Bijeenkomst I: Onderscheid tussen Goederenrecht en overeenkomstenrecht
College I: De grens tussen goederenrecht en verbintenissenrecht
Dit college gaar over het grensvlak tussen goederenrecht en het verbintenissenrecht. Eerst zal worden gekeken naar het bekende
Blauboer/Berlips arrest uit 1905 dat de grens tussen die twee trekt. Destijds was dit heel vernieuwend, maar nu is de grens gaan vervagen.
Naast de gebieden tussen het goederenrecht en het verbintenissenrecht zullen we ook gaan kijken naar zakelijke rechten die
verbintenisrechtelijk zijn. We gaan hier het grensvlak opzoeken. De thema’s die aan bod zullen komen zijn: Blaauboer/Berlips,
Kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen die pas in 1992 zijn ingevoerd. Dan kijken we naar verbintenisrechtelijke figuren met
derdenwerking: huur en pachtovereenkomst. Dan kijken we naar het huurbeding, dat voor een hypotheekhouder onaanvaardbaar is om op te
nemen en vervolgens naar het arrest Christusz/Brunsveld. Daarna naar het wegneemrecht van de erfpachter en ook van de huurder. Ook hij
heeft namelijk een wegneemplicht voor de dingen die hij heeft aangebracht.
Blaauboer/Berlips: Oorspronkelijk was het gehele terrein van de gebroeders Berlips. Ze
wilden het terrein gaan splitsen in verschillende kavels en het eigendom in het midden zouden
ze dan behouden. Link en recht werd alles afgesplitst en deze werden allemaal tegelijkertijd
geveild onder dezelfde condities. In de koopovereenkomst van alle kopers stond dat de
broeders zich verplichten om een weg aan te leggen, dit is dus een verplichting om iets te gaan
doen, namelijk het aanleggen van de weg. Daar kwam echter niets van terecht. Jaren gingen
voorbij en vreemd genoeg heeft niemand van de kopers hiertegen geprotesteerd. Maar een van
de kopers ging het na. In de akte stond de verplichting in. Blaauboer ging op zoek naar de
broers. Een was er al overleden, maar Blaauboer eiste nakoming van de andere broer om de
weg aan te leggen. Berlips zei: Dan moet je niet bij mij zijn. Ik heb het perceel al een aantal
jaren geleden verkocht en vervreemd aan Maks. Maks is daarom verplicht om de weg aan te
leggen, ik ben dat niet meer verplicht.
Het was een normaal argument in die tijd. De Hoge Raad had een aantal keer gezegd dat deze verplichtingen zodanig met de grond
verbonden zijn dat ze met overdracht van de grond mee overgaan. Berlips is dan niet meer verplicht, maar de nieuwe eigenaar Maks is dit
wel. Dit is gebaseerd op de uitleg van het oude artikel van het BW, maar was ook omstreden geraakt. Er waren diverse publicaties van
geleerden die zich afvroegen of dit wel de juiste uitleg was, en of het niet in strijd kwam met de scheiding tussen het goederenrecht en het
verbintenissenrecht. Ons oud BW was gebaseerd op de Code Civil en deze bepaling was een letterlijke vertaling van het Franse artikel. Het
Franse recht hield het goederenrecht en het verbintenissenrecht niet strak gescheiden. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kwam er steeds
meer invloed van de Duitsers. Er wordt dan gewerkt aan een gemeenschappelijk BW. De ontwerpers van het Duitse wetboek hameren op een
strijd dat overwaait naar Nederland. Een daarvan was mr. Feith. Het stuk dat hij geschreven had heeft veel invloed gehad. Enige jaren later
wordt hij benoemd tot raadsheer in de Hoge Raad, maar hij zat niet in de kamer van Blaauboer/Berlips.
In het arrest gaat het om de vraag of een verbintenis overgaat op hem, aan wie hij den eigendom daarvan krachtens verkoop overdraagt, met
het gevolg dat hij die verbintenis heeft aangegaan, daarvan wordt ontheven. De Hoge Raad beantwoord deze vraag ontkennend: Nee, de
verbintenis heeft geen goederenrechtelijke werking en kan niet overgaan op de opvolger. De Hoge Raad voert hiertoe een aantal argumenten
aan.
