Risk Behavior and Addiction in Adolescence (201800007)
All documents for this subject (1)
1
review
By: Sophietje4050 • 2 weeks ago
Translated by Google
Important things are missing in the summaries of the articles and poorly translated into Dutch. Furthermore, it is well organized.
Seller
Follow
Xannemuller
Reviews received
Content preview
Samenvatting Risk behavior & Addiction in Adolescence
Gladwin et al
De kans op het initiëren van verslavend gedrag is groter tijdens de adolescentie dan tijdens
enige andere ontwikkelingsperiode. Het differentiële ontwikkelingstraject van hersengebieden
die betrokken zijn bij motivatie- en controleprocessen kan leiden tot meer risicogedrag bij
adolescenten in het algemeen, dat verergerd kan worden door de neurale gevolgen van
drugsgebruik.
Risicogedrag volgt een omgekeerd U-vormig patroon in de ontwikkeling: relatief laag in de
kindertijd, toenemend en piekend in de adolescentie en jongvolwassenheid, en daarna weer
afnemend.
Het puberbrein bestaat uit twee op elkaar inwerkende systemen. Het eerste is het relatief
vroeg rijpende en “hete” affectief-motivationele bottom-up systeem (representatie van
beloningen) en het tweede is het zich langzamer ontwikkelende “koude” top-down
controlesysteem (zelfcontrole, planning, abstract denken, werkgeheugen en doelgericht
gedrag, waardoor het individu bijvoorbeeld verleidingen op korte termijn kan weerstaan in
ruil voor voordelen op langere termijn).
De subcorticale hersengebieden en netwerken die betrokken zijn bij “bottom-up” affectief-
motivationele processen rijpen rond het begin van de puberteit en vroege adolescentie. De
corticale hersengebieden die belangrijk zijn voor “top-down” controle rijpen echter pas later
in de puberteit.
Hoewel veel adolescenten drugs proberen, raken maar weinig hieraan verslaafd. Dit hangt
namelijk samen met de beschermende en risico factoren.
Er is een aantal interventies ontwikkeld die de neurocognitieve processen bij verslaving
proberen te beïnvloeden:
- Trainen van het werkgeheugen. Het eerste type interventie is gericht op het trainen van
de waarschijnlijkheid van succesvolle controle. Werkgeheugentraining is met succes
toegepast bij verslaving.
- Cognitive bias modification. CBM is gericht op het moduleren van biases die ten
grondslag zouden kunnen liggen aan mislukte gecontroleerde verwerking.
- Attentional bias modification. Gaat om een toename in het vermogen om zich los te
maken van bedreigende informatie of om de herverwerking ervan te stoppen.
- Approach bias modification. Dit is de benaderingsbias aanpakken.
Een belangrijke punt, die vooral belangrijk is in de context van verslavingsproblemen bij
adolescenten, is de motivatie om deel te nemen aan een training of interventie. Ten eerste
geloven de meeste adolescenten met verslavingsproblemen niet dat ze een probleem hebben.
En als ze erkennen dat ze een probleem hebben, moeten ze ervan overtuigd worden dat het
zinvol is om de training te volgen.
1
,Trucco & Hartmann
Jongeren die alcohol gebruiken op 14-jarige leeftijd hebben een vijf keer hoger risico op een
stoornis in het gebruik van alcohol in vergelijking met jongeren die op 21-jarige leeftijd
beginnen met alcohol. Middelengebruik bij adolescenten kan de ontwikkeling van de
hersenen schaden, wat kan bijdragen aan het risico op cognitieve stoornissen (zoals geheugen)
en psychopathologie.
Cascademodellen gaan uit van dynamische transacties op meerdere niveaus tussen de jongere
en de omgeving in opkomend gedrag dat wordt gekenmerkt door temperamentvolle
verschillen in de kindertijd (zoals impulsiviteit, negatieve affectiviteit) naar probleemgedrag
(zowel externaliserend als internaliserend) in de vroege adolescentie tot risicovoller gedrag,
zoals alcohol- en drugsgebruik. Biologische verschillen (genen) zouden dit in gang zetten.
Een belangrijke kwetsbaarheidsfactor voor middelengebruik door adolescenten is een
familiegeschiedenis van stoornissen in middelengebruik (FH+), met een erfelijkheid van
ongeveer 50%. FH+ verhoogt de kans op het ontwikkelen van problematisch middelengebruik
3 tot 5 keer.
De sociale normentheorie gaat uit van twee processen waardoor leeftijdsgenoten het
middelengebruik beïnvloeden: descriptieve normen (de overtuiging van een adolescent over
de prevalentie van middelengebruik) en injunctieve normen (de overtuiging van een
adolescent over de goedkeuring van middelengebruik).
