Pedagogische Systemen in Kindertijd en Adolescentie (201700102)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Book
Child, Family, School, Community
In deze samenvatting staat alle informatie (hoorcolleges en literatuur - Berns, Clarke én artikelen -) die je moet weten voor het tentamen van Pedagogische Systemen in Kindertijd en Adolescentie. Deze cursus wordt gegeven in het tweede blok van het eerste jaar van Pedagogische Wetenschappen aan de...
pedagogische systemen in kindertijd en adolescentie
clarke stewart
pedagogische systemen in kindertijd en adolescentie
2
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
More summaries for
Chapter 3 Powerpoint Notes
Samenvatting Pedagogische Systemen in Baby- en Kindertijd (Berns, NRC en artikelen)
volledige en uitgebreide samenvatting PSBK
All for this textbook (6)
Written for
Universiteit Utrecht (UU)
Pedagogische Wetenschappen
Pedagogische Systemen in Kindertijd en Adolescentie (201700102)
All documents for this subject (24)
19
reviews
By: sietsemastenbroek • 11 months ago
By: koelewijnuu • 1 year ago
By: LotteJs • 1 year ago
By: beegee2121 • 2 year ago
By: olindewouda • 2 year ago
By: maud1703 • 2 year ago
By: carinehuisman • 1 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
-talitha-
Reviews received
Content preview
Pedagogische Systemen in Kindertijd en Adolescentie – Blok 2
TENTAMEN PSKA BLOK 2
In deze samenvatting zijn de acht colleges van de cursus Pedagogische Systemen in
Kindertijd en Adolescentie uitgewerkt. De literatuur die gelezen moest worden, heeft veel
overlap met de inhoud van de colleges. Waar de literatuur toch afweek van het college, is dit
bijgevoegd bij de informatie uit het hoorcollege. Deze samenvatting is dus een totaal van de
tentamenstof. De rode woorden zijn belangrijk.
Inhoudsopgave
HC1 Theorieën opvoeding en socialisatie...............................................................................................2
BERNS H1 (blz. 3-24), H4 (blz. 148-156), H6 (blz. 227-230), H7 (blz. 239-245)....................................2
CLARKE-STEWART & PARKE H7 (blz. 193-199), H9 (blz. 263-273).......................................................2
HC2 Gehechtheid....................................................................................................................................9
CLARKE-STEWART & PARKE: H4..........................................................................................................9
VAN ZEIJL ET AL. (2006)......................................................................................................................9
DE WOLFF & VAN IJZENDOORN (1997)...............................................................................................9
HC3 Gendersocialisatie.........................................................................................................................15
CLARKE-STEWART & PARKE: H10......................................................................................................15
BERNS: H12.7-12.9 (blz. 482-493).....................................................................................................15
HC4 Emotiesocialisatie.........................................................................................................................20
CLARKE-STEWART & PARKE: H5 (blz. 126-146), H11 (blz. 347-357)..................................................20
VAN DER GRAAFF ET AL. (2018)........................................................................................................20
HC5 Ouder-kind relaties tijdens de adolescentie..................................................................................25
CLARKE-STEWART & PARKE: H7 (blz. 211-222), H11 (blz. 337-341)..................................................25
BRANJE (2018)..................................................................................................................................25
SMETANA ET AL. (2014): blz. 62-63 en 66-74...................................................................................25
HC6 Relaties met leeftijdgenoten.........................................................................................................30
CLARKE-STEWART & PARKE: H8 (blz. 233-258).................................................................................30
BERNS: H8 (blz. 281-295 en 302-317)...............................................................................................30
HC7 Jeugd en Media.............................................................................................................................37
VOSSEN, PIOTROWSKI, & VALKENBURG (2014)................................................................................37
VALKENBURG & PIOTROWSKI (2017), H6 (blz. 78-95), H13 (blz. 218-243).......................................37
HC8 Opvoeding en internaliserende problemen..................................................................................42
YAP ET AL. (2014)..............................................................................................................................42
1
, Pedagogische Systemen in Kindertijd en Adolescentie – Blok 2
Socialisatie is het proces waarbij kinderen kennis, vaardigheden en gedragingen
verkrijgen/aanleren en overtuigingen, waarden en normen eigen maken die horen bij een
bepaalde cultuur/samenleving, waardoor ze in staat zijn te participeren in die samenleving.
