100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting - Europese Geschiedenis (6442EUGY) $6.34
Add to cart

Summary

Samenvatting - Europese Geschiedenis (6442EUGY)

 12 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

In dit document vind je een puntsgewijze samenvatting van het vak "Europese geschiedenis". De stof wordt behandeld van het begin van Europa tot en met de naoorlogse periode.

Preview 3 out of 16  pages

  • October 21, 2024
  • 16
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Het belang van geschiedenis en de oorsprong van Europa
 ‘Geschiedenis is terug’  oorlog(en) in Europa
 Wat is geschiedenis? Zowel studieobject (het verleden) als studiesubject (een verhaal), door sporen en onderzoek
kom je van het verleden tot een verhaal
 Wat je zoekt in het verleden veranderd met het heden
 Geschiedenis en politieke wetenschap: tegengesteld en complementair
o Geschiedenis  kijken naar het unieke van iets/iemand (levert feiten en voorbeelden) vs. politieke
wetenschappen  het kijken naar een patroon/wetmatigheden/algemeenheden in een reeks (levert theorie
en modellen). Deze dingen kunnen elkaar vervolgens aanvullen/versterken
 Ontwikkeling van het begrip ‘Europa’
o Europa is objectie ‘de rafelrand’ van Azië
o Europa is geen continent, geen groep van staten (aantal verschilt vaak), ook geen gedeelde cultuur
o Europa bestaat wel als een constructie in ons eigen denken en handelen (ontstaan door duizenden jaren)
o 1: woord ‘ereb’ voor westen (8e eeuw v.C.)
o 2: naam van prinses, mythe ver land, Griekse mythe, prinses weggehaald van ‘zus’ Azië (5 e eeuw v.C.)
o 3: geografie van barbaarse periferie (klassieke oudheid), Azië was beschaafde wereld, Europa onbekend
o 4: geloofsgemeenschap Christendom (Middeleeuwen), stond voor christelijke beschaving en werd
daarmee het centrum
o 5: statensysteem en concurrentiestrijd (17e eeuw), staten zijn een uitvindingen van de middeleeuwen,
beschouwen Europa als arena van soevereine staten (vanaf vrede van Münster/vrede van Westfalen 1648)
o 6: beschaving en rationele verlichting (18e eeuw), voorbij christendom naar ratio en wetenschap om zo de
mensheid te perfectioneren
o 7: wereldcentrum en wereldsuprematie (19e eeuw), kompas/centrum van de wereld
o 8: wereldbrand 2x en wederopstanding (20e eeuw), wereldoorlogen zijn Europese oorlogen die de rest
meeslepen
 Kenmerken van Europa tussen 500 en 1750:
o Eenheid in verdeeldheid is het wezenskenmerk van Europa
Splijting Binding
Vele talen en volken Een Latijnse elitetaal
Scheiding kerk en staat (institutioneel) Een christelijke gemeenschap (cultureel)
Rivaliserende verspreide politieke machthebbers Onderlinge trouwbanden en wederkerige relaties
Onafhankelijke steden en lokale gemeenschappen Netwerk aan markten en internationale contacten
Economische diversiteit in veelheid van regio’s Kapitalisme en privébezit is algemeen patroon
Neiging tot decentralisatie, lokaal particularisme Trend van centralisatie en staatsvorming
Variatie van culturele tradities en pluralisme Proces van rationalisering en secularisering
Onderlinge competitie en oorlogen binnen Europa Europese expansie over de rest van de wereld

De Franse Revolutie (1789-1815)
 De bestorming van de Bastille, 14 juli 1789
o Volk betreedt politieke toneel
o Bastille = gehaat symbool van machtsmisbruik (politieke gevangenen) + opslag wapens
o Op dat moment geen gevangen in gevangenis
o Bloeddorstig straatgeweld, maar begin democratie
o Geboorte politieke universum zoals wij dat nu kennen (parlementen, grondwetten, etc.)
 Geboorte moderne samenleving door twee grote revoluties onafhankelijk van elkaar
o De Franse Revolutie  einde ancien regime, onderdanen worden burgers
o Industriële Revolutie  van agrarische samenleving naar stedelijke industriële samenleving, begin van
de moderne klassenmaatschappij
 Massapolitiek en klassenmaatschappij
o Macht door allen, macht over allen
o Vrij en gelijk voor de wet
o Natie is verzameling van mensen die samen hun burgerlijke vrijheden uitoefenen
o Voorheen stond politiek vrij van de samenleving, apart domein
 McKay  revolution in politics
 Definitie revolutie, zoals Franse Revolutie:
o Harde botsing tussen oud en nieuw, met geweld, fundamentele verandering, snelle schokkende
verandering
 Beëindigd  absolutisme (is geen dictatuur maar wel zonder inspraak en verantwoordingsplicht, maar wel binnen
eigen domein) en standenmaatschappij (erfelijke verschillen in rechten, substaten)
 Begin  volkssoevereiniteit (macht van allen) en burgerrecht (allen vrij en gelijk) in klassenmaatschappij
 Staten generaal  is vergadering tussen allen standen (het woord staat was vroeger het woord stand)
 Franse (1789) en Amerikaanse (1776) revolutie allebei over vrijheid en gelijkheid, maar wij noemen het de
Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd (kolonisten tegen Engelsen)
o 1783 = Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd
o De vraag is hoe verder? Antwoord = constitutie

