Samenvatting volledige boek Klinische Neuropsychologie van Roy Kessels, Paul Eling, Rudolf Ponds, Joke Spikman & Martine van Zandvoort uit 2019 voor het vak 'Klinische Neuropsychologie'.
De samenvatting is aangevuld met relevante hoorcollege stof en ondersteunende afbeeldingen.
Nice summary! Concepts are clearly and concretely explained.
Seller
Follow
LotteTuinenburg
Reviews received
Content preview
Samenvatting klinische neuropsychologie
Deel I: Inleiding in de neuropsychologie
Hoofdstuk 1: Klinische neuropsychologie: een historische schets
Filosofen in de oudheid geloofden dat de hersenventrikels de plaats van de geest waren; waar de
geest werd opgedeeld in verschillende functies (= de celtheorie)
o Eerste cel/ sensus communis: de informatie komt uit de verschillende zintuigen binnen
o Tweede cel/ imago: het beeld wordt geïnterpreteerd (wat betekent het beeld (voor mij)?)
o Derde cel/ memoria: het beeld wordt opgeslagen
Dit is de basis van de ideeën die men vandaag de dag heeft:
o Want ook hier gaat het over dat de geest alle informatie kan verwerken en er geen aparte
functies zijn voor verschillende taken.
o En de theorie gaat niet in op individuele verschillen, maar over de geest van iedereen.
Over individuele verschillen heeft zich een andere lijn ontwikkeld: persoonlijkheid/ karakter.
Hierbij werd karakter onderzocht door fysiognomie: interpretatie van het gelaat (vorm van iemands
gelaat en totale uiterlijk een reflectie van het karakter van de persoon.
Belangrijke personen in de geschiedenis van de neuropsychologie:
René Descartes
De mens kon worden opgedeeld in twee substanties: het lichaam (ofwel de res extensa) en de geest.
De geest was gehuisvest in de epifyse of pijnappelklier (hier was er namelijk maar één van in de
hersenen)
Joseph Gall
o Veronderstelde dat alle psychologische functies aangeboren waren
o Alle functies waren een eigenstandig orgaan: functielokalisatie
o Functies zitten aan de buitenkant van het brein (de cortex)
o Frenologie: als een functie beter is, is deze ook beter georganiseerd en groter in omvang.
Jean-Baptiste Bouillaud
Ondersteunde de lokalisatie theorie van Joseph Gall; de werkwijze om de lokalisatie-ideeën te
toetsen door bij patiënten met een focaal hersenletsel de specifieke uitvalverschijnselen in kaart te
brengen: clinocoanatomische methode.
Paul Broca
Veronderstelde dat er een gebied in de hersenen zit gespecialiseerd op het produceren van een
sequentie van klanken die past bij een woord (het gebied van Broca).
Hierbij stelde hij dat taalproductie in de linkerhersenhelft plaats vond; dit ging tegen de lokalisatie
theorie in waar de regel was dat de vorm van een orgaan de functie bepaalt (en als twee organen
dezelfde vorm hebben, hebben ze dus ook dezelfde functie)
Carl Wernicke
,Taal kon gezien worden als een geheel van functies: voor productie en voor opname; hierbij stelde
Wernicke dat er een apart centrum was voor het herkennen van woordbeelden (maar dan ging het
wel om het gesproken woord!).
Het gebied van Wernicke zit aan het eind van de gehoorbaan en is voor het woordbegrip. Het gebied
van Broca is voor taalproductie. Tussen deze twee gebieden loopt wel een verbinding.
Wernicke geloofde niet in de verzameling van functies zoals Gall die had beschreven: de hersenen
waren een instrument waarin sensorische prikkels werden gekoppeld aan motorische reacties.
John Locke
Was een voorstander van het empirisme, dus hij geloofde niet in aangeboren eigenschappen en
kennis. Alles wordt aangeleerd en dat verloopt allemaal in het principe van associatie (beschreven
door Aristoteles): associationisme.
Na de lokalisatiebeweging kwam het holisme op: verbindingen en samenwerkingen tussen
hersengebieden belangrijker dan lokalisatie.