Het gebeurt niet van de ene op de andere dag, maar het is een proces. Je moet iets leren
om te socialiseren en socialisatie verschilt per cultuur.
Socialisatie is uniek voor mensen omdat wij een brein hebben voor taal, gedachten
en gedrag. Het is een wederkerig (interactief) en dynamisch (verandert over tijd) proces
(BERNS H1). Ouders socialiseren hun kinderen door bekrachtiging, straf en modeling
(CLARKE H7).
Vaders en moeders verschillen in de opvoeding. Vaders brengen minder tijd door met
de kinderen; toch zijn ze van belang in de opvoeding. Als vader positief en responsief is, zijn
kinderen beter in omgang met leeftijdgenoten (CLARKE H7).
Twee soorten socialisatie:
- Bewuste socialisatie = wanneer volwassenen consequent en expliciet bepaalde
standpunten overbrengen op kinderen en deze belonen bij naleving en straffen bij niet-
naleving.
- Onbewuste socialisatie = het overbrengen van normen en waarden door imitatie.
Psychodynamische benadering (Freud (1856-1939)); gedrag is de uiting van instinctieve
agressieve of seksuele impulsen (driften). Kinderen willen deze allemaal uitproberen en
toepassen. Dit is echter niet altijd passend binnen een maatschappij. De oorsprong van deze
driften is een sterke intrinsieke energie die gereguleerd moet worden want het is in conflict
met de omgeving. Freud onderscheid in de socialisatie drie stadia:
1. Id: het primitieve, ongeorganiseerde en aangeboren deel van de persoonlijkheid (de
driften).
2. Ego: het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. Dit is een buffer tussen het id
en de echte wereld dat opereert vanuit het realiteitsprincipe; het reguleert impulsen.
3. Superego: het geweten dat onderscheid maakt tussen goed en kwaad.
De taak van de ouders is om het kind te helpen de impulsen te beheersen, om te buigen of
uit te stellen.
Zelfregulatie
Block & Block (1970); zelfregulatie bestaat uit ego-controle (inhibitie (onderdrukking)
of juist uiting van emoties) en ego-resiliency (de mate waarin je iets uit).
Rothbart (1990); effortful control (= ego-resiliency). Je moet flexibel zijn in het
aanpassen aan de omgeving. Soms moet je je aandacht verdelen en andere keren juist
focussen op één taak. Ook moet je je emoties en gevoelens kunnen onderdrukken (inhibitie);
je kunt je niet altijd zomaar uiten. Je moet dus waarnemend sensitief zijn naar je omgeving
toe, hoe moet ik me gedragen? Een gevolg hiervan is een lagere intensiteit van plezier. Je
bent toch wat gematigder doordat je bezig ben met je omgeving. De hoge pieken en dalen
zijn wat meer afgevlakt.
Socialisatie door de tijd heen
2
, Pedagogische Systemen in Kindertijd en Adolescentie – Blok 2
Martinus Langeveld (1905-1989); de taak ouders was om het kind te helpen om
‘mondig’ te worden. Mondig = bekwaam om deel te nemen in de maatschappij. Laat een kind
zo veel mogelijk op zichzelf (ook als het bijv. huilt). Een kind wordt namelijk niet mondig door
heel de tijd knuffelen. Kinderen moeten zelfstandig kunnen worden. Doel van socialisatie is
zelfverantwoordelijke bepaling. Eerst zijn ouders nog verantwoordelijk maar naar mate de
opvoeding vordert, wordt het kind meer verantwoordelijk.