, o Wie is er vrij en gelijk? Alleen de witte kolonisten (mannen), niet de rest. Samenleving was juridisch al
egalitair, want ze waren al hetzelfde en dus gelijk
o Fransen doen dat juist wel heel rigoureus, waarbij alles overhoop wordt gegooid + alles echt universeel
(verklaring van de rechten van de mens en burger), gaat veel verder dan declaration of independence
(gekopieerd van plakkaat van verlatinghe), extra = recht op verzet tegen onderdrukking
 Zij zagen zichzelf als voorbeeld voor de hele mensheid, al het andere was fout en onrecht
 Vrijheid is vrij zijn van de willekeur van een soeverein (vorst etc.)
 Gelijkheid is gelijkheid voor de wet, weg met standen!
 Vrijheid en gelijkheid is gedeelde factor in Franse en Amerikaanse revolutie, verschil is visie en ambitie
 Franse revolutie heeft meer te bieden (ook voor gekoloniseerde volken) maar is ook verder ontspoord
 Fransen zijn echt trots op Verklaring van de rechten van de mens en burger (27 augustus 1789), dit is dan ook
eigenlijk wat ze vieren op 14 juli (dus niet echt de bloedige bestorming van de bastillen en straatgeweld)
 Het wiel van revolutie




 De drie fases van de Franse revolutie:
o 1: Gematigde fase  constitutionele monarchie, maatschappij – koning, Nationale vergadering, 1789-
1792
o 2: Radicale fase  schrikbewind van Robespierre, republiek en terreur, 1792-1794
o 3: Reactionaire fase  contrarevolutie, directoraat 1794-1804, Empire met Napoleon 1804-1815
o Franse revolutie begint en eindigt met een Lodewijk de zoveelste, maar eerst absolutisme en aan het
einde als constitutionele monarchie
 Eed van de tennisbaan  nationale vergadering zweert niet weg te gaan uit de tennisbaan voordat ze Frankrijk
hebben voorzien van een grondwet
 In radicale fase krijg je polarisatie van twee groepen, Robespierre grijpt de macht en Frankrijk wordt een
revolutionaire dictatuur (wordt planeconomie)
 Franse revolutie vindt volksleger uit (i.p.v. staatsleger van de vorst)
 Gegoede burgerij vindt het te gevaarlijke worden in de radicale fase, dus staatsgreep, Robespierre dood
 Directoraat van 5 mensen die land regeren, maar weinig charisma en daadkracht + corrupt
 In deze situatie grijpt Napoleon de macht
o Zorgde voor binnenlandse vrede (grootste prestatie)
o Code Napoleon
o Frankrijk wordt eenheidsstaat
o Wil de rest van de wereld ook zo maken, dus begint Napoleontische oorlogen
o Militaire dictatuur
 Wij hebben als staat en natie veel te danken aan Napoleon
 Motor van de revolutionaire dynamiek: waardoor?
o Sociale factor  conflict tussen standen (bourgeoisie)
o Ideologische factor  de Verlichting (vrijheid en gelijkheid)
o Politieke factor  falende regering (monarchie)
o Crisis factor  staatsbankroet en honger (massa)
 Proces:




 Schrikbewind van Robespierre:

, o Goede mensen/burgers laten leiden door de rede
o Onderdrukkers laten leiden door terreur
o Utopische plannen, monsterlijke middelen
 Resultaten Franse Revolutie (direct daarna)
o Geslaagd  constitutionele macht, burgervrijheden
o Mislukt  volledige democratie en economische + sociale gelijkheid

