Samenvatting van het boek Jakob Rigter voor het tentamen in blok 2 van de SPH. Alle belangrijke informatie is in deze samenvatting verwerkt. Wat ik merk is dat bij ieder tentamen enorm veel vragen terugkomen uit het college en vooral de code uit het basisboek van psychologie, daarom heb ik deze sa...
praktijk, Jakob Rigter
PERIODE 2, JAAR 1
BREGJE ADRIAANSEN
,Hoofdstuk 1
Dagelijkse kennis: doen wij op elk moment en elke plaats op, als we het onthouden dan hebben we ons er
bewust mee bezig gehouden. Dagelijkse kennis is gebaseerd op onze eigen ervaringen. Kennis over onszelf,
omgeving, vrienden, werk etc. Deze kennis is persoonlijk gekleurd en dus subjectief. Het verschil met
wetenschappelijke kennis is dat dat niet uitgaat van persoonlijke theorieën, maar het wordt zo
objectief/betrouwbaar/tijdloos/generaliseer baar mogelijk onderzocht. Wetenschappers proberen onderscheid
te maken tussen toevallige, willekeurige verbanden en niet-toevallige (oorzakelijke) verbanden. Ze doen
onderzoek om tot een zo veel mogelijke objectieve kennis te komen. Het tweede verschil is dat men theorieën
probeert te formuleren, zodat je een stap verder kunt doen dan alleen het beschrijven van wat je ziet. Door
een theorie te formuleren kun je gedrag verklaren, en toekomstig gedrag wellicht voorspellen, maar moet niet
gezien als ‘waarheid’. Onze dagelijkse kennis bevat veel onjuistheden en vooroordelen, de wetenschap
ontkracht veel van die vooroordelen (blz 18).
Psychologie is een wetenschap, ook wel een ervaringswetenschap of empirische wetenschap genoemd
(empirie betekend werkelijkheid). Een ervaringswetenschap houdt zich bezig met het opstellen van theorieën
en het geven van verklaringen voor de door ons waargenomen werkelijkheid. Naast psychologie heb je ook nog
de geeste- of cultuurwetenschap (geschiedenis, musicologie) of natuurwetenschap (natuurkunde,
scheikunde). De psychologie krijgt een aparte plaats ingedeeld omdat zij zich bezighoudt zowel met menselijke
natuur en menselijke cultuur. Het ‘snijvlak’ van natuur en cultuur is het thema van psychologie. De
repeterende vraag is dan; moeten we de oorzaken van gedrag in de menselijke natuur, in de menselijke
cultuur, of in beide vinden?
Als we iemand tegen komen dan maken we een veronderstelling over hoe die persoon is door hoe hij er aan de
buitenkant uit ziet, zoals zijn kleren of hoe hij loopt. Dit doe je om een juiste indruk van de ander te verkrijgen.
Door een vergelijking te maken tussen wat we waarnemen en onze eerder verworven kennis, maken we
conclusies over de binnenkant. Kenmerken van de buitenkant voorspellen niet naadloos de kenmerken van de
binnenkant. Niet alle informatie is even belangrijk, iemand zijn ogen zegt bijvoorbeeld meer over hem dan zijn
rug.
In psychologie wilt men weten ‘hoe de mens werkt’ en wilt dit bereiken via wetenschappelijke
kennisverwerving, dus zo objectief mogelijk. Dit is een probleem want hoe kun je objectieve informatie over
iemand zijn binnenkant te weten komen? Mensen kunnen hun eigen gevoelens en gedachtes aan ons vertellen
maar dan nog kunnen ze erover liegen, en je weet niet hoe iemand iets ervaart. Veel pijn kan voor iemand
anders weinig pijnlijk zijn. Ervaringen kun je niet objectief meten, ze zijn namelijk subjectief.
De laatste decennia is het mogelijk geworden om de binnenkant van mensen gedeeltelijk zichtbaar en daarmee
objectief waarneembaar te maken. Zo is het mogelijk om hersenactiviteit zichtbaar te maken door hulp van een
EEG (fysiologische gedrag meting). Ondanks dit blijft er veel onduidelijk. We kennen de hersendelen die een rol
spelen bij het nemen van een beslissing, maar over hoe de beslissing tot stand kwam weten we nog niks.
Tijdens gedrag metingen kun je op verschillende vlakken letten.
