College 1: Werkgeversaansprakelijkheid
1. Inleiding
Dit vak gaat over het personenschaderecht, waarvan de twee voornaamste onderdelen letselschade en
overlijdensschade zijn. Drie thema’s staan daarbij steeds centraal, namelijk (i) de vraag naar aansprake-
lijkheid, (ii) de omvang van de schadevergoeding, en (iii) de dekking van de verzekering. Die laatste
stap is in de praktijk van wezenlijk belang, omdat de verzekering zowel dader als slachtoffer beschermt.
Aansprakelijkheidsverzekering zorgt ervoor dat de dader door zijn fout niet zijn gehele vermogen kwijt-
raakt, en dat het slachtoffer niet wordt geconfronteerd met insolvabele daders (behoudens bijvoorbeeld
uitsluitingen voor opzettelijk toegebrachte schade).
Eén vorm van personenschade is de schade die werknemers lijden in uitoefening van hun werk-
zaamheden. Die is geregeld in art. 7:658 BW. Ter bescherming van werknemers is in art. 7:658 lid 1
BW voor werkgevers een verhoogde zorgplicht in het leven geroepen. Werkgevers zijn gehouden hun
werknemers te beschermen tegen de gevaren die zij lopen bij het uitoefenen van hun werkzaamheden,
en soms zelfs daarbuiten. In dat kader hebben zich drie regimes voor aansprakelijkheid ontwikkeld:
a) Art. 7:658 BW: schuldaansprakelijkheid wegens tekortschieten in de zorg voor de veiligheid
van de werknemer ‘in uitoefening van zijn werkzaamheden’, met een voor de werknemer gun-
stig regime op het vlak van stelplicht en bewijslast en eigen schuld. De aansprakelijkheid leidt
tot volledige vergoeding van vermogensschade plus smartengeld.
b) Art. 7:611 BW (1): risicoaansprakelijkheid wegens schending van de verplichting een ‘behoor-
lijke verzekering’ af te sluiten voor de werknemer ‘in uitoefening van zijn werkzaamheden’. Op
het punt van de stelplicht en bewijslast is sprake van enige onduidelijkheid. De aansprakelijk-
heid beperkt zich tot het bedrag dat anders op basis van de verzekering zou zijn uitgekeerd.
c) Art. 7:611 BW (2): schuldaansprakelijkheid wegens tekortschieten in de zorg voor de veiligheid
buiten de uitoefening van het werk, zij het met gewone regels op het vlak van stelplicht en
bewijslast en eigen schuld. Er is sprake van volledige vergoeding van vermogensschade plus
smartengeld.
Deze drie categorieën zullen hierna verder worden uitgewerkt. Art. 7:658 BW komt aan de orde in nr.
2-4, art. 7:611 BW (1) in nr. 5 en art. 7:611 BW (2) in nr. 6.
2. Klassieke arbeidsongevallen
Art. 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen
waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden
alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrek-
ken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaam-
heden schade lijdt. Dit is de algemene zorgplicht voor werkgevers ten aanzien van hun werknemers.
Art. 7:658 lid 2 BW vestigt vervolgens de aansprakelijkheid op de werkgever wanneer hij tekortschiet
in deze zorgplicht: de werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer
in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplich-
tingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloos-
heid van de werknemer.
Uit deze wettelijke passages blijkt dat art. 7:658 BW zich toespitst op ‘klassieke’ arbeidsonge-
vallen van een eigen werknemer op de ‘klassieke’ arbeidsplaats. In de loop der tijd hebben zich echter
ook grensgevallen voorgedaan, waarvan men zou kunnen menen dat zij wel of niet onder art. 7:658 BW
vallen. Denk bijvoorbeeld aan beroepsziekten, flexibele arbeidskrachten, verkeersongevallen en onge-
vallen op de grens van werk en privé. Ook die bijzondere gevallen komen hierna aan de orde, waarbij
alvast valt op te merken dat alleen de laatstgenoemde situatie (grens van werk en privé) geheel buiten
art. 7:658 BW valt. Art. 7:611 BW dient op dat punt als vangnet (zie nr. 6).