1. Dat daarmee onze in het BW bestaande scherpe
onderscheiding zou worden uitgewist. Als we dat zouden
toestaan dan zou de strakke scheiding niet worden
uitgewist. Kennelijk is dat in die tijd iets wat erg is, een
hel en verdoemenis in die tijd.
2. Het is in strijd met het stelsel van erfdienstbaarheden
dat verplichtingen voor het dienende erf toelaat (dulden
en niet doen).
3. Het is in strijd met het beginsel van openbaarheid en
rechtszekerheid (erfdienstbaarheid is namelijk wel
ingeschreven). Je moet van tevoren kunnen weten of er
1
, Goederenrecht Master 2019
een erfdienstbaarheid is, dan weet je namelijk van tevoren waar je aan gebonden raakt. In principe zou je moeten kunnen achterhalen welke
verplichtingen je op je neemt. Als het niet aanvaardbaar is dan moet je het niet kopen. Je zou een erfdienstbaarheid kunnen leggen op een
stuk grond met dat daarop niets gebouwd mag worden. Dat moet je dus wel van tevoren kunnen weten, want de erfdienstbaarheid staat
ingeschreven. Het is in strijd met ons systeem om via het verbintenissenrecht een verplichting op te leggen, want dat kun je niet in de
openbare registers zien. In beginsel kan het dus niet worden ingeschreven. (kleine uitzonderingen zijn: koopovereenkomst. Deze kun je wel
inschrijven (art. 7:3 BW).
Een kettingbeding kan niet worden ingeschreven, maar dit wordt wel gedaan. Wat de inhoud van deze verplichting betreft is het iets dat niet
mogelijk is en onacceptabel wordt gevonden. Je kunt een eigenaar niet verplichten tot een positieve verplichting. Alleen tot het dulden van
een doen of nietsdoen. Je kunt ook positieve verplichtingen enkel beperken tot onderhoud [hier kom ik later nog op terug].
De argumentatie van de Hoge Raad is dus eigenlijk: als het niet bij erfdienstbaarheden mag, dan mag het ook niet bij een
verbintenisrechtelijke verplichting. Als het al 2000 jaar niet mag, moet je het ook niet via een ander trucje doen. Als je het namelijk zou
toelaten via het verbintenissenrecht zou je het van tevoren niet kunnen zien. Daar kunnen we nog steeds achterstaan. Het ging hier niet om
een hoofdverplichting, maar om de stevige verplichting van het aanleggen van de weg. Dat kwam als een verrassing, maar het is een
argumentatie die nog steeds onderschreven wordt. Het hele strakke onderscheid is echter steeds meer een grijs gebied geworden.
Het ging hier om art. 1354 (oud) BW, en dan voornamelijk om de uitleg van het woord “bedongen”. Slaat dit op het bedongen van een recht
of op het aanvaarden van een verplichting? In de oudere arresten zei de Hoge Raad dat het beiden omvat. Met “bedongen” wordt alleen
bedoeld het bedingen van een recht. Als je een recht hebt bedongen heb je dit niet alleen voor jezelf, maar ook voor je erfgenamen en
rechtverkrijgenden. Elk recht gaat in beginsel over op de opvolger onder algemene titel, maar ook die onder bijzondere titel kunnen worden
verkregen door koop en overdracht. Wat hier dus staat is een rechtsvergelijking. Een verplichting van tegenpartijen met het recht dat
overgaat = kwalitatief recht (art. 6:251 BW).
Art. 1376 (oud) BW: Overeenkomsten zijn alleen van kracht tussen gebonden partijen. Deze
Deze kunnen aan derden niet ten nadele verstrekken. Ze kunnen geen verplichtingen aan derden opleggen, alleen in het geval van een
derdenbeding. Hier staat dus dat een overeenkomst alleen tussen partijen geldt, en geen nadeel, maar enkel voordeel in de vorm van een
derdenbeding kan opleveren.
Wat kunnen we afleiden uit het arrest?
