Syllabus H1 t/m H3
Kwantitatieve variabelen: de meting levert voor ieder persoon als score een getal op.
Voorbeelden zijn: IQ, cijfer tentamen.
Kwalitatieve variabelen: het resultaat van de meetprocedure is in eerste instantie een label
verwijzend naar een categorie van de variabele.
Voorbeelden zijn: de variabele haarkleur met als categorie ‘rood’ ‘bruin’ ‘zwart’. Veelal
worden de gegevens vervangen door getallen, aangezien dit makkelijker is bij verdere
verwerking van de gegevens. Dergelijke getallen bij kwalitatieve gegevens worden ook
scores genoemd.
Meetniveaus:
- Nominale meetniveau: wanneer we de scores bij een meting opvatten als labels en we de
getalsinformatie in de labels op geen enkele manier gebruiken. Voorbeeld: meting haarkleur,
waarbij we de scores 1,2,3 slechts gebruiken als labels voor bijv. ‘rood’, ‘bruin’, ‘zwart’.
- Ordinale meetniveau: wanneer we de scores bij een meting opvatten als geordende
labels en we de getalsinformatie in de labels niet anders gebruiken dan voor de ordening.
Voorbeeld: zinvolheid van colleges met behulp van een driepuntsschaal met categorieën 1,2
en 3 die bijv. staan voor ‘zeer zinvol’ ‘zinvol’ en ‘totaal zinloos’. Hierbij is men er niet toe in
staat om scores met elkaar te vergelijken door ze van elkaar op en af te trekken. Enige wat
je weet is dat iemand met score 2 de colleges minder zinvol vond dan iemand met score 1,
maar je weet niets over hoeveel minder zinvol.
Wanneer men wel bereid is om op scores rekenkundige bewerkingen uit te voeren, vat
men de scores kwantitatief op. Het interval en ratio meetniveau zijn daarvan twee
representanten.
- Interval en ratio meetniveau: bijvoorbeeld het meten van IQ, reactie snelheid, bloeddruk.
Onderzoeker kiest zelf op welk meetniveau hij wil meten. Het is dus mogelijk dat dezelfde
meting in de ene situatie op ordinaal meetniveau wordt behandeld en voor de andere situatie
op kwantitatief meetniveau.
De wetenschap houdt zich vrijwel altijd bezig met het verband tussen verschijnselen, veelal
uitgedrukt als de samenhang tussen variabelen. Bijv. het verband tussen het aantal in de
jeugd opgelopen traumatische ervaringen en psychisch welbevinden van jongvolwassenen.
De mate van samenhang wordt vaak uitgedrukt door middel van zogenaamde
samenhangsmaat.
Kwantitatieve samenhangsmaten:
De correlatie (correlation) is een maat voor het lineaire verband of de lineaire samenhang
tussen twee kwantitatieve variabelen. Een samenhangsmaat die daar in zekere zin aan
voorafgaat, en die verder bij testen veel gebruikt wordt is de covariantie tussen twee
variabelen.
,Hoewel de covariantie een belangrijke rol speelt bij allerlei methoden, is het bijzonder bij
afleidingen binnen de theorie van het testen, heeft de covariantie als maat voor samenhang
tussen 2 variabelen een belangrijk nadeel. Het teken van de covariantie geeft weliswaar aan
of de samenhang tussen 2 variabelen positief of negatief is, maar de waarde van de
covariantie geeft niet direct aan hoe sterk het verband tussen de variabelen is. Dit komt
doordat de covariantie gevoelig is voor de meeteenheid van de gegevens.
Stel dat de covariantie tussen de variabelen X (lengte in meters) en Y (gewicht in
kilogrammen) binnen een groep personen gelijk is aan 20. Als we de lengtescores niet in
meters, maar in cm uitdrukken, worden de X-scores allemaal 100 keer zo groot en hiermee
wordt de covariantie ook 100 keer zo groot. Een oplossing hiervoor is: de samenhangsmaat
niet baseren op de afwijkingsscores, maar op de standaardscores (z-scores).
Standaardscores zijn niet in de oorspronkelijke meeteenheid uitgedrukt, maar in aantallen
standaarddeviaties. De samenhangsmaat gebaseerd op standaardscores is de
productmomentcorrelatie (PMC). De PMC staat ook bekend als Pearsons r, als de
correlatiecoëfficiënt of kortweg als de correlatie.
De correlatie is maximaal 1 en minimaal –1. Maximale correlatie van 1 wordt bereikt als in
een scatterplot van de twee variabelen alle punten op een lijn liggen met een positieve
hellingshoek. De minimale correlatie van –1 wordt bereikt als alle punten op een lijn liggen
met een negatieve hellingshoek. We kunnen dus zeggen dat de correlatie aangeeft in
hoeverre de punten op een lijn liggen.
