Samenvatting Proefexamen + oplossing goederen - en bijzondere overeenkomstenrecht
7 views 0 purchase
Course
Goederen en bijzondere overeenkomstenrecht
Institution
Katholieke Universiteit Leuven (KU Leuven)
Book
Vermogensrecht in kort bestek
Het ingevulde en verbeterde proefexamen dat tijdens de laatste colleges van het vak goederen - en bijzondere overeenkomstenrecht werd behandeld. Een zeer goede oefening voor het examen!
HOOFDVRAAG 1 – THEORIE (34 PUNTEN):
Vraag 1. Bespreek de mogelijkheid om rechtsdwaling in te roepen wanneer partijen samen
contractueel een geschil oplossen (3 punten)
Wanneer er een dading wordt gesloten, is een dwaling omtrent het objectief recht niet mogelijk (ART. 2052, 2 de
lid OBW). Echter wordt er een onderscheid gemaakt tussen dwaling over subjectief recht, en dwaling over
objectief recht. Een dwaling over een subjectief recht is wel mogelijk.
Bij bijzondere overeenkomsten hebben we 10 contracten gezien, denk dus altijd na over welk contract de vraag
gaat – anders zie je dingen over het hoofd en verlies je punten!
Het gaat hier over dading (dit is al één punt! – ART 2044 OBW)
Is rechtsdwaling mogelijk? Nee, een dwaling omtrent het recht is bij dading uitgesloten (ART. 2052, 2 de lid
OBW). Dit gaat over het objectief recht.
Zijn er nog contracten waarbij een geschil wordt beslecht?
Een onbenoemd vaststellingscontract, hier is wel de mogelijkheid tot dwaling omtrent het recht. Omwille van
het feit dat het beheerst wordt volgens het gemeen recht, en het gemeen recht sluit deze mogelijkheid niet uit.
Vraag 2. Beantwoord de stellingen met juist/fout en motiveer uw antwoord omstandig (17 punten)
A) Een handelshuurder kan op grond van artikel 1722 oud BW een prijsvermindering vorderen
indien wettig bevolen openbare werken overlast veroorzaken en dit een nadelige invloed
heeft op zijn handelsactiviteit (2 punten)
Het gaat over het tenietgaan van het goed. Dus dan stelt de vraag of het goed is tenietgegaan door de nadelige
invloed op de handelsactiviteit. Er zijn twee soorten van tenietgaan: materieel tenietgaan en juridisch
tenietgaan. Het is sowieso niet materieel tenietgegaan, want het staat er nog. Zolang dat je ‘eraan’ kunt is er
eigenlijk geen tenietgaan, omdat huur puur ‘een goed ter beschikking geeft’, dus er is ook geen sprake van
juridisch tenietgaan. Geen juridisch tenietgaan want het raakt niet aan de terbeschikkingstelling van het
verhuurde goed, niet per se het garanderen van de bestemming van dat goed. In principe kan er
prijsvermindering gevorderd worden in geval van ART. 1722 OBW, maar niet in deze situatie (0,5 punt).
B) De verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt is van nature een lastgeving (2 punten)
FOUT, de verhouding tussen een advocaat en zijn cliënt maakt niet vanzelfsprekend een lastgeving uit. Wanneer
de advocaat louter advies verleent, wordt het contract gekwalificeerd als een aannemingscontract, aangezien
het gaat over het stellen van materiële handelingen zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid. Wanneer de
advocaat echter optreedt in de verdediging van de rechten van de cliënt in het geding, is er sprake van een
lastgeving.
Het is een gemengd contract, tussen lastgeving en aanneming. Aanneming wanneer men materiële
handelingen stelt (bijvoorbeeld advies verstrekken), lastgeving wanneer men rechtshandelingen stelt
(bijvoorbeeld in rechte optreden).
, C) Dading moet steeds schriftelijk opgemaakt worden, mondelinge dading is nietig (3 punten)
FOUT, de schriftelijke vereiste van een dading is geen geldigheidsvereiste. Aangezien dading een consensueel
contract is (en dus ook mondeling kan worden gesloten), kan het dus ook zonder geschrift worden gesloten. Het
vereiste van een geschrift bij een dading is enkel van belang voor het bewijs en de tegenstelbaarheid ervan.
Deze regeling is ingesteld omdat een dading meestal het gevolg is van een moeizame bespreken, zo voorkomt
men dan ook betwistingen (ART. 2044 OBW).