Contractuele verplichtingen beperken in beginsel
het eigendomsrecht niet, zodat zij bij overgang van
dat recht niet van rechtswege op de nieuwe eigenaar
overgaan. Er is dus sprake van een scheiding tussen
het goederenrecht en het verbintenissenrecht. Bij
verbintenissen die betrekking hebben op een goed
gaat wel de actieve zijde (kwalitatieve rechten),
maar niet de passieve zijde over onder bijzondere
titel. Deze gaan wel onder algemene titel over.
Voorbeelden van algemene titel zijn: fusie, splitsing
en boedelmenging. Een voorbeeld is de Naamloze Vennootschap (NV). Wanneer een deel van de NV word afgesplitst hoe je niet elk goed
weer apart over te dragen, maar de verplichtingen gaan dan dus ook mee. Thans is er art. 6:251: het verkrijgen van een recht, maar niet van
een verplichting (denk maar aan het kopen van een auto met garantie).
Wat nu als Blaauboer de grond in 1888 zou hebben verkocht en overgedragen aan een zekere X: Dan zit je nog onder de oude rechtspraak en
zou de verplichting mee zijn overgedragen. Het is gewoon een verkeerde lezing van de Franse Code Civil geweest. Onder de oude
rechtspraak zou Berlips een geldig verweer hebben gevoerd. In 2018 hebben we nu wel een nieuw Burgerlijk Wetboek. Veranderd er dan
ook iets? Zou je tijdens de veilig kunnen opleggen dat de verplichting meeverhuist? Zou je dit nu zo kunnen vormgeven zoals Berlips dat zou
hebben voorgehouden? Zou dan dan misschien kunnen middels kwalitatieve verplichtingen (art. 6:252 BW)? Hierbij moet het dan gaan om
een dulden of een niet doen. Dat kan dus niet bij kwalitatieve verplichtingen. Volgens de weg kan het dus niet. Maar als je een parallel zou
willen trekken zou je dus nooit verder kunnen gaan met de erfdienstbaarheid. Je zou een erfdienstbaarheid van een recht tot overpad kunnen
vestigen. We weten echter niet of de bewoners ook gebruik maakten van dat stukje. Als er geen gebruik van het weggetjes was gegeven, dan
was dat geen onderdeel. Als je dit met een erfdienstbaarheid zou doen, dan hadden ze moeten kiezen voor het recht van overpad en dan
hopen dat de rechter het ziet als een nevenverplichting, terwijl het recht van overpad dan de hoofdverplichting is. Het woordje ‘bovendien’ in
art. 5:71 geeft aan dat het een nevenverplichting moet zijn. De hoofdverplichting is dan het recht van overpad (een dulden of niet doen). Een
notaris zou dit dan in de vorm van een erfdienstbaarheid kunnen doen. Dat is echter niet gebeurd, het is een overeenkomst en er is geen
2
, Goederenrecht Master 2019
kwalitatieve verplichting opgelegd. Voldoet Blaauboer/Berlips aan de vereisten van art. 6:252? Allereerst geef je aan dat het een verplichting
is om te doen, en niet dat het gaat om een dulden of niet doen, dit moet uitdrukkelijk worden bepaald en de formaliteit is het opstellen en
inschrijving van de notariële akte. Je moet het dan kunnen zien in de openbare registers. Je moet de koper ook waarschuwen. Wat u van plan
bent gaat dan niet. Er was ook geen inschrijving, dus aan die voorwaarde was ook niet voldaan. Wat nu als Blaauboer de grond had verkocht
en overgedragen? Berlips is dan nog steeds verplicht, maar kan dat niet meer: er is dan sprake van niet-nakoming, wanprestatie en
schadevergoeding. Wat nu als Blaauboer de grond had overgedragen en X komt erachter en die gaat procederen. Wat dan? We kijken niet
naar de passieve kant maar naar de actieve kant. Blauwboer heeft geen belang meer bij het recht. Het zou een kwalitatief recht zijn.
Blaauboer verkrijgt dan een ander recht, dan dat hij eerst had. X krijgt het kwalitatieve recht dat eerder aan Blaauboer toebehoorde. Onder
het oude recht zouden de actieve en passieve kant zijn overgegaan. Als we kijken naar de actieve kant, dan zou de eigenaar kunnen worden
aangesproken.