Mechanistische visie: let op reflexen. Dit is het meest objectief maar zegt niet veel. Organistische visie: let op
de rol van je omgeving. Personalistische visie: let op de ervaring van een persoon. Dit is het minst objectief,
maar geeft wel de meeste informatie.
De belangrijkste vraag bij lichaam/geest problematiek is of de geest (psyche/binnenkant) van de mens het
meest kenmerkende en belangrijkste is of dat je lichaam dat is? Als iemands hersenen (die gezien worden als
de zetel van de geest) naar een ander lichaam getransplanteerd wordt, zal de patiënt zich dan als dezelfde
persoon voelen? Dat zou wijzen op dominantie van de geest. Als hij zich anders zou gaan gedragen, is de geest
1
,niet het enige wat bepalend is voor iemand zijn identiteit. En zou iemand met dezelfde genen als jou ook
dezelfde persoonlijkheid en identiteit krijgen? Dat zou wijzen op dominantie van het lichaam.
De meest toegepaste zienswijze is dat lichaam en geest samenwerken; dualisme (interactionalisme). Dit
betekend dat oorzaken voor lichamelijke verschijnselen kunnen ook veroorzaakt worden door psychische
verschijnselen. Monistische zienswijze: één beginsel als verklaring van de werkelijkheid. Materialistische
zienswijze: de nadruk ligt op het lichaam (al het denken wordt veroorzaakt door chemische en elektrische
processen in de hersenen). Idealistische zienswijze: de nadruk ligt op de geest/psyche (‘het zit tussen je oren’).
Hoofdstuk 2
Nature - nurture debat:
Vrijwel elke psycholoog vindt dat je om het gedrag van mensen te verklaren, rekening moet houden met
biologische factoren en omgevingsfactoren. Er bestaat alleen een verschil van mening over hoeveel waarde je
aan de twee factoren moet toekennen. Deze controverse staat bekend als het nature-nurture debat.
Mensen hebben aangeboren gedrag (mogelijkheden), dit is de biologische kant. Zo kan een kind als het te
wereld komt ademhalen en huilen, dit is aangeboren en niet geleerd. Dit zijn voorbeelden van aangeboren
mogelijkheden waarbij leren geen of een zeer ondergeschikte rol speelt. De beste manier om de erfelijke
invloed op ons gedrag te typeren is ervan uit te gaan dat al ons gedrag erfelijk is voorbereid. Of het gedrag zich
daadwerkelijk ontwikkelt, of iemand er goed in wordt, hangt af van de omgeving waarin iemand opgroeit en de
leerervaringen die hij opdoet. Leren heeft wel zijn grenzen, sommige dingen zullen wij nooit leren (zoals vliegen
of langdurig onder water kunnen blijven). Binnen de mogelijkheden die mensen gegeven is, speelt het leren
echter een zeer grote rol. De rol van leren bij de ontwikkeling van een mens is veel groter dan bij de
ontwikkeling van een dier. Een mens heet niet voor niets een intelligent wezen. Als je mensen vergelijkt met
andere zoogdieren, en vooral met de mensapen, dan zie je een opvallend verschil. Mensenkinderen hebben de
langste kindertijd in het dierenrijk, en ze blijven lang afhankelijk van verzorging. Daarmee produceren wij
sociale wezens. Bij de jongeren van mensapen is dit anders, ze zijn veel sneller zelfstandig dan
mensenkinderen. Bij de mens vindt de ontwikkeling en rijping van de hersenen voor een groot deel plaats
buiten de baarmoeder. Daardoor worden wij erg beinvloed door de sociale omstandigheden waarin we
opgroeien → deze beinvloeding verloopt via leerprocessen. En toch moet de invloed van ons lichaam en onze
biologische mogelijkheden en beperkingen bij het verklaren van gedrag niet verwaarloosd worden. Als de
biologische invloed verwaarloosd wordt, spreekt men van een culturele orientatie. De nadruk bij het verklaren
van gedrag wordt dan bij de invloed van cultuur, maatschappij en opvoeding gelegd (nurture).
Onder instinct verstaan we een aantal, vaak complexe handelingen dat universeel is. Dit betekend dat het
voorkomt bij alle individuen van een bepaalde soort en ze bestaan uit meer dan één handeling. Instincten
verschijnen onder specifieke omstandigheden, en zijn aangeboren. Voor elke instinct is er een specifieke prikkel
van buiten het organisme die het instinct in werking zet. Instincten hebben als doel de overlevingskans van een
individu (en daarmee de soort) te vergroten. Voorbeeld: een egel zet zijn stekels uit als hij wordt aangevallen.
