatting van de verplichte jurisprudentie. Let op: deze samenvatting bevat NIET de wetenschappelijke...
Aansprakelijkheid en schade 2024/2025
- Week 1
Hoofdstuk 2 Aansprakelijkheid voor eigen gedrag op grond van art. 6:162
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden besproken om een gedraging als onrechtmatig te
kunnen aanmerken en wat de vereisten zijn om die gedraging aan de dader te kunnen
toerekenen.
De grondslag van de schadevergoedingsplicht van art. 6:162 BW is de toerekenbare
onrechtmatige gedraging van een persoon. De verplichting tot schadevergoeding ontstaan
slechts indien de schade een gevolg is van de onrechtmatige gedraging. Is dat niet het
geval, dan blijft de schade daar liggen waar zij is ontstaan. ‘Een ieder draagt in beginsel zijn
eigen schade’.
De onrechtmatigheid van een gedraging is een noodzakelijke voorwaarde voor
aansprakelijkheid. Het moet gaan om een gedraging die rechtens verboden is, dat wil
zeggen een doen of nalaten van gedaagde dat rechtens achterwege had moeten blijven.
Uit de opbouw van 6:162 blijkt dat daarin uitgegaan wordt van een structureel onderscheid
tussen enerzijds de kwalificatie van het gedrag van de dader als onrechtmatig moeten
kunnen worden aangemerkt, en anderzijds de voorwaarden voor toerekening van dit
onrechtmatige gedrag aan de persoon van de dader.
In art. 6:162 lid 2 BW wordt het vereiste van onrechtmatige gedraging omschreven. Er is
een drietal algemene gronden, waarop een bepaalde schadeveroorzakende gedraging als
onrechtmatig kan worden aangemerkt:
- Een inbreuk op een recht;
- Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht;
- Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het
maatschappelijk verkeer betaamt.
Een onrechtmatige gedraging wordt in de eerste plaats aan de dader toegerekend als hij
schuld heeft. In lid 3 staat de schuld als belangrijkste voorwaarde voor toerekening voorop.
Schuld heeft hier de betekenis van verwijtbaar, dat betekent dat de lichtste graad van schuld
volstaat.
Een tweede mogelijkheid om de dader verantwoordelijk te stellen voor zijn onrechtmatige
gedrag is dat er gesproken kan worden van ‘een oorzaak welke krachtens (…) de in het
verkeer geldende opvattingen’ voor rekening van de dader komt. Schuld is dan niet
noodzakelijk.
Indien het gedrag zowel onrechtmatig als toerekenbaar is, is sprake van een toerekenbare
onrechtmatige daad, in de wet aangeduid met de term ‘fout’.
Ook rechtspersonen kunnen onrechtmatig handelen en daarvoor krachtens 6:162
aansprakelijk zijn. Rechtspersonen kunnen optreden door middel van hun organen.
Handelingen van degenen die optreden als orgaan van een rechtspersoon worden gezien
als handeling van die rechtspersoon.
Ook als iemand niet formeel bevoegd is om een rechtspersoon te vertegenwoordigen kan de
rechtspersoon toch voor zijn gedragingen aansprakelijk zijn. Dat kan het geval zijn indien die
persoon een zodanige status had dat gezegd kan worden dat de gedragingen van die
,persoon met de rechtspersoon vereenzelvigd kunnen worden. Daarbij kan een
rechtspersoon kwalitatief aansprakelijk zijn voor het gedrag van natuurlijke personen,
bijvoorbeeld als werkgever voor fouten van haar ondergeschikte.
Belangrijk is dat art. 6:162 lid 2 BW wordt afgesloten met een voorbehoud, namelijk de
mogelijke aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. De aanwezigheid van een
rechtvaardigingsgrond heeft tot gevolg dat een handeling die op zichzelf beschouwd
onrechtmatig zou zijn, dat onrechtmatige karakter verliest. Hierbij kan worden gedacht aan
de rechtvaardigingsgronden uit het strafrecht: overmacht, noodweer, uitvoering van een
wettelijk voorschrift en bevoegd gegeven ambtelijk bevel.
Ook kan toestemming van de gelaedeerde (slachtoffer) een omstandigheid zijn die de
onrechtmatigheid kan wegnemen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat ook andere
rechtvaardigingsgronden bestaan dan die welke rechtstreeks uit de wet voortvloeien.