Kettingbedingen: Er ligt een behoefte om ook verplichtingen vast te leggen. Een kettingbeding is dat je
niet alleen een verplichting op de tegenpartij legt, maar ook een verplichting bij overdracht aan de
opvolgende eigenaar op te leggen en te verplichten om deze ook door te geven aan de opvolgende
eigenaar. Alle eigenaren moeten die allemaal aanvaarden. Hier hebben ze al bij de eerste overdracht mee
te maken. Stel je voor je spreekt van A à B à C, dan heeft C een verplichting jegens A en niet jegens B.
Dit kan alleen middels een derdenbeding. Partijen verplichten zich dus ten gunste van een derde. Bijna
altijd worden deze kettingbedingen doorgegeven. Een kettingbeding kan ook worden doorbroken wanneer
partijen er bewust vanaf zien. In alle contracten staat een boeteclausule wanneer je het niet doorgeeft. Er
zijn allemaal denkbare scenario’s mogelijk. Het is niet echt een goederenrechtelijk recht.
De kwalitatieve verplichting wordt ook wel als een erfdienstbaarheid zonder heersend erf gezien. Het
bestaat alleen maar uit negatieve verplichtingen. Als gevolg hiervan is ook het nutsvereiste en het
nabuurschap geschrapt bij de erfdienstbaarheid. Anders zou alles via een kwalitatieve verplichting lopen.
Maar dit betekent niet dat het te ver uit elkaar mag liggen. bij het overschrijden van gemeentegrenzen
moet er bijvoorbeeld wel gebruik van een kwalitatieve verplichting worden gemaakt.
We gaan nu kijken naar verbintenisrechtelijke afspraken met goederenrechtelijke werking. De beheersregeling deelgenoten in gemeenschap
(art. 3:168 BW): In de beheersregeling staat dat bepaalde roerende zaken zijn ondergebracht. Bijvoorbeeld een paard in gemeenschappelijk
eigendom. Hier staat dan wanneer iemand gebruik mag maken van het paard. Deelgenoten kunnen het genot en gebruik regelen bij
overeenkomst (lid 4: ook bindend voor rechtverkrijgende partij onder bijzondere titel). Als de deelgenoot een aandeel overdraagt aan een
buitenstaander, dan wordt die automatisch gebonden. Als je een aandeel in een goed koopt ligt het aan jou om te vragen of er sprake is van
een beheersregeling.
Hetzelfde zie je bij mandeligheid (art. 5:60-69 BW). Dit is een vorm van mede-eigendom van onroerende zaken en is van
overeenkomstige toepassing. Ook dit is iets dat goederenrechtelijk werkt en iedereen is gebonden aan de gebruiksregeling. Het zijn
afhankelijke rechten. Stel je hebt een zonnepark en dan kun je een aantal fabrieken van energie voorzien. De eigenaar besluit om hier
gezamenlijk in te investeren. Ieder koopt een stukje grond en kiest ervoor om het te splitsen in mede-eigendom. Stel je hebt vier fabrieken en
splitst, dan heeft ieder een aandeel van ¼. Mandeligheid betekent een bijzondere vorm van mede-eigendom. Een mede-eigendom waarin de
aandelen afhankelijk worden gemaakt van een andere roerende zaak. Je kunt elk van je aandelen verbinden aan een apart stukje grond. Vier
naast elkaar liggende gebouwen kunnen ook verspreid liggen. [Zie tekening dia]: Aan de linkerkant zie je dus vier aparte percelen en alleen
het rode stuk is mede-eigendom. De vier eigendomsaandelen zijn telkens afhankelijk van een van de vier percelen. Als je een zwart stukje
grond links in eigendom overdraagt, dan verhuist het mede-eigendom mee over. Je bent dus ook gebonden aan art. 3:168 BW met
gemeenschappelijk gebruik. In overeenstemming kun je dus ook verplichtingen maken.
