*** IK HEB HIERMEE 13/20 GEHAALD IN EERSTE ZIT*** Samenvatting van al de hoorcolleges van het vak jeugdrecht gegeven door Prof. Els Dumortier. Inhoud: Alle informatie op de ptts en alles wat ze gezegd heeft in de les, alsook voorbeeldvragen voor het examen.
Wanneer het gaat over het juridische luik van het jeugdrecht, dan kunnen we ons afvragen waarover het gaat.
In de brede juridische zin van het woord valt er eigenlijk heel veel onder te term “jeugdrecht”:
o De regels inzake kinderarbeid
o Adoptie
o Onderwijsrecht
o Het burgerlijke statuut van kinderen
o ...
Dit is allemaal jeugdrecht in de brede zin van het woord maar dat is niet waar het hier in deze cursus over gaat.
In deze cursus gaat het over wat men voor kort de jeugdbescherming noemde. In enge zin gaat het
jeugdbeschermingsrecht over het interveniëren door de overheid ten aanzien van 2 bijzondere groepen
kinderen of jongeren:
1. Jongeren of kinderen die zich in verontrustende situaties bevinden
2. Jongeren of kinderen die delicten hebben gepleegd.
De interventies kunnen zowel vrijwillig als gedwongen zijn & worden normaliter uitgevoerd in voorzieningen
die specifiek bedoeld zijn voor kinderen. In principe komt de bevoegdheid van de jeugdbescherming
grotendeels toe aan de gemeenschappen. Dit komt omdat het gaat over bijstand aan personen, wat een
klassieke persoonsgebonden aangelegenheid is & dus ook klassiek gemeenschappelijk.
2 DOELGROEPEN
Voor dit vak zijn er dus 2 belangrijke doelgroepen:
1. VOS’ers (= Childeren in need of care – kinderen die in probleemsituaties opgroeien)
2. MOF’ers
a. Sinds het jeugddelinquentiedecreet van 2019 spreken we in Vlaanderen over
jeugddelinquenten. Men is hierbij wat weggegaan van het concept “MOF”.
Binnen de jeugdgroep is er eigenlijk een derde doelgroep, namelijk de geesteszieke minderjarigen en de
gedwongen observaties en opnames van geestesziekes. Deze groep wordt niet behandeld in deze cursus.
2 SOORTEN HULPVERLENENDE INTERVENTIES
Een tweede belangrijke leidraad doorheen de cursus is dat men het onderscheid kent tussen 2 soorten
interventies: sociale of vrijwillige interventies VS gerechtelijke of gedwongen interventies. De sociale of
vrijwillige interventies vereisen dat je zelf naar de jeugdhulpverlening stapt wanneer er een probleem is met de
kinderen. Daarentegen is er ook de gerechtelijke of gedwongen hulpverlening die wordt gegeven door de
jeugdrechtbank.
Het is niet zo dat de VOS’ers altijd bij de vrijwillige interventies terecht komen en de MOF’ers bij de gedwongen
interventies. Beide interventies kunnen voor beide groepen.
,2 BEVOEGDHEIDSNIVEAUS
Er zijn 2 bevoegdheidsniveaus. De basisregel is dat de bevoegdheid van het jeugdbeschermingsrecht in principe
toebehoort aan de gemeenschappen. Hier zijn echter wel uitzonderingen op.
“SUI GENERIS” KARAKTER VAN HET JEUDRECHT
Een laatste belangrijke aspect waarop wordt ingegaan in deze cursus is het ‘sui generis karakter van het
jeugdrecht. Het jeugdrecht is een eigensoortig recht dat zich bevind tussen het klassieke strafrecht dat gericht
is op bestraffing en het sociaal recht dat gericht is op hulpverlening. Het heeft dus kenmerken van die 2
rechtstakken, ook al is er wel een voorkeur voor een meer strafrechtelijke geaardheid. Als je in de
jeugdbeschermingswetgeving niets kan terugvinden over hoe de procedure in elkaar zit, dan moet je
teruggrijpen naar het wetboek van strafvordering.
In de jeugdbeschermingswet zijn er wel heel veel bijzonderheden over wat betreft het procedurele aspect. Een
heel belangrijke afwijking van het klassieke strafrecht is dat er in het jeugdrecht slechts 1 rechter is die de
jongere opvolgt van begin tot eind. Wanneer een volwassene telkens een nieuw misdrijf pleegt, komt die altijd
bij een nieuwe rechter. Bega je een verkeersovertreding ga je naar de verkeersrechtbank, sla je iemand in
elkaar ga je naar de correctionele rechtbank.... Bij het jeugdrecht is dit dus niet het geval. Van zodra je als
jongere bij een jeugdrechter terecht komt, gaat die u opvolgen van begin tot eind, dit kan dus duren tot de
meerderjarigheid van de jongere. Ook nieuwe feiten van de jongere komt bij deze zelfde rechter terecht. Het
idee van het recht op een onafhankelijke rechter zoals bestaat in het klassiek strafrecht, bestaat dus niet in het
jeugdrecht. De alleen zetelende rechter die je voortdurend opvolgt heeft te maken met de finaliteit van de
jeugdbescherming & die is gericht op het verlenen van hulp. Pure repressie mag niet volgens het
kinderrechtenverdrag. Dit is meteen een tweede belangrijke verschil met een volwassenen. Het moet ook
gericht zijn op hulpverlening.