Bij het voorgaande past nog een enkele kanttekening. Toepassing van het
relativiteitsbeginsel, art. 6:163 BW, kan ertoe leiden dat toch geen aansprakelijkheid wordt
aangenomen omdat de overtreden norm de belangen die in het concrete geval zijn
geschonden niet beschermt. Al naargelang de strekking van de geschonden norm voert dit
tot een beperking van de kring van personen die een aanspraak op schadevergoeding
zouden hebben, tot een beperking van de soort van schade, of tot een beperking naar de
wijze van ontstaan van de schade.
De beperkte strekking van een wettelijke norm neemt niet weg dat vervolgens kan worden
nagegaan of er niet tegelijkertijd andere normen zijn geschonden, die mogelijk wel de
strekking hebben om de personen, belangen of wijzen van ontstaan waarvoor wordt
opgekomen te beschermen.
Aan elk van de onrechtmatigheidsnormen wordt een zelfstandige betekenis toegekend.
Hoewel voor het aannemen van onrechtmatigheid volstaat dat is voldaan aan de eisen van
een van de 3 genoemde onrechtmatigheidscategorieën, zal onrechtmatig handelen in de
praktijk dikwijls tegelijkertijd aan de eisen van verschillende categorieën voldoen.
2.2 De rechtsinbreuk
Het inbreuk maken op een recht van een ander is onrechtmatig. De functie van het criterium
‘inbreuk op een recht’ bij de vaststelling van het oordeel over de onrechtmatigheid van de
gedraging, bestaat in de aanwijzing van bepaalde typen van schadetoebrenging, die op het
eerste gezicht als al onrechtmatig zijn.
Waar wordt gesproken van ‘inbreuk op een recht’ wordt bedoeld de schending van iemands
subjectief recht, zoals goederenrechtelijke rechten (eigendom) of rechten op voortbrengselen
van de geest (auteursrecht).
2.3 Strijd met een wettelijke plicht
Indien met een schadeveroorzakende gedraging een wettelijke plicht, een wettelijke norm
wordt geschonden, dan betekent dit dat daarmee de onrechtmatigheid van dat gedrag in
beginsel is gegeven.
Het kan hierbij gaan om verdragen of wetten in formele en tevens materiële zin, zoals vrijwel
alle bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht, regels van EU-recht die directe horizontale
werking hebben of bepalingen uit het EVRM, maar het kan ook gaan om wetten in materiële
zin, waarbij men kan denken aan allerlei regels uit de APV’s en zelfs aan verplichtingen die
voortvloeien vanuit vergunningen.
,2.4 Strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
betaamt
2.4.1 Algemeen
Men moet hier terugvallen op maatschappelijk aanvaarde normen over behoorlijk en
zorgvuldig gedrag. Ondanks dat deze onrechtmatigheidscategorie zo weinig houvast biedt, is
dit onrechtmatigheidscriterium in de praktijk het belangrijkste.
De reden van de open formulering is dat zij moet kunnen worden toegepast in zeer
uiteenlopende situaties. Men denke aan gevaarzetting, hinder, perspublicaties, etc.
Als algemeen uitgangspunt zou kunnen gelden dat iedereen die zorg moet betrachten die
van een zorgvuldig mens verwacht mag worden tegenover eens anders persoon of goed, of
met betrekking tot iemands vermogensbelangen.
2.4.2 Gevaarzetting
Voor het vinden van een antwoord op de vraag onder welke omstandigheden het n het leven
roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie onrechtmatig is, is het Kelderluik-
arrest richtinggevend.
In de literatuur worden de volgende gezichtspunten onderscheiden:
- De mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste
oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht;
- Aard en omvang van de gevreesde schade;
- De waarschijnlijkheid dat deze schade zich als gevolg van bepaald gedrag zal
voordoen;
- De aard van de gedraging;
- De bezwaarlijkheid in termen van kosten, tijd en moeite voor het nemen van
voorzorgsmaatregelen.
Bij dit alles is niet beslissend of degene die het gevaar in het leven heeft geroepen het
gevaar dat zich heeft verwezenlijkt concreet heeft voorzien. Voldoende is dat wordt getracht
met het nemen van bepaalde veiligheidsmaatregelen in het algemeen bepaalde gevaren te
voorkomen.
Binnen de categorie gevaarzetting wordt een bijzondere plaats ingenomen door sport- en
spelsituaties: die kunnen gevaarlijk zijn, maar dat is, zo zou men kunnen zeggen, ‘all in the
game’. Het bijzondere aan sportsituaties is dat de deelnemers aan een dergelijke activiteit
gewoonlijk weten dat er bepaalde risico’s aan die sportbeoefening vastzitten. Dat betekent
dat eenzelfde gedraging in de ene situatie (tijdens een sport), niet onzorgvuldig is, terwijl die
in een andere situatie (buiten een sport) dat wel is.