Mandeligheid (art. 5:60 BW) is een contractuele mandeligheid en moet je laten inschrijven middels een notariëke akte. Wanneer een
onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van eigenaars van een of meerdere erven. Kun je ook een park dat drijft op water mandelig
maken? Nee, denk maar aan het Woonark-arrest: Als het bestemd is om te drijven is het een schip (woonark) en dus geen onroerend goed.
Het recht van opstal kan ook in vieren worden verdeeld. Het opstalrecht is geen onroerende zaak. Wil je het opstalrecht in vieren delen, dan
breekt het de natrekking. Erfpacht en opstal mag ook en daarmee rek je de regeling van mandeligheid op. Het wordt gewoon gedaan.
Splitsing appartementsrechten: Daar staan allemaal rechten en verplichtingen die allemaal mee overgaan. Het is een puur bepaald
zakelijk recht. Erfpacht is verplicht voor de betaling. Die zullen vaak voor hun recht een som moeten kunnen betalen en ook andere
verplichtingen zijn van toepassing. De vraag is of de verplichtingen mee overgaan als het recht van erfpacht wordt overgedragen? Het is een
onderdeel van het zakelijke recht. Dat gaat dus mee over bij het recht van erfpacht. Wat nu als de erfpachter niet betaald, dan heb je volgens
boek 5 geen regeling meer en je zou dus via boek zes niet-nakoming moeten toepassen. In de
erfpachtakte staan allemaal verplichtingen, waar ligt dan nu de grens?
Wat zijn nu de verplichtingen die meeverhuizen en waar zegt de wet: nu ga je wel heel erg ver?
Redelijk algemeen wordt aangenomen dat bedingen goederenrechtelijke werking hebben wanneer
zij niet in strijd zijn met de wet en verband houden met het wezen van de erfpacht (dit is een vage
maatstaf van Asser).
3
, Goederenrecht Master 2019
Besloten Vennootschap (BV) art. 2:192 BW: Verplichtingen van verbintenisrechtelijke aard zijn
aan het aandeelhouderschap verbonden. De oorspronkelijke aandeelhouders moet akkoord zijn
gegaan, en geldt niet voor de opvolger. Dan is ook de opvolgende aandeelhouder eraan
gebonden. Die kan het namelijk in de statuten nakijken en is dan automatisch gebonden aan de
verplichtingen. De aandeelhouders kunnen wel in de statuten bepalen zich aansprakelijk te
stellen. Dit is zodanig aan de aandelen verbonden dat dit ook automatisch mee overgaat. Als we
het met de erfdienstbaarheid vergelijken: dat gaat om verplichtingen die tot een actief handelen
en doen. Dit kan niet in het goederenrecht, maar in het ondernemingsrecht wel.
Koop breekt geen huur (art. 7:226 BW): Het gaat om de overdracht van de zaak waarop de huurovereenkomst geen betrekking heeft. De
nieuwe eigenaar van de zaak wordt dan de nieuwe verhuurder. Het lijkt op contractoverneming, de nieuwe eigenaar wordt de nieuwe
verhuurder en krijgt dan alle rechten en verplichtingen van de huurovereenkomst. Dit wordt door de verhuurder gelijkgesteld.
Hetzelfde geldt voor pacht (dit is geen erfpacht!!!), pacht is een bijzondere overeenkomst, maar zij zijn wel met elkaar verwant. Art. 7:361
BW geeft de regel: koop breekt geen pacht. Het is ook van dwingend recht.
Het huurbeding (art. 3:264 BW): Een stuk grond wordt als hypotheek verstrekt aan de bank. Stel je voor het is je eigen woonhuis en eerst
wordt een lening verstrekt en hypotheek gevestigd en daarna ga jij tot verhuur van je huis over. Het is particuliere huurder en die krijg je er
haast niet meer uit. Je kan de aflossingen niet meer volhouden en moet dan tot executie overgaan. De overdracht van de schuldeiser wordt
dan met de verhuurder gelijkgesteld. De hypotheekhouder is er ook aan gebonden. Wie is er bereid om een woonhuis te kopen als het
verhuurd is? Stel je wil dat het woonhuis wordt vervangen door een kantorencomplex en het is verhuurd aan solide huurder, dan wil je juist
als eigenaar dat het pand verhuurd is. Ook een koper van een kantoorpand wil graag dat het vol met huurders zit (beleggingsobject). Hoe
meer huur des te beter. Bij woonruimte gaan we ervan uit dat er niets inzit. In dat geval heeft de verhuurder een waardedrukkend effect. Je
wil dan geen hypotheek geven als je bij executie niet de huurder eruit krijgt. Om die reden wordt er een huurbeding opgenomen: een verbod
tot verhuur: het moet een uitdrukkelijk beding bevatten en het gaat erom dat je als hypotheekhouder het niet mag verhuren. Tenzij het een
beleggingsobject is, bevatten de meeste hypotheekakten dit. Het is ingeschreven in de openbare registers en kan dus ook worden
tegengeworpen aan de huurder (die had dit kunnen weten).