Pierre Flourens
Het gaat niet om de plaats van een laesie, maar om de omvang van de beschadiging dat bepaalde
welke functies uitvielen.
Aleksandr Luria
Zocht een evenwicht tussen holistische en lokalisationistsiche opvattingen: hij vatte de hersenen-als-
geheel op als één complex functioneel systeem, waarbinnen diverse subsystemen een bijdrage aan
de gezamenlijke activiteit leveren.
Die functionele subsystemen ontstaan door interacties tijdens de ontwikkeling tussen het kind en zijn
omgeving, en ze veranderen in de loop van de ontwikkeling ten gevolge van leerprocessen.
o Hierbij zijn de hersenen heel flexibel en adaptief: als een specifieks gedragsdoel door
omstandigheden of door stoornissen niet op een bepaalde manier bereikt kan worden, dan
worden andere strategieën gevolgd zodat met inzet van andere subsystemen toch hetzelfde
einddoel gerealiseerd kan worden.
Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen samen aan de hand van drie globale
indelingen:
1. Drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units),
gerelateerd aan respectievelijk subcorticale, posterieure en
anterieure hersengebieden (‘activatie, input en output’).
Deze zijn bij iedere mentale activiteit betrokken
Eerste eenheid: regulatie van waakzaamheid en
aandacht
Tweede eenheid: cognitieve informatieverwerking
(waarneming, verwerking en opslag van informatie)
Derde eenheid: organisatie van gedrag: planning,
regulatie en monitoring van doelgerichte activiteiten
2. Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking,
gerelateerd aan primaire, secundaire en tertiaire ‘zones’ van de hersenen.
Primair: verwerking van ‘oppervlakkige’ fysieke kenmerken
In de tweede eenheid betrokken bij visuele, auditieve en sensibele gebieden
In de derde eenheid betrokken bij de postcentrale gebieden
Secundair: grenzen aan de primaire en zijn eveneens nog grotendeels
modaliteitspecifiek
, In de tweede eenheid betrokken bij verdere verwerking van, en
betekenisverlening aan de binnenkomende informatie
In de derde eenheid betrokken bij voorbereiding van motoriek
Tertiair: ‘diepe’ verwerking van betekenissen en consequenties
De “overblijvende gebieden”, met name de prefrontale cortex
Meest specifiek-menselijke structuren, die noodzakelijk zijn voor
multimodale en cognitieve integratie (tweede eenheid) en het vormen van
intenties en plannen en het evalueren van eigen gedrag (derde eenheid)
3. Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk
de linker- en rechterhemisfeer.
Lateraliteit: verschillen tussen linker- en rechterhemisfeer.
Nadruk op internal speech voor de regulatie van cognitieve, emotionele en planningsfuncties
(taaldominante hemisfeer is de dominante hersenhelft)
Rond 1960 twee belangrijke ontwikkelingen die leidden tot het ontstaan van de neuropsychologie als
een apart wetenschapsgebied (neuropsychologie kwam op de kaart)
1. Norman Geschwind: onderzocht specifieke centra en verbindingen en zocht naar dubbele
dissociaties.
2. Roger Sperry: onderzoek naar de effecten van de zogeheten ‘split-brain’-operatie (bij mensen
met epilepsie). Dit leidde tot hemisfeerspecialisatie: in de ene hersenhelft functies beter dan
in de andere hersenhelft.
Cognitieve neuropsychologie
Een proces binnen de hersenen werd een ‘module’ genoemd: bestond uit 4 kenmerken:
1. Domain specific: kan alleen bepaalde informatie verwerken
2. Innateness: is aangeboren
3. Encapsulated: doet zijn werk ongeacht van wat andere processen doen
4. Fixed neural architecture: een module is computationeel autonoom en beschikt over zijn
eigen neurale achitectuur (deelt geen processen met andere modules)
Modulaire modellen van cognitieve functies gaan uit van seriële verwerking: de omzetting van
informatie naar een volgend niveau van representatie.
o Paralelle verwerking (Paralell Distributed Processing (PDP))
o Distributed verwerking: representatie van een object in het geheugen niet op een specifieke
plaats gelokaliseerd, maar in de regel bestaat uit elementen die wijd verspreid in het netwerk
kunnen liggen.