2
,Ook mensen hebben instincten, deze behoeden ons tegen gevaar of creëren situaties waarbij het voortbestaan
van individu en soort beter wordt gewaarborgd. Voorbeeld: als wij een tijdje in dezelfde ruimte zijn dan ruiken
we een bepaalde geur niet meer, behalve die van lijken, die blijven we altijd ruiken. Dit wordt in verband
gebracht met onze overlevingskansen (een lijkengeur kan gevaar betekenen). Tot op zekere hoogte kunnen
mensen meester worden over hun instincten, iets waartoe dieren niet in staat zijn.
Ook reflexen zijn aangeboren. In tegenstelling tot een instinct is het vaak een eenvoudige, mechanische reactie
van het lichaam op een bepaalde prikkel, deze reactie kun je niet tegen houden. Het wordt ook wel een
gedachteloze, impulsieve handeling genoemd. Het nut van sommige reflexen is onduidelijk, het wordt
gesuggereerd dat ze een functie hadden in een eerder stadium van onze revolutie. Een reflex wordt niet door
onszelf veroorzaakt, dat wil zeggen, het gebeurd of we nou willen of niet, het valt niet tegen te houden.
Voorbeeld: het slaan op de knie waardoor deze automatisch omhoog schiet. Een tweede kenmerk is dat het
gedrag eerst plaatsvindt, en pas daarna worden we ons bewust van dat gedrag. Voorbeeld: het terugtrekken
van je hand als je een hete pan aanraakt, je trekt je hand eerst terug – en pas daarna voel je de pijn. Reflexen
spelen een grote rol bij het klassiek conditioneren.
Rijping is een begrip die vaak in de ontwikkelingspsychologie wordt gebruikt. Het betekend dat wat in aanleg
een gedragsmogelijkheid is, eerst uit moet groeien, moet rijpen. Gedragsmogelijkheden zijn niet te beinvloeden
voordat de rijping heeft plaatsgevonden. Pas na de rijping is gedrag met leerprocessen te beinvloeden.
Voorbeeld: een kind kan pas veters strikken als de fijne motoriek volgroeid (gerijpt) is. Het heeft geen nut om
het het kind daarvoor proberen te leren.
Behaviorisme:
A. Nurture; bijna alles is aangeleerd.
B. Mechanisch en organisch; (kijken naar reflexmatig gedrag en omstandigheden waarin het plaatsvindt);
hoe je iets ervaart doet er niet toe.
C. Experimentele benadering; iedereen is gelijk.
Ook al is het behaviorisme al jaren over zijn hoogtepunt heen, veel dingen die zij ontdekt hadden is nog steeds
bruikbaar om het gedrag van dier en mens te verklaren. Ook zijn veel opvattingen over het leren sterk
beinvloed door het behaviorisme.
Black box theorie
Het behaviorisme gaat ervan uit dat je alleen moet bestuderen wat waarneembaar is. Voor de behaviorist was
het leren van het allergrootste belang bij het verklaren van gedrag. Ze gingen ervan uit dat bij al het gedrag
leerprocessen een grote rol spelen, en bij de leerproessen legden ze de nadruk op de waarneembare oorzaken
van het gedrag en de waarneembare gevolgen. Hersenprocessen werden niet door behaviorismen onderzocht
omdat die toendertijd niet waarneembaar waren en dus niet objectief konden worden onderzocht. De
hersenen/het brein wordt ook wel de black box genoemd. Innerlijke toestanden van een organisme; zoals
behoeften, wensen en gevoelens gebruikte men niet als verklaring omdat ze niet zichtbaar waren. Ze zaten, bij
wijze van, in een zwarte doos. Het probleem was, dat zij niets verklaren omdat ze de vraag open lieten waar die
innerlijke toestanden dan vandaan komen. De behavioristen ontkenden de hersenprocessen niet, maar ze
achtten ze niet objectief bestudeerbaar.
Klassieke conditionering
Het gaat om de conditionering van reeds aanwezig (niet nieuw) gedrag en reflexen. Er ontstaat een associatie
tussen twee stimuli (voorbeeld: collegezaal en psychologie).
Belangrijke termen zijn:
- Ongecondidioneerde stimulus:
3
, Een bepaalde situatie of gebeurtenis die natuurlijkerwijze een ‘respons’, ofwel een reactie oproept.
