Ethiek in de psychologie
Hoofdstuk 1 Moraal en ethiek
Wat? Definitie
Morele vragen Goed en kwaad. De manier waarop mensen zouden moeten leven.
Morele opvattingen Een antwoord op de vraag hoe men zich goed en verantwoordelijk kan gedragen.
Hechtingsmoraal Hoe we omgaan met mensen met wie we verbonden zijn. Hechting en empathie (bijv. als je
meeleeft met het lijden van een ander).
Geweldmoraal Hoe we met bedreigende situaties omgaan (bijv. als iemand de moord op en familielid wreekt door
de moordenaar om te brengen).
Reinigingsmoraal Reinheid koppelen aan het goede en besmetting met het kwaad. De samenleving symbolisch
reinigen.
Samenwerkingsmoraal Speelt een rol in de manier waarop mensen met elkaar samenwerken en hoe ze omgaan met
mensen die de samenwerking bedreigen. Vertrouwen is belangrijk (bijv. wanneer je online een T-
shirt koopt, erop vertrouwen dat de verkoper dit ook werkelijk opstuurt).
Beginselen moraal Argumenten die gedrag en opvattingen over goed en kwaad bepalen.
Microniveau De manier waarop je van mens tot mens met elkaar zou moeten omgaan. Menselijke relaties.
Mesoniveau Organisaties maken morele keuzes die onder meer hun neerslag vinden in de visie en missie van de
instelling.
Macroniveau De manier waarop de samenleving moet worden ingericht. Vraagstukken zoals de verdeling van de
welvaart of de opvatting van vluchtelingen.
Morele waarden Opvattingen of voorstellingen van het goede. Ze omschrijven wat mensen waardevol vinden en
waarnaar ze streven (bijv. rechtvaardigheid).
Morele normen Op waarden gebaseerde handelingsvoorschriften (spelregels die duidelijk maken hoe je je moet
gedragen).
Fatsoensnormen (‘kleine ethiek’) Ongeschreven regels. Conventies, ‘goede manieren’ die vastleggen wat hoort en niet hoort.
Juridische normen Sluiten meestal aan op opvattingen over wat een goede samenleving is en op morele regels die veel
mensen delen (bijv. niet doden).
4 criteria om fatsoensnormen en morele normen 1. Ernst = morele normovertreding is erger dan fatsoensnormovertreding.
te onderscheiden 2. Straf = voor morele normovertreding (veel) zwaarder.
1
, 3. Regelcontingentie = morele normen zijn niet/minder afhankelijk van ‘toevallige’ regels.
4. Autoriteit = morele normen zijn niet/minder afhankelijk van de goedkeuring door een
autoriteit.
Deugd Een min of meer vaste goede eigenschap van een persoon die ertoe leidt dat hij moreel juist
handelt (bijv. moed, zorgzaamheid, naastenliefde, hoop, respect, integriteit en zuinigheid).
Goede eigenschap die de handelwijze van de mens bepaalt > integriteit.
Ethiek ‘Zede’ of ‘gewoonte’. Een systematische reflectie op morele vragen, op basis van rationele
argumenten.
Descriptieve (beschrijvende) ethiek Beschrijft het feitelijke moraal in een gemeenschap. Het gaat hier over feiten = hoe gedragen
mensen zich in morele kwesties en welke argumenten gebruiken zij hierbij?
Prescriptieve (normatieve) ethiek Hoe mensen zich zouden moeten gedragen. Algemene principes vinden waarmee bepaald kan
worden wat moreel juist gedrag is.
Beroepsethiek Hierbij schrijf je een bepaalde groep specifieke morele regels voor. Als die groep een beroepsgroep
is spreek je van een beroepsethiek. (Bijv. beroepscodes voor psychologen: NIP)
Beroepscodes worden regelmatig herzien, omdat normen en waarden veranderen en het daarbij
logisch is om kritisch over de richtlijnen te blijven nadenken.
Meta-ethiek Morele vraagstukken van een hoger abstractieniveau > om achtergrondvragen. (Bijv. de vraag hoe
vrij mensen in hun handelen zijn en in hoeverre ze dus moreel verantwoordelijk voor hun daden
zijn).
Ethiek die fundamentele morele vraagstukken bestudeert. Zijn waarden universeel of
cultuurgebonden?
Moreel relativisme Wat moreel juist of onjuist is hangt af van de normen en waarden van de sociale context.
Universele waarden Die altijd voor iedereen gelden.
Cultuur relativisme Zegt dat normen en waarden van de ene cultuur niet beter zijn dan die van een andere.
Subjectivisme Morele principes zijn individueel en een morele handeling is juist als de persoon deze zelf
goedkeurt.
Kritiek op moreel relativisme • Leidt tot morele apathie omdat het geen basis geeft van waaruit morele praktijken
bekritiseerd kunnen worden. Kritiek is zelfs onmogelijk in extreme situaties.
• Maakt hervorming in principe verwerpelijk, omdat die in gaat tegen de culturele
opvattingen die op dat moment heersen.
2
, • Relativisme roemen vaak hun eigen tolerantie voor andere culturele gebruiken. Zij spreken
hiermee zichzelf tegen want als alles relatief is kan ook tolerantie geen universele waarde
zijn.
Descriptieve (beschrijvende) relativisme Je kunt feitelijk vaststellen dat er veel variatie is in de normen en waarden van verschillende
groepen en individuen.
Normatief ethisch relativisme Een benadering dat normen en waarden altijd contextueel bepaald (moeten) zijn > norm.
Universalisme Een benadering die ervanuit gaat dat er fundamentele principes zijn > universeel geldig en
toepasbaar op vergelijkbare mensen in vergelijkbare situaties, ongeacht de plaats en tijd waarin ze
leven.
Empirisch universalisme Descriptief. Het stelt dat overal dezelfde waarden gelden > feit.
Normatief universalisme Streeft ernaar dat bepaalde centrale waarden, zoals die in de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens opgenomen, mondiaal worden aanvaard > norm.
Moreel verantwoordelijk Je bent alleen moreel verantwoordelijk voor je daden als je ook anders had kunnen handelen en
niet als je door externe of interne krachten werd gedwongen.
Mensenvisies • Behaviorisme = gedrag kan in sterke mate gestuurd worden door externe invloeden > er is
vrijwel geen vrijheid. Als bepaald gedrag beloond wordt, zal het individu dat gedrag vaker
vertonen > omgeving belangrijke factor.
• Psychodynamische theorieën = stellen dat een groot deel van het gedrag bepaald wordt
door onbewuste motieven.
• Humanistische psychologie = mensen hebben een grote mate van vrijheid en
verantwoordelijkheid. Gaan van vrije wil en het bewustzijn van de mens uit.
• Determinisme = gelooft niet in de vrije wil van de mens. Mensen kun je niet moreel
verantwoordelijk houden.
• Indeterminisme = een deel van het menselijk gedrag is niet voorspelbaar. Omdat mensen
keuzes hebben, zijn ze dus wel verantwoordelijk.
Individuele begrippen vrijheid van mensen • Wilsvrijheid = de menselijke wil wordt niet uitsluitend bepaald door invloeden zoals
erfelijkheid, onbewuste hersenprocessen, opvoeding en omgeving.
• Autonomie = iemand die zelf bepaald o.b.v. welke principes, regels of wetten hij handelt.
Morele autonomie = in staat zijn morele afwegingen te maken.
Persoonlijke autonomie = persoon identificeert zich met de uitgangspunten van zijn handelen.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tpmaris. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.