Samenvatting Praktisch economie vwo Module 3: Markt en Overheid
3 views 0 purchase
Course
Economie
Level
VWO / Gymnasium
Dit is een samenvatting voor module 3 (Markt en Overheid) van de methode Praktisch economie voor het vwo. Deze module kan worden gebruikt in klas 4, 5 en 6. Goede samenvatting om te leren.
E C O N O MI E S A M E N V A T T I N G P 2 – MO D U LE 3
§ 1 .1 MA R K T E N M A R K T S T R U C T U U R
Het verschil aan invloed van aanbieders op de prijs ontstaat doordat markten verschillen.
Een markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen/
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een concrete en een abstracte markt.
De plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten, is een concrete markt.
o Op een concrete markt hebben vragers en aanbieders contact met elkaar.
Een abstracte markt omvat alle factoren die te maken hebben met de verhandeling van het product.
o In deze gevallen wordt met ‘markt’ alle elementen bedoeld die te maken hebben met de
verhandeling van de producten.
De kenmerken van markt bepalen in hoeverre aanbieders invloed hebben op de verkoopprijs van hun product.
Deze kenmerken vormen samen de marktstructuur.
De belangrijkste kenmerken van een markt zijn: het aantal aanbieders, hun marktaandelen, de toetredingsdrempels
en de mate van productdifferentiatie.
Als er maar één aanbieder is, hoeft deze zich geen
zorgen te maken dat klanten weglopen naar de
concurrent als hij zijn prijs verhoogt.
Het enige waar de aanbieder rekening mee
moet houden, is de ‘wet van de vraag’: hoe
hoger de prijs, hoe minder consumenten het
product kopen.
Als er meerdere aanbieders zijn, kunnen consumenten
bij een prijsverhoging overstappen naar de concurrent.
Naast het aantal aanbieders is het van belang of verschillende aanbieders hetzelfde marktaandeel hebben.
Het marktaandeel is de afzet van een individuele aanbieder als percentage van de totale afzet.
Als een aanbieder een marktaandeel heeft van meer dan 35 procent, spreken we van een dominante
aanbieder.
o De andere aanbieders op de markt volgen in de regel de verkoopprijs van de dominante
aanbieder.
o In het algemeen geldt dat een aanbieder meer invloed heeft op de prijs naarmate zijn
marktaandeel groter is.
De meeste markten zijn omringd door toetredingsdrempels: abstracte drempels waar een aanbieder ‘overheen
moet stappen’ om te kunnen produceren.
Toetredingsdrempels beïnvloeden het aantal aanbieders op een markt: hoe hoger de toetredingsdrempel,
hoe minder aanbieders over de drempel heen kunnen stappen.
Eerder heb je gezien dat het aantal aanbieders van invloed is op de mate waarin een aanbieder zijn verkoopprijs kan
beïnvloeden.
Een producent heeft minder (meer) invloed op zijn verkoopprijs als de toetredingsdrempels tot zijn markt laag (hoog)
zijn.
Het productaanbod in een supermarkt laat zien dat veel dezelfde producten door meerdere aanbieders worden
geproduceerd.
Als in de ogen van de consument deze verschillende versies van hetzelfde product niet van elkaar
verschillen, spreken we van homogene producten.
Als in de ogen van de consument verschillende versies van hetzelfde product wel van elkaar verschillen,
spreken we van heterogene producten.
o Heterogene producten zijn verschillend van elkaar, maar bevredigen dezelfde behoefte.
Als producten substitueerbaar zijn, maar in de ogen van consumenten wel van elkaar verschillen, is er sprake van
gedifferentieerde producten.
Producten zijn betere substituten voor elkaar naarmate ze minder van elkaar verschillen.
Hoe meer producten verschillen, hoe sterker ze zijn gedifferentieerd.
Er zijn meer producten die onderling helemaal niet substitueerbaar zijn. Dit zijn onafhankelijke producten.
Ook de mate van productdifferentiatie bepaalt of een aanbieder zijn verkoopprijs kan beïnvloeden.
Die invloed is beperkt als het product nauwelijks gedifferentieerd is.
o Als een aanbieder in dat geval zijn prijs zou verhogen, kopen de consument een ander,
vergelijkbaar product.
Als producten sterk gedifferentieerd zijn, kan een aanbieder gemakkelijker zijn prijs verhogen zonder dat dit
klanten kost.
o Voor consumenten bestaat er immers geen passend alternatief.
§ 1 .2 MA R K T V OR ME N :
Met het aantal aanbieders en de mate van productdifferentiatie worden markten ingedeeld.
, Zo ontstaan er verschillende marktvormen.
Bij volkomen concurrentie zijn er veel aanbieders die allemaal hetzelfde, homogene product aanbieden.
Op deze markt kan geen enkele aanbieder de prijs beïnvloeden; de prijs is voor hen exogeen.