ART. 2044 OBW stelt dat een dading schriftelijk moet opgemaakt worden, maar dit is geen geldigheids – of
totstandkomingsvereiste. Dit is echter wel belangrijk voor het bewijs.
Moet het steeds schriftelijk opgemaakt worden voor bewijs? Nee, bijvoorbeeld in geval van overmacht kan je
geen geschrift hebben, bewijs tussen en tegen ondernemingen.
D) Indien de gebruiker van een goed bepaalde kosten vergoedt die verband houden met het
gebruik, kan er nog steeds sprake zijn van bruikleen (2 punten)
JUIST, bruikleen is essentieel een contract om niet (ART. 1876 OBW) maar aan de bruiklener kunnen er kosten
ten laste worden gelegd die verband houden met het gebruik of behoud van het geleende goed. Echter is de
uitlener gehouden tot het vergoeden van uitzonderlijke uitgaven (ART. 1890 OBW).
Een bruikleen = …
In principe is een bruikleen een eenzijdig contract, omdat er geen tegenprestatie geleverd moet worden. Qua
verbintenissen is het wel wederkerig. Als je kosten maakt voor de bruikleen, is dat dan een tegenprestatie?
NEE, louter vergoeden van kosten voor het gebruik is geen tegenprestatie. Er kan dus sprake zijn van een
bruikleen, aangezien dit niet raakt aan de kwalificatie van bruikleen.
E) Het volgrecht is exclusief voor zakelijke rechten (2 punten)
FOUT, ook persoonlijke rechten zijn uitzonderlijk met een volgrecht uitgerust. Bijvoorbeeld bij huur (persoonlijk
recht), is er voorzien in een volgrecht (ART. 1743 OBW).
Het volgrecht is inderdaad een kenmerk van zakelijke rechten.
Wat is een volgrecht? De nieuwe eigenaar zal een zakelijk recht moeten respecteren, het is dus tegenwerpelijk
erga omnes. Dit is echter soms ook het geval voor persoonlijke rechten. ‘Koop breekt huur’, tenzij dat de huur
vaste dagtekening heeft gekregen. Niet enkel bij vaste dagtekening, ook wanneer de handelshuur langer duurt
dan 6 maanden (zelfs zonder te publiceren). Dan is de huurovereenkomst zelfs tegenwerpelijk aan de nieuwe
eigenaar, zelfs zonder publiciteit. Dus we kunnen stellen dat een volgrecht sterker is dan een zakelijk recht,
aangezien een zakelijk recht altijd dient te worden gepubliceerd.
Relevante wetsartikelen: ART. 1743 OBW; ART. 3.4 BW
F) De bovenmatige burenhinder is een vorm van objectieve aansprakelijkheid (2 punten)
FOUT, de leer van de bovenmatige burenhinder is een vorm van foutloze, maar niet objectieve,
aansprakelijkheid. Het is een foutloze aansprakelijkheid aangezien het niet altijd vereist is dat de bovenmatige
burenhinder toe te rekenen is aan de buurman. Echter is vereist dat het toerekenbaar is aan het handelen of
nalaten van de buurman (ART. 3.101, §1, 1ste lid BW), indien dit niet kan worden aangetoond, is de leer van de
bovenmatige burenhinder buiten toepassing.
Bij burenhinder is de vereiste van toerekenbaarheid, dat maakt dat de aansprakelijkheid niet volledig objectief
is. Burenhinder is een vorm van foutloze aansprakelijkheid, waarbij men dus een toerekenbaarheid moet
aanwijzen. Er is nog een andere toepassingsvoorwaarden voor burenhinder, namelijk dat het gaat om een
‘buur’. Relevante wetsartikelen: …
, G) De vraag of een bezitter te goeder trouw of te kwader trouw is, is niet van belang voor de
verkrijgende verjaring (2 punten)
FOUT, de goede trouw en kwade trouw van de bezitter zijn wezenlijke kenmerken van bezit, dat wil zeggen dat
ze het gevolg van het bezit kunnen bepalen. De goede – of kwade trouw is echter niet van belang voor de
mogelijkheid van verkrijgende verjaring, een bezitter te kwader trouw kan zich in principe ook beroepen op de
verkrijgende verjaring. Echter houden ze wel verband met de vraag naar de mogelijkheid of de bezitter izch kan
beroepen op de kortere termijn voor verkrijgende verjaring (10 jaar voor onroerende goederen – 0 of 3 jaar
voor roerende goederen).