Hall
Doorgaans begint cannabisgebruik halverwege de adolescentie: een belangrijke psychosociale
overgang waarin tegenslagen grote negatieve gevolgen kunnen hebben voor de adolescenten.
Het risico op het ontwikkelen van verslaving is ongeveer 1 op 10 voor degenen die ooit
cannabis hebben gebruikt en één op twee voor dagelijkse gebruikers. Het risico is hoger voor
mensen met een geschiedenis van slechte schoolprestaties, afwijkend gedrag in de kindertijd
en adolescentie, non-conformisme en opstandigheid, persoonlijk leed en onaangepastheid,
slechte ouderlijke relaties en een voorgeschiedenis van drugs- en alcoholproblemen bij de
ouders.
Veel cannabis gebruikers gaan ook cocaine of heroine gebruiken. En later ook pillen zoals
amfetamine en kalmeringsmiddelen. Cannabis, cocaïne en heroïne werken allemaal in op het
dopaminerge gemedieerde 'beloningscentrum' in de nucleus accumbens.
Cannabisgebruik gaat vaak gepaard met slechte schoolprestaties. Nu kan het zijn dat het
cannabisgebruik een van de oorzaken is van slechte onderwijsprestaties. Een tweede
mogelijke verklaring is dat zwaar cannabisgebruik een gevolg is van slechte
onderwijsprestaties.
2
,Sussman Hoofdstuk 1
Zowel stof- als gedragsverslavingen (procesverslavingen) beschrijven gedrag dat leidt tot een
klinisch significante verslechtering. Het gaat bij de eerste om het herhaaldelijk innemen van
een drug (zoals alcohol) of voedsel, terwijl het bij de tweede gaat om het herhaaldelijk
vertonen van gedrag dat niet direct in het lichaam wordt opgenomen, zoals gokken of seks.
In het begin refereerde verslaving over het algemeen naar “overgeven” of “zeer toegewijd”
zijn aan een persoon of activiteit, of het gewoon zijn aan een gedrag, wat positieve of
negatieve gevolgen kan hebben.
- Een intensionele definitie van verslaving heeft betrekking op causale of
procesmodelachtige verklaringen van verslavingen. Intensionele modellen proberen
minimaal een verslavend gedragsproces te beschrijven (dus: dit gebeurt, dat leidt tot
dit, en dan tot dat) en maximaal een etiologie (een causaal verband). Dit model heeft
een relatief goede verklarende kracht, hoewel ze vaak verder afstaan van
waarneembare factoren dan beschrijvende (extensionele) modellen.
- Een extensionele definitie van verslaving (of een opsomming/classificatie van
verslavingskenmerken) levert een taxonomie van verslavingselementen op, die
vervolgens georganiseerd kunnen worden in een (meer) intensioneel theoriegebaseerd
perspectief.
Er zijn 5 intensionele modellen van verslaving. Deze opvattingen overlappen elkaar enigszins;
ze sluiten elkaar niet uit.
- Fysiologische en psychologische afhankelijkheid. Voortdurende uitvoering van het
verslavingsgedrag is noodzakelijk voor het fysiologische en psychologische
evenwicht. Tolerantie, ontwenning en hunkering zijn kenmerkende criteria van de
definitie van verslaving. De verslaafde zit “gevangen” in een patroon van toenemende
betrokkenheid bij het gedrag, terwijl hij zich steeds negatiever voelt wanneer hij
probeert te minderen of te stoppen met het gedrag.
o Tolerantie. Tolerantie verwijst naar de behoefte om het gedrag op een relatief
hoger niveau te vertonen dan in het verleden om eerdere niveaus van
eetlustopwekkende effecten te bereiken.
o Terugtrekken. Bij abrupte beëindiging van het verslavende gedrag treedt een
onthoudingssyndroom op, ook wel bekend als ontwenningsverschijnselen. Bij
sommige soorten drugsmisbruik gaat dit onthoudingssyndroom gepaard met
intense lichamelijke stoornissen. Ontwenningsverschijnselen verschillen per
drugsmisbruiker.
o Craving. Craving verwijst naar een “intens verlangen” om een specifieke
handeling te verrichten. Het intense verlangen naar een bepaalde handeling
komt steeds terug, is dwingend en men geeft vaak toe aan dit verlangen.
Craving kan worden beschouwd als onderdeel van het ontwenningssyndroom
in een afhankelijkheidmodel van verslaving.
