Taal samenvatting voor periode A van jaar 2 PABO. Deze samenvatting bestaat uit de hoofdstukken 5, 6 en 7 uit Portaal en Domein 3: Kennisbasis. Cijfer: 9.0
Hoofdstuk 5 – Geletterdheid; lezen
Lezen is het achterhalen van de betekenis van geschreven taal. Lezen doe je bijv. als je
informatie nodig hebt. Om dit doel van lezen te bereiken, moet je teksten kunnen begrijpen.
Een lezer zet daarvoor kennis in:
- Kennis van de taal
- Kennis van de wereld
5.1.1 Het belang van lezen
Om volwaardig deel te kunnen nemen aan deze maatschappij (zonder afhankelijk te zijn van
anderen) moeten we verschillende teksten kunnen gebruiken en begrijpen. In beroepen waar
het vroeger minder van belang was om te kunnen lezen, wordt steeds meer een beroep
gedaan op leesvaardigheid. Het is dus belangrijk dat leerlingen het onderwijs verlaten die zo
goed mogelijk geletterd zijn.
Geletterdheid: de techniek van het lezen en schrijven beheersen, maar ook het kunnen
kiezen en begrijpen van teksten bij het doelen.
Functioneel analfabetisme of laaggeletterdheid: teksten niet kunnen lezen of nauwelijks
begrijpen.
Mensen lezen met verschillende redenen; plezier, om iets te weten te komen of om iets uit te
voeren. Ze kiezen zelf wat ze lezen. Op school krijgen kinderen teksten die ze niet zelf
hebben gekozen en die geschreven zijn om strategieën te oefenen of vragen te
beantwoorden. Het uiteindelijke doel is vaak onduidelijk. Kinderen verliezen zo de motivatie
om te lezen. Lezers willen begrijpen wat ze lezen om zo te:
- Kunnen leren
- Kunnen deelnemen aan de maatschappij
- Kunnen genieten van lezen
Lezers willen begrijpen wat ze lezen, omdat ze dat nodig hebben om andere doelen te
bereiken.
Lezen, schrijven, luisteren en spreken zijn taalvaardigheden; middelen die je in staat stellen
om jezelf te uiten (expressieve functie), om met andere mensen te communiceren
(communicatieve functie) en om greep te krijgen op de wereld om je heen
(conceptualiserende functie).
Lezen en luisteren zijn receptieve vaardigheden. Spreken en schrijven zijn productieve
vaardigheden. Lezen en luisteren leveren niet direct een meetbaar product op. Schrijven en
spreken wel; gesproken of geschreven tekst.
Lezen en schrijven zijn nauw met elkaar verbonden; je leest iets wat een ander geschreven
heeft. Spreken en schrijven hebben ook te maken met lezen; voorlezen of aanpraten over de
inhoud van de tekst.
Toch zijn er twee duidelijke verschillen:
Bij lezen en schrijven is de ‘gesprekspartner’ afwezig
Het taalgebruik in geschreven teksten is formeler
Bij digitale berichten via Whatsapp vervallen deze verschillen. Vaak zijn de tekstberichten
kort en makkelijk geschreven en mensen appen met elkaar alsof ze met elkaar in gesprek
zijn.
Modellen van het leesproces:
Het bottom-upmodel gaat uit van het idee dat lezen verloopt van lagere-orde-
processen (letter- en woordherkenning) naar hogere-ordeprocessen (begrip). De
visuele informatie (letters, woorden) wordt herkend doordat de lezer gebruikmaakt
van de onderscheidende kenmerken van die letters (visuele discriminatie). Deze
, informatie wordt vervolgens gekoppeld aan een klank (tekenklankkoppeling). Pas
daarna kan er een betekenis aan toegekend worden.
Het top-downmodel gaat uit van het idee dat lezen verloopt van hogere-
ordeprocessen naar lagere-ordeprocessen. Op basis van visuele informatie activeert
de lezer zijn eerder opgedane kennis en vormt hij tijdens het lezen verwachtingen
(hypothese) over het verdere verloop van de zin of de tekst.
Dit model verklaart waarom een lezer een tekst over een bepaald onderwerp sneller
kan lezen dan een tekst over een onderwerp waar hij onbekend mee is.
Het interactieve model gaat ervan uit dat de lagere-ordeprocessen en de hogere-
ordeprocessen elkaar beïnvloeden. Een goed verlopend woordherkenningsproces
zorgt dat begrip gemakkelijker tot stand komt, terwijl door hogere-ordeprocessen
(kennis van de taal en de wereld inzetten) die herkenning sneller tot stand komt.
Goede lezers blijken kennis van de taal en kennis van de wereld in te zetten tijdens het lezen
van een tekst om tot begrip te komen. Een goede lezer heeft de volgende kenmerken:
Hij heeft een leesdoel en zoekt daarbij een tekst die hij wil benutten om dit doel te
bereiken.
Hij maakt gebruik van aanwijzingen rondom de tekst, ook al voordat hij gaat lezen:
illustraties, tekstdrager, vormgeving en auteur. Zo bepaalt hij om wat voor tekst het
gaat een of deze geschikt zou kunnen zijn voor zijn leesdoel.
Hij roept eerder verworven kennis op over het onderwerp die van pas kan komen.
Hij kiest voor een bepaalde leesmanier.
Hij maakt al lezend steeds gebruik van zijn kennis van de taal. Doordat hij woorden
snel kan herkennen en weet hoe de zinnen opgebouwd zijn, kan hij het verloop van
zinnen voorspellen en hoeft hij dus niet elke letter en elk woord apart te nemen.
Hij gaat tijdens het lezen na of hij de tekst nog steeds begrijpt (monitoren). Pas op het
moment dat zijn begrip stokt, moet hij nauwkeuriger en gedetailleerder gaan lezen.
Hij bepaalt na het lezen of zijn leesdoel is bereikt.
5.1.2 De rol van de school
Kennis van de taal
Om betekenis te kunnen geven aan wat je leest, combineert een lezer verschillende vormen
van kennis van de taal:
- Orthografische kennis en fonologische kennis: een beginnende lezer heeft
letterkennis nodig en hij moet weten hoe je letters verklankt. Bij het leren lezen
worden aan die klankcombinaties tekens verbonden. Algauw zal de beginnende lezer
doorkrijgen welke volgordes van letters (lettercombinaties) mogelijk zijn. Deze kennis
zet hij in om een woord te lezen, dat hij uiteindelijk in zijn geheel kan herkennen.
- Morfologische kennis: de opbouw van woorden (vervoeging, verbuiging,
samenstelling, afleiding) en bevordert het vermogen om de betekenis van een
onbekend woord af te leiden. Door het onbekende woord te herleiden tot bekende
elementen, kan de lezer de betekenis van het hele woord achterhalen.
- Semantische kennis: de lezer moet het woord in de juiste context kunnen plaatsen.
Bij semantische kennis weet je dat er woorden zijn die verwijzen naar iets uit onze
werkelijkheid en dat er woorden zijn die alleen een grammaticale betekenis hebben,
maar wel mede de betekenis van de zin bepalen.
- Syntactische kennis: betekenis toekennen aan de tekst. De lezer kan aan
voegwoorden/signaalwoorden zien wat voor zin het is of wat er zal volgen.
- Tekstuele kennis en pragmatische kennis: de lezer weet welke tekstsoorten er zijn
en welke functies deze hebben en kan ze herkennen. Deze kennis is van belang bij
het kritisch lezen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller aderuiter. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.77. You're not tied to anything after your purchase.