Een derde belangrijk aspect is de specifieke doelgroep. Het gaat hier alleen om kinderen of jongeren tot 18
jaar. Volwassenen zijn niet welkom in het jeugdbeschermingsrecht.
De subsidiariteit van het jeugdrecht wilt eigenlijk zeggen dat de jeugdrechtbank verplicht is om de minst
ingrijpende reactie altijd te verkiezen. Dit heeft alles te maken met het feit dat men ervan uit gaat dat het gezin
de hoeksteen is van de opvoeding van een kind. Het is dus in eerste instantie het gezin dat voor de opvoeding
instaat. Het gezin moet ook betrokken worden bij de reactie van de jeugdrechtbank. Het is alleen maar als het
gezin niet functioneert, dat in tweede instantie de overheid eerst moet proberen het gezin te ondersteunen &
pas als dat ook niet lukt mag de overheid in laatste instantie zich de rol van ouder toekennen en het kind uit
het gezin onttrekken om het in een bijzondere voorziening te plaatsen.
Binnen het jeugdrecht worden ook rechten voorzien die alleen gelden voor kinderen. De kinderrechten hebben
iets bijzonders omdat ze aan de ene kant de overheid, ouders... allerhande verplichtingen opleggen t.o.v. van
het kind (om het kind te beschermen). Tegelijkertijd gaan de kinderrechten voor het eerst ook bevestigen dat
kinderen rechtssubjecten zijn. Dit wilt zeggen dat kinderen volwaardige dragers van rechten zijn en dat er dus
naar kinderen geluisterd moet worden. Dit komt pas tot uiting in 1989.
,DE BEVOEGDHEIDSVERDELING
HISTORISCH JURIDISCHE TIJDSLIJN
KINDERBESCHERMING (1912)
Belangrijk om te weten is wanneer de jeugd- of kinderbescherming is ontstaan. De kinderbescherming is
ontstaan in 1912. Het is dus al meer dan 100 jaar geleden dat de apart stelling van het jeugdrecht er gekomen
is. Wat belangrijk was aan de wet op de kinderbescherming was dat men sprak van jeugddelinquenten (=
MOF’ers).
Waarom MOF i.p.v. misdrijven?
o Het heeft te maken met de strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Men gaat zeggen dat
iemand 16 jaar moet zijn vooraleer je strafrechtelijk verantwoordelijk bent en misdrijven in
de strafrechtelijke betekenis van het woord kunt plegen. Er was dan onmiddellijk een
probleem voor hoe we het gedrag van de jongeren juridisch gingen noemen, want juridisch
gezien konden jongeren geen misdrijven plegen onder de 16 jaar omdat ze niet strafrechtelijk
verantwoordelijk zijn. Als juridische oplossing noemde men dit ‘Als misdrijf omschreven
feiten’. In de praktijk is een misdrijf omschreven feit hetzelfde als een misdrijf.
Daarnaast gaat men de kinderrechter verantwoordelijk stellen voor wat men de pre – delinquenten noemt. Dit
zijn kinderen die nog niet echt delinquent gedrag plegen, maar die wel handelingen stelden dat de voorbode
waren voor delinquentie. Het ging dan voornamelijk over:
o Landloperij en bedelarij
o Jongeren die in ontucht leefden (meisjes die onzedig waren)
o Jongeren die zich bezig hielden met nefaste eigen bezigheden (vaker jongens)
Bv: Jongens die te lui waren, gokte...
o Jongeren die zich ongehoorzaam gedroegen of wangedrag vertoonde & waartegen de ouders een
klacht hadden ingediend bij de kinderrechten
De ouderlijke klacht is een voortzetting van het vaderlijke tuchtingsrecht dat dateert van de
tijd van Napoleon. Dit is het idee dat ouders tegen hun eigen ongehoorzame kinderen kunnen
klagen en aan de rechtbank kunnen vragen dat de kinderen worden opgenomen in een
instelling. Men brengt dus in 1912 het vaderlijke tuchtrecht ook onder bij de kinderrechter.
Opmerkelijk aan 1912 zijn de zogenaamde onwaardige of slechte ouders. Dit gaat over ouders die hun kinderen
slecht opvoeden. Vandaag zouden we spreken van verontrustende situaties, toen sprak men dus over
onwaardige ouders. Er is een heel debat over wat men zou doen met deze ouders en met de kinderen van deze
ouders. Uiteindelijk wordt anno 1912 door het parlement beslist om deze ouders naar de rechtbank van eerste
aanleg te sturen, zodat ze ontzet kunnen worden uit hun ouderlijk gezag. Aangezien het hier gaat over
volwassenen horen ze niet thuis bij een kinderrechter maar bij een volwassen rechtbank. Daarnaast hadden de
kinderen van de onwaardige ouders ook niets misdaan maar waren ze puur het slachtoffer, dus hoorde ze ook
niet thuis bij de kinderrechtbank die zich bezighield met de delinquente kinderen.
