100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
LIO Practice Questions HC 1-3 $3.17
Add to cart

Exam (elaborations)

LIO Practice Questions HC 1-3

 69 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Learning in organizations / LIO oefenvragen / practice questions hoorcollege / lecture 1-3

Preview 2 out of 5  pages

  • January 28, 2020
  • 5
  • 2019/2020
  • Exam (elaborations)
  • Only questions
avatar-seller
Oefenvragen voor LIO tentamen hoorcollege 1-3

Hoorcollege 1

Boonstra, J.J. (2004) Dynamics of organization change and learning: Some reflections and
perspectives on organizing, changing, and learning. In: Boonstra J.J. (Ed.) Dynamics of
Organizational Change and Learning. Wiley handbooks in the psychology of management in
organizations (pp. 447-475). Chichester: Wiley.

Nielsen, K., & Randall, R. (2013). Opening the black box: Presenting a model for evaluating
organizational-level interventions. European Journal of Work and Organizational Psychology,
22(5), 601-617. : interventions result in inconsistent effects Intervention studies need to be
designed to examine directly how and why such interventions bring about change and why
they sometimes fail Process evaluation: close examination of the psychological and
organizational mechanisms that hinder and facilitate desired intervention outcomes

Guba, E. G., & Lincoln, Y. S. (1994). Competing paradigms in qualitative research.
Handbook of qualitative research, 2, 105-117. Paradigm: the basic belief system/worldview
that guides the investigator, not only in choices of method but in ontologically and
epistemologically fundamental ways


Boonstra and Guba & Lincoln articles are closely linked to one another when it comes to
analysing organisational change.

1. Can you give a definition of positivism and constructivism.
Positivism betekent dat de realiteit waarneembaar is en dat er één realiteit is. Door hypotheses
op te stellen en deze te testen kunnen er uitspraken gedaan worden. Kennis ontstaat door deze
testen. Hoe meer we weten, hoe complexer de kennis wordt. Wetenschappers en wetenschap
staan los van elkaar (subject-object-relation).
Constructivism betekent dat er geen uniforme realiteit is, maar dat iedereen een realiteit
waarneemt dit gevormd is uit je eigen sociale, historische en lokale context. Het is de bril
waardoor je de wereld ziet. Kennis is verweven met je identiteit en kan dus alleen begrepen
worden binnen de persoonlijke en historische context. Wetenschappers en wetenschap zijn
met elkaar verweven (subject-subject-relation).

2. How do paradigms help researchers
3. give two definitions and
4. related them Boonstra’s change concepts PC-OD-CC
Paradigmas laten zien door welke aannames een wetenschapper kijkt naar wetenschap. Zoals
het CC paradigma van Boonstra laat zien is dat een wetenschap verweven is met degene die
het onderzoekt. De betekenis die verleend wordt aan het fenomeen komt voort uit het
paradigma van de onderzoeker/wetenschapper.

Paradigmas geven eenduidigheid, omdat wetenschappers afgesproken hebben op dezelfde
manier naar een fenomeen te kijken. Als een fenomeen vastgesteld is, dan kan dit ook
overgedragen worden als een duidelijk begrip. Bij PC wordt er vanuit gegaan dat kennis
geadopteerd kan worden en aangeleerd kan worden aan medewerkers, zodat ze efficiënter
werken, waardoor er meer winst behaald kan worden.

, 5. Theory E, O and C are related to organisational change. Give the definitions
and explain the relationships and tensions.
E ziet medewerkers als instrumenten die effectief ingezet kunnen worden om meer waarde te
behalen voor de organisatie. Bijvoorbeeld om meer winst te behalen.
O ziet medewerkers als purposeful beings/mensen met een doel. Medewerkers hebben ideeën
om het werken efficiënter te maken en willen dat zij bijvoorbeeld door hun ideeën te delen (en
dat deze toegepast worden) input leveren aan de organisatie.
C ziet medewerkers als sensemakers/betekenisgevers, die eigen gevoelens en meningen
hebben waar naar geluisterd moet worden. Medewerkers hebben invloed op hoe de
organisatie werkt en kunnen veranderingen op stand brengen door de gezamenlijke
betekenisgeving (bijvoorbeeld: wat het doel is van de organisatie en op welke manier er
gewerkt wordt) te veranderen.

De relaties tussen deze drie theorieën kunnen bekeken worden vanuit welke rol een
medewerker heeft. Als een medewerkers, volgens theorie E, bekeken wordt als instrument,
dan is hij/zij slechts een uitvoerende werkkracht en heeft hij/zij geen tot weinig input in de
organisatie en de manier van werken. Volgens theorie O kan de medewerker wel input leveren
naast het feit dat hij/zij een uitvoerende werkkracht is. De input van een medewerker wordt
nog meer t.o.v. theorie E en O bij theorie C. De medewerker geeft dan namelijk zelf betekenis
(sense-making) aan hoe de organisatie werkt.

Als er geen afstemming is tussen het management en de medewerkers over de rol die de
medewerkers vervullen (instrumenten, mensen met een doel of betekenisgevers), dan kan er
spanning (tension) ontstaan tussen deze groepen. De verwachtingen zijn dan niet helder
afgestemd en er ontstaat mogelijk onderlinge frustratie.

Hoorcollege 2.

Salas, E., Tannenbaum, S. I., Kraiger, K., & Smith-Jentsch, K. A. (2012). The science of
training and development in organizations: What matters in practice. Psychological science in
the public interest, 13(2), 74-101. Training matters if well designed, delivered and
implemented.

1.Bespreek kort welke fasen in training van belang zijn en welke elementen erbij horen
Voor de training:
Training needs analysis: job-task-analysis, organizational analysis, person analysis, evt.
Cognitive Task Analysis bij complexe leerdoelen.
Leerklimaat moet geanalyseerd worden op: engagement, supervisor support, verplichte
aanwezigheid, reduce skill decay.

Training zelf:
Information, demonstration, practice, feedback, error training, behavioral role modeling en
self-regulatory training.

Na de training:
Evaluatie van de training en kijken of de training transfereert naar het werkveld
Transfer bevorderen door: bijvoorbeeld debriefing, mogelijkheden om te oefenen (voldoende
collega’s aanwezig)

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller geer94. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.17. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48298 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$3.17
  • (0)
Add to cart
Added