- Impulsief-obsessief/compulsief gedrag. Deze tweede intensionele definitie van
verslaving zou kunnen overlappen met een begrip van psychologische afhankelijkheid,
hoewel de nadruk ligt op een “bevrijding”; dat wil zeggen, betrokkenheid bij het
verslavende gedrag dat leidt tot plezier of opluchting in plaats van op een begrip dat
zich richt op “het handhaven van een evenwicht”. Er zijn twee varianten.
o Positieve reinforcement. Een impulsief-obsessieve/compulsieve definitie van
verslaving heeft over het algemeen betrekking op het vertonen van gedrag
3
, vanwege een “opbouw van spanning” die wordt losgelaten, wat resulteert in
plezier en later misschien leidt tot zelfverwijt. Wat cyclisch optreedt is een
nieuwe opbouw van spanning of verlangen naar genot (een impuls, meestal
positieve bekrachtiging).
o Negatieve bekrachtiging. Als alternatief kan het intensionele verslavingsmodel
een opbouw van spanning, angst en stress inhouden die wordt losgelaten,
resulterend in verlichting van de angst maar geen specifiek plezier; vervolgens,
cyclisch, leidend tot obsessies die angst en stress produceren die weer leiden
tot een verlangen naar verlichting (dwang, meestal negatieve bekrachtiging).
- Zelfmedicatie. Een zelfmedicatieperspectief van verslaving heeft betrekking op het
verlichten van ongeordende emoties en het gevoel van zelfbehoud door het
verslavende gedrag te vertonen. De nadruk ligt hier op het gedrag omdat iemand zich
“ziek” voelt en zich “beter” wil voelen. De steun voor dit perspectief is op zijn best
gemengd.
- Zelfregulatie. In een zelfregulatiemodel geeft de “huidige staat” van zijn signalen af
om een “standaard” te bereiken, op welk punt verzadiging wordt bereikt, totdat de
huidige staat niet meer op de gewenste standaard staat. Een visie op zelfregulatie bij
verslaving gaat uit van problemen met het vaststellen van gedragsnormen,
aandachtsstoornissen en verkeerd gerichte pogingen tot regulatie, planning, redeneren,
zelfcontrole en emotie, die kunnen leiden tot ontregeling.
o BAS-BIS model. Een belangrijk model voor zelfregulatie bij verslaving is dat
van Jeffrey Gray. Gray schetste twee algemene motivationele hersensystemen -
het behavioral approach system (BAS) en het behavioral inhibition system
(BIS) - die individuele verschillen in gedragsreacties op signalen voor beloning
beïnvloeden. Deze onderling afhankelijke systemen beïnvloeden of een
individu zich waarschijnlijk zal terugtrekken uit of vermijden van situaties met
nieuwe of bedreigende signalen of dat een persoon zich waarschijnlijk zal
inlaten met nieuw of riskant gedrag (bijvoorbeeld drugsgebruik) als reactie op
signalen voor beloning. Volgens Gray wordt het BAS gemedieerd door
dopaminebanen (geassocieerd met nieuwigheid en beloning). Een actief BAS
is gekoppeld aan meer impulsief gedrag. De BIS wordt gemedieerd door het
septo-hippocampale systeem (dat concurrerende doelen detecteert en leidt tot
benaderings- of vermijdingsgedrag). Een actieve BIS is gekoppeld aan
remmend gedrag. Mensen die moeite hebben met emotionele zelfregulatie
kunnen bijzonder geneigd zijn om verslavend gedrag te vertonen om een
onmiddellijk tijdelijk gevoel van comfort te bereiken. Dat wil zeggen dat ze
meer geneigd zijn om het BAS te gebruiken dat niet synchroon werkt met het
BIS, wat resulteert in een relatief disfunctionele do-loop. Dit perspectief
overlapt ook met de andere.
o Prikkel-gevoeligheidstheorie. De stimulans-gevoeligheidstheorie van Robinson
en Berridge richt zich op de invloed van neurale aanpassing (sensitisatie) aan
verslavingsgedrag en aan verslavingsgedrag geconditioneerde stimuli als het
onderliggende mechanisme dat het verslavingsgedrag in stand houdt. Ze
maken onderscheid tussen neurale processen die betrokken zijn bij
motivationele mechanismen of prikkels die verslavend gedrag stimuleren en de
neurale substraten van plezierige effecten of voorkeur. Ze hebben voorgesteld
dat een progressieve ontregeling van de neurale substraten optreedt door
herhaalde betrokkenheid bij het gedrag. Deze ontregeling wordt geassocieerd
met een toename in gedragssensitisatie die ertoe bijdraagt dat het “willen” (of
hunkeren) van verslaafden naar het gedrag niet meer in verhouding staat tot het
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Xannemuller. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.49. You're not tied to anything after your purchase.