Op degene die de zorg en verantwoordelijkheid heeft voor een opstal of een terrein, met
andere woorden op hen die belast zijn met toezicht, rust een specifieke zorgplicht ten
opzichte van de mogelijke gebruikers. Welke maatregelen vereist zijn, zal moeten worden
vastgesteld aan de hand van de Kelderluik gezichtspunten. Specifiek moet wanneer wordt
gekozen voor waarschuwen, wel adequaat worden gewaarschuwd.
De meeste ongevallen gebeuren thuis. Zij zijn vaak het gevolg van geringe oplettendheid, of
gewoon van pech. Uit de rechtspraak blijkt dat rechters in dit soort gevallen terughoudend
zijn met het aannemen van aansprakelijkheid. Met de aanduiding dat in dergelijke gevallen
, sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, wordt tot uitdrukking
gebracht dat eigenlijk niemand er redelijkerwijs ‘iets aan kon doen’ en dat er dus geen sprake
is van onrechtmatigheid.
Ook niet-ingrijpen kan schadelijke gevolgen hebben. De vraag is dan onder welke
omstandigheden actief ingrijpen vereist is en nalaten onrechtmatig wordt. Onrechtmatigheid
wordt niet snel aangenomen. Meestal moet er iets bijkomen, of moet er wat bijzonders aan
de hand zijn. Indien er sprake is van zuiver nalaten, dan blijkt dat slechts sprake kan zijn van
een rechtsplicht om een gevaarlijke situatie op te heffen of daar voor te waarschuwen,
wanneer de ernst van het gevaar tot het bewustzijn van de waarnemer is doorgedrongen.
2.4.3 Zorgvuldigheidsnormen buiten gevaarzettingssituaties
Hinder komt aan de orde in art. 5:37 BW. De vraag onder welke voorwaarden hinder
onrechtmatig is, wordt in die bepaling zelf niet beantwoord. Daarvoor wordt verwezen naar
art. 6:162 BW.
Bij hinder spelen er een aantal omstandigheden:
- Plaatselijke omstandigheden
- Wie zat er eerst?
- Het algemeen belang
Hier wordt soms gevraagd dat bepaalde hinderlijke gevolgen worden geaccepteerd,
zoals het wonen bij een spoorlijn. Het algemeen belang brengt mee dat iedereen in
beginsel bepaalde activiteiten zal moeten dulden.
- Het aantrekken van de belangen van de schadelijder
Ook al vraagt het algemeen belang dat bepaalde overlast moet worden geduld, toch
kan het onder omstandigheden zo zijn dat de veroorzaker van die overlast zich daar
niet achter kan verschuilen.
- De betekenis van de vergunning
Het hebben van een vergunning is niet per se beslissend over de civielrechtelijke
vraag of sprake is van onrechtmatige hinder. Enerzijds is het handelen zonder
vergunning niet op die grond onrechtmatig. Anderzijds is het beschikken over een
vergunning geen vrijbrief voor het toebrengen van onrechtmatige hinder.
Bepaalde beroepsbeoefenaren, zoals advocaten en notarissen, dienen de nodige
professionele zorgvuldigheid jegens hun cliënten in acht te nemen. Zij moeten ten opzichte
van hun cliënten de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend
vakgenoot in acht nemen. Die verplichting vloeit voort uit de contractuele verhouding tussen
de beroepsbeoefenaren en zijn cliënt.
Wat de zorgplicht jegens derden inhoudt is sterk afhankelijk van de aard van het beroep en
de omstandigheden van het concrete geval. Daarbij kan onder meer een rol spelen dat de
wet in bepaalde gevallen een verplichte inschakeling van bijvoorbeeld een accountant of
notaris meebrengt.
Binnen deze beroepsgroepen worden vaak speciale gedragsregels geformuleerd waaraan
de leden van die beroepsgroep zich moeten houden. Indien een tuchtcollege vaststelt dat
bijvoorbeeld een notaris in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld, zal dat voor de
burgerlijke rechter een aanwijzing kunnen zijn dat door deze notaris ook in ‘strijd met
ongeschreven recht’ is gehandeld.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Raadsmannetje. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.94. You're not tied to anything after your purchase.