Bijvoorbeeld: je ruikt je favoriete eten, daardoor ga je je hongerig voelen. Het ruiken van het lekkere eten is de
ongeconditioneerde stimulus.
- Ongeconditioneerde respons:
Deze respons is de reactie van iemand op een ongeconditioneerde stimulus. Een respons is altijd een gedrag.
Bijvoorbeeld: je ruikt je favoriete eten en gaat je hongerig voelen. Het ruiken van het eten was de
ongeconditioneerde stimulus, je hongerig voelen is nu de ongeconditioneerde respons.
- Geconditioneerde stimulus:
Dit is een gebeurtenis of situatie, net als de ongeconditioneerde stimulus. Echter, deze stimulus is van
oorsprong neutraal, hij roept in eerste instantie geen respons bij je op. Doordat de geconditioneerde stimulus
tegelijk met de ongeconditioneerde stimulus afgegeven wordt kan het voorkomen dat de geconditioneerde
stimulus uiteindelijk óók de respons oproept die de ongeconditioneerde stimulus oproept. Bijvoorbeeld, tijdens
het (herhaaldelijk) ruiken van je favoriete eten, hoor je het Wilhelmus. Na herhaling van deze stimulus-
koppeling kan het gebeuren dat je, alleen al bij het horen van wilhelmus (dus de geconditioneerde stimulus)
honger krijgt, terwijl dit aanvankelijk alleen gebeurde bij het ruiken van je favoriete kost (ongeconditioneerde
stimulus).
- Geconditioneerde respons.
Dit is de naam voor de respons op de geconditioneerde stimulus. Ze komt dus overeen met de
ongeconditioneerde respons in zoverre dat het hetzelfde gedrag is. Echter, de geconditioneerde respons is een
gedrag dat ontstaan is door een geconditioneerde stimulus, en niet door een oorspronkelijke
ongeconditioneerde stimulus.
Als de ongeconditioneerde stimulus tegelijk wordt aangeboden met geconditioneerde stimulus ; wordt de
reactie op beide hetzelfde. Associatie tussen stimuli.
Klassiek conditioneren gaat om vanaf de geboorte aangeleerde reflexen waarbij het kenmerkend is dat het
voortbouwt op een al bestaande reflex. Verder gaat het niet om nieuwe gedragsmogelijkheden maar wordt
een bestaande stimulus geassocieerd met een nieuwe stimulus. Zoals het lopen van water in je mond als je iets
lekkers ziet of ruikt, of als je een harde knal hoort dat je lichaam gelijk in high alert gaat; snelle hartslag,
opengesperde ogen. Dit wordt ook wel de flight or fight reactie genoemd.
Operante conditionering
(hoorcollege) Het gaat om nieuw gedrag, en werkt met beloningen en straffen (denk aan eerste hulp bij
opvoeden).
Wet van effect: de kans dat gedrag vertoond wordt; is afhankelijk van het effect van dat gedrag in het verleden.
Dus als een hond tegen een deurklink opspringt en de deur gaat (toevallig) open, is de kans groot dat hij dat
nog eens zal proberen te doen als hij weer vast zit in een kamer. Dit wordt de stimulus-response(s-r)
verbinding genoemd, waarbij de deurklink de stimulus is, en het springgedrag het respnse, en het opengaan
van de deur de beloning. Het onderzoek hiernaar gaat over observeerbaar gedrag, waarbij het onderzoek
vooral gericht is op dieren, en het onderzoek binnen deze stroming gaat vooral over leren en leerprocessen.
In tegenstelling tot het klassieke conditioneren bouwt dit gedrag niet voort op al bestaande reflexen, maar wel
behoort het gedrag toe aan mogelijkheden. Als je een fijne reactie krijgt (beloning) dan zul je het gedrag
voortzetten, en wordt het gedrag als niet prettig ervaren (straf) dan zal het gedrag minder vaak of niet meer
plaatsvinden. Dit wordt proefondervindelijk leren genoemd. De psycholoog die het meest met het operante
conditioneren wordt genoemd is Skinner; de mens is bij de geboorte een onbeschreven lei (Tabula Rasa). Hij
neemt een ‘nurture’ standpunt in.
Verschillen tussen klassiek en operant conditioneren:
Klassiek:
- bouwt voort op een reflex
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through EFT, credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying this summary from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bsph. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy this summary for $5.17. You're not tied to anything after your purchase.