Bij onroerende goederen, als er sprake is van kwade trouw is de termijn telkens 30 jaar als hij te goeder
trouw is, is er sprake van een verjaringstermijn van 10 jaar. Voor roerende goederen is dit 3 jaar in de situatie
van gestolen of verloren goederen 0 jaar als de verkrijger onder bezwarende titel, te goeder trouw heeft
verkregen. Er is echter ook een termijn van 30 jaar voor roerende goederen, als er sprake is van kwade trouw.
Het is dus wel van belang, namelijk voor de verjaringstermijn.
H) Onder Boek 3 BW is het quasi – vruchtgebruik afgeschaft (2 punten)
FOUT, onder het nieuwe Boek 3 BW wordt er een functionele beschikkingsbevoegdheid toegekend aan de
vruchtgebruiker (ART. 3.148, lid 1, °3 BW), wat toelaat om deze vorm toe te passen in de algemene theorie. Het
quasi – vruchtgebruik is een vorm van vruchtgebruik op verbruikbare goederen, en dus een oneigenlijk
vruchtgebruik. Aangezien de gebruiks – en genotsbevoegdheden die traditioneel toekomst aan de
vruchtgebruiker, versus de beschikkingsbevoegdheid die toekomt aan de blote eigenaar, bij verbruikbare
goederen niet kan worden gekwalificeerd. Verbruikbare goederen zijn immers goederen die door het eerste
gebruik ervan tenietgaan, en dus het gebruik een onmiddellijke beschikking impliceert.
Quasi – vruchtgebruik (of oneigenlijk vruchtgebruik) heeft betrekking op verbruikbare goederen, goederen die
door het eerste gebruik teniet gaan (bijvoorbeeld etenswaren en dranken). Onder Boek 3 is het quasi –
vruchtgebruik ondergebracht onder het ART. 3.148 BW (het gewone vruchtgebruik). Het is afgeschaft, maar het
is eigenlijk geïntegreerd. De vruchtgebruiker heeft een ruime beschikkingsbevoegdheid, los van de
bestemmingsgebonden beschikkingsbevoegdheid of de verplichting om te beschikken als voorzichtig en redelijk
persoon. De quasi – vruchtgebruiker heeft dus een ruimere beschikkingsbevoegdheid dan de vruchtgebruiker.
Vraag 3. Tot welke zakenrechtelijke moeilijkheden geven nutsleidingen in het huidige recht
aanleiding?
Nutsleidingen zijn een vorm van accessoir opstalrecht (ART. 3.182 BW). Dit is een horizontale
eigendomssplitsing die tot stand komt als gevolg van een ander gebruiksrecht dat op het onroerend goed de
bevoegdheid verleent om bouwwerken of beplantingen te plaatsen. Een zakenrechtelijke moeilijkheid hierbij is
dat de operator van de nutsleidingen eigenaar blijft gedurende het recht van het netwerk op basis van het
opstalrecht dat accessoir is aan de openbare erfdienstbaarheid op basis waarvan het netwerk in andermans
grond mag worden aangelegd en uitgebaat.
Nutsleidingen liggen onder de grond, de grondeigenaar is normaal gezien eigenaar van dingen onder de grond
(toepassing van onroerende natrekking). Opstal is een uitzondering op natrekking. Maar nutsleidingen wijken
hiervan af, aangezien het in de praktijk niet werkzaam zou zijn dat elke eigenaar van een perceel eigenaar is van
het stuk nutsleidingen dat onder zijn grond liggen. Oplossing: specifieke wettelijke erfdienstbaarheden van
openbaar nut. Dus de percelen zijn bezwaard met een erfdienstbaarheid. Er wordt iets aan die
erfdienstbaarheid gekoppeld, dat duidelijk maakt wie eigenaar is van de nutsleidingen. Namelijk een accessoir
opstalrecht (ART. 3.182 OBW). De operator is eigenaar van de nutsleidingen.
Accessoire opstalrecht wordt op elk examen gevraagd!
Op elk bouwwerk geldt dan een accessoir opstalrecht, bijvoorbeeld een concessiehouder die een gebouw kan
oprichten op het perceel waarop hij concessie heeft – dan krijgt hij ook een accessoir opstalrecht op het
gebouw. Is hij dan eigenaar? Hij is houder van de wettelijk erfdienstbaarheden van openbaar nut, en eigenaar
van het accessoir opstalrecht.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Anoniempje6. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.