Het enige wat de aanbieder kan beïnvloeden, is de hoeveelheid die hij produceert.
Aanbieders op deze markt worden ook wel hoeveelheidsaanpassers genoemd.
o Zij kijken wat de prijs is en passen de hoeveelheid aan die ze willen aanbieden tegen deze
marktprijs.
Bij alle andere marktvormen hebben aanbieders wel invloed op de prijs van hun product.
Een markt van volkomen concurrentie komt in de praktijk nauwelijks voor. De effectenbeurs lijkt er nog het meest op.
Volkomen concurrentie is een ideaaltype waarmee andere marktvormen vergeleken kunnen worden.
Bij alle andere marktvormen is er sprake van onvolkomen concurrentie.
Als er maar één producent is, is er sprake van een monopolie.
Een monopolist hoeft geen rekening te houden met andere producenten.
Een monopolist is prijszetter: hij kiest die prijs waarbij zijn winst maximaal is en deze geldt voor iedereen;
de prijs is voor hem endogeen.
o Daarbij houdt een monopolist wel rekening met de ‘wet van de vraag’: bij een hogere prijs
verkoopt hij minder.
In de praktijk komt het meer voor dat een markt lijkt op een monopolie.
Op zo’n markt is er één aanbieder die bijna de gehele vraag voor zijn rekening neemt.
o Daarbij houdt hij nauwelijks rekening met wat de concurrenten doen
Wat overblijft aan consumenten vraag wordt door één of meerdere kleinere aanbieders bediend.
Op veel markten zijn er vijf tot tien aanbieders die gezamenlijk tachtig procent of meer van de totale productie
voortbrengen.
In deze gevallen spreek je van een oligopolie.
Wanneer er twee aanbieders zijn, krijgt het oligopolie een aparte naam: duopolie.
Als alle aanbieders in een oligopolie hetzelfde product maken, ontstaat een homogeen oligopolie.
Een oligopolist heeft meer invloed op de prijs naarmate zijn product meer afwijkt van dat van andere aanbieders.
Dan is er sprake van een heterogeen oligopolie.
Bij een prijsverhoging overwegen consumenten nog steeds om naar de concurrent te gaan.
o Overstappen doen ze minder snel. sommige consumenten hebben een voorkeur voor een
bepaalde versie van het product.
De marktvorm waarbij veel kleine aanbieders een heterogeen product aanbieden, wordt monopolistische
concurrentie genoemd.
Deze markt verschilt op één punt van een markt van volkomen concurrentie: de producten zijn niet
homogeen maar heterogeen.
o Hierdoor hebben aanbieders wel invloed op de prijs van het product
o Maar op een markt met monopolistische concurrentie is die invloed beperkt door de sterke
concurrentie; er zijn veel aanbieders.
Een markt met monopolistische concurrentie komt vaak voor.
§ 2 .1 MA R K T E V E N WI C H T
Een markt is in evenwicht als geen enkele consument en geen enkele producent iets anders zou willen doen dan wat
zij doen: iedere aanbieder produceert de hoeveelheid die zijn winst maximaliseert en iedere vrager koopt de
productcombinaties die hem het meeste voordeel opleveren.
Dit betekent dat in het marktevenwicht aan twee voorwaarden is voldaan:
1. De gevraagde hoeveelheid is gelijk aan de aangeboden hoeveelheid.
2. Alle aanbieders maximaliseren hun winst.
Vragers moeten ook aan een voorwaarde voldoen bij marktevenwicht.
Vragers moeten de best denkbare keuze maken.
Maar daar is als vanzelf aan voldaan bij een gegeven vraaglijn.
o Die lijn geeft aan wat er bij iedere prijs gevraagd wordt.
o Wat er gevraagd wordt, is het gevolg van de keuzes die consumenten maken.
Als vragers andere producten willen kopen, dan verandert de vraaglijn.
De vraag naar arbeid volgde uit de winstmaximaliserende productie van aanbieders.
Daarbij neemt de vraag naar arbeid af als de prijs van arbeid stijgt; de lijn van de arbeidsvraag verloopt
dalend.
Het aanbod van arbeid volgde uit de keuze tussen werk en vrije tijd van
consumenten.
Daarbij nemen de opofferingskosten van vrije tijd toe als de prijs van
arbeid stijgt; de lijn van het arbeidsaanbod verloopt stijgend.
Veranderingen in het loon zorgen ervoor dat vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn,
zoals in punt A in bron 1.
In het marktevenwicht is het loon l1 en wordt er aan a1 arbeid verhandeld.
, Met bron 1 kunnen veranderingen in het evenwicht op de arbeidsmarkt worden toegelicht.
Stel dat de kwaliteit van arbeid stijgt door de toegenomen scholing.
o Hierdoor stijgt de arbeidsproductiviteit zodat er meer arbeid ingezet gaat worden bij de productie.