Neurale netwerken: door leerprocessen zullen bepaalde verbindingen versterkt worden; aanbieding
van een bepaalde stimulus leiden tot een georganiseerde activiteit.
(sluit aan bij de associatieleer)
o ‘emergente’ eigenschap: via oefening kan leren
o ‘graceful degradation’ als een aantal knopen beschadigt raken valt niet de hele functie uit,
maar zal een deel van de benodigde informatie niet worden ‘meegewogen’.
Hoofdstuk 2: de neuropsychologische praktijk
Als neuropsycholoog doorloop je de diagnostische cyclus: klachtenanalyse, probleemanalyse,
verklaringsanalyse en indicatie-stelling.
Hierbij kan men informatie inwinnen middels:
o Anamnese: aanwezige klachten en symptomen en beloop hiervan; demografische gegevens
o Heteroanamnese
, o Observatie
o Tests en vragenlijsten
Vervolgens een interpretatie van de gegevens uit anamnese, heteroanamnese, observatie en
test/vragenlijsten, wat leidt tot rapportage van de bevindingen.
De betrouwbaarheid en validiteit van testscores kan door vele stoorfactoren worden ondermijnd:
stoorfactor (een element dat een testprestatie beïnvloedt maar dat niet binnen de meetpretentie
van een test valt).
o Een bijzondere stoorfactor is onderpresteren; een patiënt presteert slechter dan waar hij of
zij feitelijk tot in staat is als hij zich normaal zou inzetten.
Symptoomvaliditeitstests zouden het onderpresteren moeten op kunnen sporen.
Hoofdstuk 3: neuropsychologie: de wetenschappelijke aanpak
In de klinische neuropsychologie spelen dissociatie en dubbele dissociatie een belangrijke rol. In
essentie kan men met dissociatie laten zien dat deelprocessen onafhankelijk zijn van elkaar, omdat
beide apart gestoord kunnen zijn.
Vraagstellingen
Er is onderscheid tussen meer fundamentele onderzoeken (gericht op een beter begrip van
onderliggende (cognitieve) stoornissen en daaraan gerelateerde hersenstructuren) en klinisch
neuropsychologisch georiënteerd onderzoek (gericht op een nadere typering van het ziektebeeld, op
de bruikbaarheid van testinstrumenten en -procedures, of op het in kaart brengen van het verloop
van een ziekte)
Klinisch neuropsychologische vraagstellingen
Differentiaaldiagnostische vragen tot het evalueren van behandelingen en het beantwoorden van
adviesvragen: hiervoor diagnostisch onderzoek verricht volgens de empirische cyclus (hypothese
gegevens verzamelen tests afnemen diagnose).
o Door op een systematische wijze een testbatterij af te nemen en gegevens te verzamelen is
het mogelijk om bijvoorbeeld onderzoek te doen naar de verschillen tussen groepen
patiënten of naar welke (sub)test(s) het meest discriminerend is om bepaalde groepen
patiënten te onderscheiden.
Beperkingen van op klinisch vraagstellingen gericht onderzoek:
o De waarde van de conclusie hangt sterk af van de kwaliteit van de gebruikte tests en
vragenlijsten.
o Interpretatie van testscores: oorzaak kan ook ergens anders liggen
o Een testbatterij kan slechts een beperkt aantal tests omvatten, terwijl cognitieve functies
complexe systemen zijn.
o Missing values: een test is niet in zijn geheel afgenomen; dit levert voor de analyse
problemen op
Fundamentele vraagstellingen
Wetenschappelijke vragen naar de precieze aard van een stoornis en daarmee naar de onderliggende
cognitieve processen.
Hierbij onderzocht middels experimentele paradigmata, waarbij iets gemanipuleerd wordt.
o In dit type onderzoek is het niet vereist om met gestandaardiseerde en genormeerde
procedures te werken. De vergelijking vindt binnen het experiment plaats, waarbij er tussen
verschillende experimentele condities vergeleken wordt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller LotteTuinenburg. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.