Arrest Christenhusz/Brunsveld: Christenhusz had de woning bezwaard met een hypotheek en een
huurbeding. Christenhusz verhuurde de bovenwoning aan zijn eigen zoon. De bank ging over tot
executie in de veronderstelling dat deze vrij was van huur. In de advertentie stond dat er in de
bovenwoning een open eikenhouten keken aanwezig was. De huurder was weg, maar de keuken
ook. Brunsveld, de koper had het gekocht toen de keuken er nog inzat. Nu moet je weten dat elke
huurder het wegneemrecht heeft met betrekking tot zaken die hij zelf onverplicht heeft aangebracht.
Dit is wel op de voorwaarde dag je zaken hersteld in de oorspronkelijke staat. Als hij als huurder
investeert in een nieuwe keuken, mag je die keuken er dus uithalen als je het dan wel terugbrengt in
de oorspronkelijke staat. Kennelijk heeft de huurder de moeite genomen om de houten keuken eruit
te slopen. Dit recht heeft hij op grond van de huurovereenkomst, maar… de vader had vanwege het
huurbeding nooit mogen verhuren. Werkt het dan tegenover de hypotheekhouder niet? Als het
huurbeding is gemaakt, dan moet de huurder vertrekken. In een aantal weken moet de huurder dan weg zijn.
Mag de huurder nu de keuken meenemen: kon de huurder het wegneemrecht uitoefenen? Het Hof zei
hierover dat gelet op het huurbeding, wanneer we dus de huurovereenkomst moeten wegdenken, dat
we dan dus ook het wegneemrecht moeten wegdenken. Maar is dit wel gerechtvaardigd? De
hypotheekhouder heeft dan een hogere opbrengst. Het gaat dus om een regeling die
ongerechtvaardigde verrijking moet voorkomen door het wegneemrecht. Kun je dit dan ook tegen
derden tegenwerpen? Als we kijken naar de ratio zou het moeten kunnen. Kijken we echter naar de
strakke scheiding tussen het goederenrecht en verbintenissenrecht, dan kan dit niet. De verplichtingen
en rechten uit de huurovereenkomst weken wel degelijk en dan val je weer terug op de
oorspronkelijke regel. Dat is een inbreuk op de ratio en de huurder zou nu met verlies komen te
zitten.
De Hoge raad besliste hierover dat het huurbeding de koper bevoegdheid geeft op onverbindendheid
en ontruiming, maar dat dit geen reden is om het wegnemingsrecht in te roepen. Met name gelet op
de in art. 3:264 BW beschermde belangen. De ratio van wat nu het huurbeding is, rechtvaardigt dit
niet. Het gaat er puur om dat de hypotheekhouders de waarde die het huis heeft als hij het recht
verkrijgt. Toen C. de woning kocht zat de keuken er nog niet in. Op basis van die waarde, kan het.
Als daarna de keuken door de huurder wordt gebouwd dan gaat de waarde van die zaak omhoog.
Daar heeft de hypotheekhouder geen rekening mee gehouden. We willen niet verder gaan dan wat
de hypotheekhouder kan veilen zonder huurder en mag de keuken dus meenemen. Dit is
rechtvaardig, maar dogmatisch moeilijk te begrijpen. De overeenkomst kan dus niet worden
tegengehouden.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juul_91. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $12.34. You're not tied to anything after your purchase.