De industriële revolutie (ca. 1750-1850)
 Hele nieuwe samenleving en productie
 Twee omwentelingen sloten elkaar uit (Franse + industriële revolutie)
o Vinden afzonderlijk plaats, maar worden verweven en gaan elkaar versterken = duale revolutie
 Einde van agrarische samenleving en begin van de moderne klassenmaatschappij (spel waarin iedereen mee kan
doen, ligt niet vast zoals bij standen)
 Gemeinschaft (dorpje, klein, sloom, persoonlijk) vs. gezellschaft (groot, steden, onpersoonlijk, snel)
 Eerste radicale verandering = de stoommachine, daardoor doorbraak van het energieplafond
o Voorheen alleen spierkracht, waterkracht en windkracht, dit had een grens
o Hierna ook fossiele energie aanwendbaar, “eindeloze” extra energie = veel meer productie
 Eerste stoommachine alleen handig in kolenmijnen, want niet efficiënt (door warm koud maken), nieuwe versie lost
dit probleem op en dan wordt het heel praktisch
 ‘Revolutie’ in de samenleving:
o Hoe toepasselijk is het woord revolutie hier? (Want geen geweld of iets)
o Alle groei van economie, welvaart en bevolking is heel anders dan de geschiedenis ervoor
o Ononderbroken productiegroei van 3% per jaar
 Verloop van dit veranderingsproces in 3 fasen: textiel, stoom en ijzer
o Eerst technische vooruitgang op het gebied van textiel (want dat heeft iedereen nodig)
 Eerste stapjes in de industriële revolutie (nog voor de stoommachine)
 Productieproces textiel sneller maken met katoen en machines
o Toen kwam de stoommachine, de nieuwere versie
o IJzer  al heel lang hebben we ijzer maar dat is gietijzer en geen hoge kwaliteit (= heel bros). Als je het
met een stoommachine walst krijg je smeedijzer en dat is veel beter en sterker. Hier kan je vervolgens
weer betere, nauwkeurigere, sterkere en lichtere machines mee maken = nog meer en snellere productie
 Verklaring van de Industriële revolutie:
o Voorwaarden voor de Engelse take-off in de 18e eeuw: gunstige preconditions (voorwaarden)
 Agrarische revolutie  het ging al niet meer om zelfvoorziening in kleine dorpjes, landbouw
was al geprivatiseerd, dus minder mensen nodig op het land = overschot aan voedsel en
arbeidskrachten
 Engeland had mooi open land als eiland met koloniën (ze verloren politieke macht, maar handel
en markt bleef), daardoor ook veel aanwezigheid grondstoffen (koloniën)
 Politieke stabiliteit  regering steunt en faciliteert nieuwe productiemethode + beschermt bezit
o Maar waarom gebeurt het dan ook?
 Economische verklaring  meer kapitaal = meer investering
 Culturele factoren  is maatschappij klaar voor verandering?
 Industrialisatie begint in Engeland, maar blijft daar niet
o Vergelijking met het Europese continent
 1) verschil in tijd en 2) verschillen in ontwikkeling
o Actoren en factoren achter het proces van de Europese industrialisatie: alternatieve wegen en agenten
 Limited liability banken  bij mislukking innovatie alleen het geld kwijt dat je erin hebt
gestopt (dus niet ook je huis en al je andere bezittingen), gaat het wel goed dan krijg je
rendement, gevolg: veel meer geldschieters dan in Engeland
o Engeland toen  nachtwakersstaat (economisch liberalisme), tegenover Duitsland, Frankrijk, Rusland,
etc.: economisch nationalisme (eigen nieuwe sectoren beschermen, protectionisme)
o Europese bevolking wordt rijker en daarmee ook groter
 Trein als symbool van moderniteit
o Moderniteit = meer mogelijkheden, maar ook meer onzekerheden en angst
 Impact van de industriële revolutie
o Debat over de sociale gevolgen van industrialisatie: vooruitgang of achteruitgang, voor wie en wanneer?
 Optimisten vs. pessimisten, samenleving wel of niet beter af in totaal?
 Optimisten  algemene welvaart groeit = goed voor samenleving
 Pessimisten  alleen vooruitgang eigenaren, achteruitgang arbeiders = niet goed
voor de samenleving als geheel
 Ook niet tastbare factoren spelen een rol  immateriële factoren gaan erop achteruit (hygiëne,
dagelijks leven, woonruimte, etc.)
o Nieuwe klassenverhoudingen: differentiatie en mobiliteit in de maatschappelijke hiërarchie (ladder)
 Versmelting 2 revoluties in 1815 naar duale revolutie = motor van verandering (zorgt ook voor problemen)

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ninapelzer. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.34. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.34
  • (0)
Add to cart
Added