Een laatste belangrijk juridisch aspect anno 1912 is dat er dan enkel de gerechtelijke kinderbescherming is. Dit
wilt zeggen dat er alleen de kinderrechtbank is en de kinderrechter wordt als spilfiguur aanzien van de
kinderbescherming. Het is pas in 1965 dat er de zogenaamde vrijwillige of sociale hulpverlening bij komt. Dit
zijn de jeugdbeschermingscomités die in eerste instantie de kinderen gaan helpen. Het is dus pas vanaf 1965
dat de kinderrechtbank aanzien gaat worden als de laatste man in het leveren van hulp en het beschermen van
kinderen.
, JEUGDBESCHERMING (1965)
Anno 1965 is er al meteen een eerste belangrijk juridisch verschil met de wet van 1912, namelijk het omhoog
trekken van de leeftijd (van 16 naar 18 jaar). In de praktijk ging het parket een spel spelen met ouders van
jongeren tussen 16 en 18 jaar die delicten pleegde door te zeggen dat ze een ouderlijke klacht moesten
indienen tegen het kind voor wangedrag zodat de kinderrechtbank hun kon veroordelen. Als ze dit niet deden
konden de ouders ontzet worden uit het ouderlijk gezag. Tussen 1912 en 1965 zijn er dus steeds meer 16 tot 18
jarige via het achterpoortje van de ouderlijke klacht bij de kinderrechtbank gekomen. Men gaat dit in 1965
bevestigen en legaliseren. We zien dus tussen 1912 en 1965 dat jongeren van 16 tot 18 jaar die delicten plegen,
in plaats van naar de correctionele rechtbank gestuurd te worden, dat het parket ze via de ouderlijke klacht
steeds meer naar de kinderrechtbank stuurt.
Samen met de verhoging van de leeftijd gaat men niet langer over de kinderrechtbank spreken maar wel van
de jeugdrechtbank. Men gaat in 1965 voortaan ook zeggen dat het niet meer nodig is dat de ouders van
kinderen die ongehoorzaam zijn en wangedrag plegen, een klacht moeten indienen. Tot 1965 was het dus
wettelijk gezien verplicht dat de ouders een klacht moesten indienen tegen ongehoorzame kinderen.
Aangezien sommige ouders hieraan niet wouden meewerken is het vanaf 1965 de overheid dat zal bepalen dat
kinderen wangedrag stellen of ongehoorzaam zijn.
In de categorie van de pre – delinquenten is er anno 1965 wel nog altijd landloperij, ontucht, nefaste eigen
bezigheden.... De categorie van pre – delinquenten wordt steeds breder doordat men allerlei nieuwe
gedragingen van jongeren stelt die men niet gepast vind.
Een laatste belangrijke wijziging in 1965 is dat de kinderen van onwaardige ouders naar de jeugdrechtbank
worden gebracht. Dit komt omdat de kinderen van onwaardige ouders niet werden geholpen en zo dus
aangemoedigd werden om een delict te plegen, zodat ze toch geholpen werden door de jeugdrechtbank. Ook
deze praktijk wordt dus in 1965 bevestigd.
Een grote verschuiving dat we kunnen vaststellen is dat het vertrouwen in dit systeem heel erg groot is. Een
jeugdrechter heeft t.o.v. een kinderrechter een uitbreiding van de bevoegdheden gekend. Er is ook een sterk
geloof in het idee van de bescherming van de jeugd.
KINDERRECHTEN EN STAATSHERVORMING (1980)
In de jaren 80 zien we dat er sprake is van een soort revolutie in de praktijk van de jeugdbescherming. Het is
een tijdperk waar er heel veel strijd is (bv. ten opzichte van de katholieke kerk). Het is dus een kritische tijd
waarbij we zien dat een aantal klassieke uitgangpunten van de jeugdbescherming steeds meer in vraag wordt
gesteld.
Er is een belangrijke kritiek op wat men noemt ‘het paternalisme van de jeugdbescherming’. Daarmee bedoeld
men dat het eigenlijk allemaal volwassenen zijn die gaan zeggen hoe kinderen zich horen te gedragen, zonder
nog maar te vragen aan het kind hoe het daar zelf over denkt. Het kind werd dus nog niet aanzien als een
volwaardig rechtssubject maar louter als een object van het recht. Dit paternalistische denken wordt dus in
vraag gesteld.
In die tijd was er ook de kerk die ging bepalen hoe de mensen en de gelovigen moesten leven. Ook dit wordt
steeds meer in vraag gesteld. Alle zaken die voordien normaal werden geacht, worden op een korte periode in
vraag gesteld en de jeugdbescherming zal hieronder ook lijden. Dit is ook het beginpunt geweest van de
kinderechtenbeweging en het ontstaan van het kinderrechtenverdrag.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller PraetLennert. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.06. You're not tied to anything after your purchase.