Bij ieder loon wordt meer arbeid gevraagd; de lijn van de arbeidsvraag verschuift naar rechts.
o In het nieuwe marktevenwicht, punt B, is het loon gestegen en wordt er meer gewerkt.
o Door het hogere loon zijn de opofferingskosten van vrije tijd gestegen waardoor consumenten
meer gaan werken.
Als de vraag naar arbeid het aanbod van arbeid overstijgt, zal het loon stijgen.
Met de nieuwe arbeidsvraag in bron 1 wordt er bij loon l1 meer arbeid gevraagd dan a1.
Het loon stijgt tot l2 zodat er vraag en aanbod weer gelijk zijn en er a2 aan arbeid wordt verhandeld.
o Dit is een beweging langs de arbeidsaanbodlijn, van A naar B.
Maar wanneer het aanbod van arbeid de vraag overstijgt, zal het loon nauwelijks reageren.
Wettelijke regelingen zorgen er namelijk voor dat lonen niet gemakkelijk kunnen dalen.
Er ontstaat dan werkeloosheid.
De vraag naar aanbod kan tijdelijk verminderd zijn.
Dan is er sprake van conjuncturele werkloosheid: werkloosheid die ontstaat doordat de economie zich in
een periode van laagconjunctuur bevindt.
o In regel verdwijnt dit type werkloosheid na verloop van tijd.
De vraag naar arbeid kan ook permanent verminderd zijn.
Dan ontstaat er structurele werkloosheid: werkloosheid die ontstaat doordat er bij de
winstmaximaliserende productie structureel mindere arbeid wordt gevraagd, bijvoorbeeld door robotisering
van het productieproces.
o Dit type werkloosheid verdwijnt niet vanzelf.
o De productiefactor arbeid moet zich aanpassen aan de nieuwe werkelijkheid om weer volledig
ingezet te kunnen in het productieproces.
Bij volkomen concurrentie hebben individuele aanbieders geen invloed op de prijs.
Bij alle andere marktvormen hebben individuele aanbieders wel invloed op de prijs.
Het is niet mogelijk om af te leiden wat een aanbieder bij een willekeurige prijs zal produceren.
Het uitgangspunt van een gegeven prijs is immers verkeerd; de producent kan de prijs wel beïnvloeden.
o Het is daardoor niet mogelijk individuele aanbodlijnen en de daarbij behorende aanbodlijn af te
leiden.
o Er bestaat dan ook geen snijpunt van de aanbodlijn met de vraaglijn.
De twee voorwaarden voor marktevenwicht gelden wel.
Om marktevenwicht te bepalen (behalve bij volkomen concurrentie dus) wordt er eerst bepaald welke hoeveelheid
iedere aanbieder produceert om zijn winst te maximaliseren.
Daaruit volgt het totale aanbod en daarmee kan het marktevenwicht worden afgelezen met de vraaglijn.
§ 2 .2 V O L K OM E N C ON C U R R E N T I E
Er is sprake van volkomen concurrentie als aan vijf voorwaarden is voldaan:
1. Er zijn veel vragers en aanbieders
2. Het verhandelde product is homogeen
3. Er is vrije toe- en uittreding
4. De markt is transparant
5. Iedere aanbieder beschikt over dezelfde productietechnologie
Als er veel vragers en aanbieders zijn, heeft geen enkele consument of producent invloed op de prijs.
Voorwaarde daarbij is dat geen enkele consument of producent een groot deel van de vraag of het aanbod
voor zijn rekening neemt: geen enkele consument of producent is dominant.
o Dominante aanbieder bezit meer dan 35% van de markt.
o In dat geval wordt het marktevenwicht bepaald door wat vragers en aanbieders gezamenlijk
doen.
o Als niemand invloed heeft op de prijs, wordt de prijs bepaald door het snijpunt van de vraag- en
aanbodlijn.
Het verhandelde product is homogeen.
Hiervan is sprake als alle aanbieders in de ogen van de consument hetzelfde product aanbieden.
Als ene producent een product aanbiedt dat verschilt van dat van de andere producenten, dan kunnen
consumenten daar een voorkeur voor hebben.
o In dat geval kan de aanbieder de prijs bijvoorbeeld verhogen. Een deel van de consumenten zou
dan het product blijven kopen, ondanks de hogere prijs.
Er is vrije toe- en uittreding tot de markt.
Aanbieders kunnen vrij toetreden tot deze markt; er zijn geen toetredingsdrempels.
Hierdoor kan er op een markt met volkomen concurrentie alleen tijdelijk winst worden gemaakt.
Want als aanbieders winst maken, lokt dit nieuwe aanbieders om toe te treden tot de markt.
o Hierdoor neemt het aanbod toe en daalt de prijs.
o Deze toetreding gaat door totdat de winst verdwenen is.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller J111. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.