Dr. Spock (1903-1998); behoefte van ouders aan informatie en ondersteuning (1946:
Baby and Child Care). ‘Geef kinderen in het begin niet teveel aandacht’. Later veranderde dit
beeld; het kind moet toch wel soms geknuffeld worden. Een kind heeft behoefte aan warmte.
Begin 20e eeuw had socialisatie een behavioristisch perspectief. Watson (1878-1958)
zag socialisatie als klassieke conditionering; bepaald gedrag kan beïnvloed worden. De
nadruk lag vooral op uiterlijk gedrag en het versterken van associaties door een stimulus
(voorbeeld Pavlov met de hond). Dit bleek bij mensen ook zo te werken, bleek uit het
experiment van Little Albert. In dit experiment werd een kind van ongeveer een jaar uit in een
ruimte geplaatst met allerlei dieren en voorwerpen. Als dit daarna nog een keer gebeurde
waarbij er een hard geluid klonk bij aanraking van het dier, werd het kind bang van het dier.
Angst door het geluid werd geassocieerd met het dier. In deze periode werd het kind heel
erg gezien door nurture. Het kind zou ontwikkelen enkel en alleen door omgeving en zaken
die aangeleerd worden; het is een onbeschreven blad (tabula rasa; Watson, 1925). Ook
werd er gezegd dat ouders hun kind niet te veel moeten knuffelen; hierdoor zouden
negatieve eigenschappen ontstaan.
Halverwege de 20e eeuw werd socialisatie gezin als operante conditionering (Skinner
1904-1990): een bepaalde reactie lokt bepaald gedrag uit. Het gaat hier over het aanleren
van gewenst gedrag door bekrachtiging en het afleren van ongewenst gedrag door straf
(stimulus-response relaties). Socialisatie is dus unidirectioneel (van één kant). Kinderen zijn
passieve deelnemers die alles laten overkomen en ouders ‘vormen’ hun kind. Bekrachtiging
zorgt voor een toename van bepaald gedrag. Dit kan door het weghalen van iets negatiefs
(negatieve bekrachtiging) of het toedienen van iets positiefs (positieve bekrachtiging.)
Patterson: coercion cycle (voorbeeld van negatieve bekrachtiging)
1. Moeder dringt op ‘aversieve’ manier binnen in de activiteit van het kind
a. Moeder wil dat het kind iets doet. Vb. meegaan naar de supermarkt.
2. Het kind gaat in de tegenaanval het kind wil niet.
3. Moeder stopt met berispen;
a. effect op korte termijn het kind stopt met jengelen.
b. effect op lange termijn het kind leert dat het de moeder kan beïnvloeden. Het
kind gaat jengelen zodat het niet mee hoeft naar de supermarkt.
4. Het kind staakt de tegenaanval
Dit is een voorbeeld van negatieve bekrachtiging omdat het kind iets negatiefs (vb. mee naar
de supermarkt) niet meer hoeft te doen. Het kind leert dan dat het moet gaan jengelen zodat
het negatieve weggaat. Daardoor gaat dit gedrag vaker voorkomen.
In het behaviorisme werden kinderen eigenlijk op één lijn gesteld met dieren;
conditionering kon bij beiden. De sociaal cognitieve leertheorie (Bandura, 1925) werd
ontwikkelt en deze zegt dat kinderen niet hetzelfde zijn als dieren. Kinderen leren door
observeren en imiteren. Het kind observeert een ander omdat diegene bijvoorbeeld op hem
lijkt of status heeft. Het kind wil op deze persoon lijken en gaat dus imiteren. Motivatie om
gedrag te laten zien is hierin van belang, omdat het kind anders dan niet imiteert. Ook self-
efficacy, zelfredzaamheid, is van belang. Als je denkt dat je het niet kunt, ga je het niet
proberen. De taak van de ouders is om een goed model te zijn voor het kind; daar kijkt het
kind naar en die imiteert het kind.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller -talitha-. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.00. You're not tied to anything after your purchase.