Als van een variabele slechts de rangorde-informatie serieus genomen wordt, spreken we
van een ordinaal meetniveau. Bijv. Bij het toekennen van prijzen op basis van schoolcijfers.
De enige relevante informatie is de rangordening van de proefpersonen op de betreffende
variabele.
In bovenstaande hebben we de samenhang in lineaire zin en samenhang in rangordeningen
bekeken. In sommige situaties willen we echter weten hoe sterk twee variabelen in absolute
zin samenhangen. Zijn de scores op variabelen X en Y identiek? De meest voor de hand
liggende manier om aan te geven of de variabelen X en Y identiek zijn is door het verschil
van de X en Y scores voor elk persoon uit te rekenen en vervolgens het gemiddelde te
nemen van al die verschillen. Alleen als de schaal die gehanteerd wordt duidelijk is (zoals bij
schoolcijfers, IQ scores) is dit de meest inzichtelijke manier om aan te geven in hoeverre de
scores verschillen. Soms wil men echter een wat absolutere maat hebben, die een
maximum heeft van 1 en niet terug verwijst naar de meetschaal, dan gebruik je de gowers
coëfficiënt.
Gowers coëfficiënt: R staat voor de range van de variabelen; het gemiddelde absolute
verschil tussen X en Y, gegeven de meetschaal van X en Y. Bij de schoolcijferschaal is het
laagste cijfer een 1 en het hoogste een 10, zodat de range op 10-1=9 uitkomt.
Als X en Y identiek zijn, dan zijn alle verschillen nul, waardoor de waarde van Gowers
coëfficiënt 1 wordt. X en Y zijn niet identiek als het deel achter het minteken groter is dan 0,
waardoor de waarde van de Gower kleiner is dan 1.
Het is duidelijk dat het gemiddelde absolute verschil nooit groter kan zijn dan R (het
maximale absolute verschil); het gemiddelde absolute verschil kan alleen gelijk zijn aan R
als alle absolute verschillen gelijk zijn aan R. In dat geval neemt de Gowers de waarde 0
aan.
, Samengevat:
- De (productmoment)correlatie geeft aan in hoeverre de scores op een lineaire
transformatie na identiek zijn.
- Spearmans rho en Kendalls tau geven aan in hoeverre de rangordening van de scores
identiek is.
- Gemiddelde absolute verschil en Gowers coëfficiënt geven aan in hoeverre de scores zelf
identiek zijn.
De keuze van een coëfficiënt hangt af van welke samenhang we ermee willen
uitdrukken: samenhang in ordening, samenhang in lineaire zin of zelfs samenhang in
absolute zin.
Kwalitatieve samenhangsmaten:
De twee samenhangsmaten voor kwalitatieve variabelen zijn: de proportie
overeenstemming en de kappacoëfficiënt (Kappa Cohen). Deze beide worden gebruikt
als samenhangsmaat tussen twee variabelen met gelijk categorieënstelsel. Vaak verwijzen
de variabelen naar beoordelaars, die oordelen geven over een groot aantal objecten of
personen in termen van scores op een kwalitatieve variabele. De samenhang tussen de
oordelen van de beoordelaars wordt dan ook wel de mate van overeenstemming van de
beoordelaars genoemd.
Proportie overeenstemming: het aantal personen bij wie beide psychiaters dezelfde
diagnose stellen, over wie ze het dus eens zijn, gedeeld door het totale aantal personen. Het
is dus de proportie van gevallen waarover de beoordelaars het eens zijn. Anders gezegd, de
beoordelaars zijn het bijv. in 89% van de keren dat ze een oordeel vellen met elkaar eens.
Het is gebruikelijker om te kijken in hoeverre de geobserveerde proportie overeenstemming
uitstijgt boven de volgens kans verwachte waarde van de proportie overeenstemming,
gegeven de marginale verdelingen. We krijgen dan antwoord op de vraag of de
beoordelaars meer overeenstemmen dan volgens toeval, gegeven de marginale
verdelingen.
Bij een perfecte overeenstemming tussen beoordelaars is de geobserveerde proportie
overeenstemming 1 en worden teller en noemer van kappa gelijk, met als resultaat dat
kappa de waarde 1 aanneemt. In alle overige gevallen is de waarde van kappa kleiner dan
1. Overigens dient opgemerkt te worden dat perfecte overeenstemming in het geval van
twee kwalitatieve variabelen met identiek categorieènstelsel alleen mogelijk is als de beide
marginale frequentieverdelingen, of proportieverdelingen, identiek zijn.
In tegenstelling tot de proportie overeenstemming, die altijd op het interval 0 of 1 ligt, kan
kappa negatief zijn. Kappa is negatief als de geobserveerde proportie overeenstemming
kleiner is dan de onder kans verwachte proportie. Kappa kan nooit kleiner worden dan min
1, maar dit minimum van min 1 is lang niet bij alle combinaties van marginale
proportieverdelingen bereikbaar.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jd97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.