De ratio van art. 7:658 BW is velerlei. De verzwaarde aansprakelijkheid van de werkgever ten
opzichte van de werknemer wordt wel gemotiveerd met de sociaaleconomische positie van de werkge-
ver, de zeggenschap van de werkgever over de werkplek (de mogelijkheden om maatregelen te treffen
en instructies te geven), het profijt dat de werkgever heeft van de inschakeling van werknemers (profijt-
beginsel) en het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in dezelfde arbeidsomstandigheden het risico
van verminderde oplettendheid met zich meebrengt.
De structuur van art. 7:658 lid 1 en 2 BW is als volgt. Allereerst moet de werknemer aantonen
dat hij schade heeft geleden ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’. Slaagt hij daarin, dan is de
werkgever voor die schade aansprakelijk, tenzij hij zijnerzijds aantoont dat hij ofwel de zorgplicht heeft
nageleefd, ofwel sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid zijdens de werknemer. Binnen de klas-
sieke arbeidsongevallen spitst het debat zich derhalve vaak toe op drie onderwerpen, namelijk de clau-
sule ‘in de uitoefening van de werkzaamheden’, de naleving van de zorgplicht en de vraag of sprake is
van opzet of bewuste roekeloosheid.
Uitgangspunt ten aanzien van het eerste punt van debat (‘in uitoefening van de werkzaamhe-
den’) is dat de functionele samenhang met het werk vrij snel wordt aangenomen. Dit blijkt bijvoorbeeld
uit de arresten Van Uitert/Lasschuijt, Klim over hek, Verlaten bedrijfspand en Uitglijden caissière. In
dat laatste arrest overwoog het hof dat het afrekenen van eigen boodschappen door een caissière na
sluitingstijd zo nauw in relatie staat tot het dienstverband en de uitoefening van de werkzaamheden op
de werkplek, dat het ongeval heeft te gelden als een ongeval in de uitoefening van de werkzaamheden.
Ook een tijdens diensttijd op de werkplek eigenmachtig of in strijd met instructies van zijn werkgever
handelende werknemer, plaatst zichzelf niet buiten de werkingssfeer van art. 7:658 BW. In het arrest
Inrijden parkeergarage oordeelt het hof dat het naar binnen rijden van een werkparkeergarage niet ‘in
uitoefening van de werkzaamheden’ geschiedt, maar Kolder plaatst daarbij de nodige kanttekeningen.
De clausule ‘in uitoefening van de werkzaamheden’ moet dus ruim worden opgevat. Gezichts-
punten die kunnen worden betrokken bij het oordeel of daar daadwerkelijk sprake van is, zijn bijvoor-
beeld:
i. de aard van het ongeval, alsmede het tijdstip, de locatie en de betrokken hulpmiddelen;
ii. de zeggenschap van de werkgever over de handelingen die het ongeval veroorzaakten; en
iii. de vraag of de werkzaamheden de gelegenheid hebben geschapen voor het ongeval.
Voordat men tot het oordeel komt dat aan de clausule ‘in uitoefening van de werkzaamheden’
is voldaan, hoeft de werknemer de precieze toedracht van het ongeval niet te bewijzen. Niet vast hoeft
te staan aan welke oorzaak het ongeval is te wijten (Fransen/Pasteurziekenhuis), zij het dat die oorzaak
wel in zoverre van belang is, dat de werkgever in het kader van de zorgplicht zal kunnen volstaan met
aan te tonen dat hij heeft voldaan aan alle verplichtingen die ingevolge lid 1 op hem rustten teneinde
een ongeval zoals dat de werknemer is overkomen, te voorkomen. In Val van ladder oordeelt het hof
dat onduidelijkheid omtrent de toedracht leidt tot een ruimere bewijslast c.q. een groter bewijsrisico
voor de werkgever. De werkgever moet de toedracht bewijzen voor zover hij zich wil beperken tot het
bewijs van de nakoming van op dit specifieke ongeval toegespitste verplichtingen.
Al met al moet het begrip ‘in uitoefening van de werkzaamheden’ ruim worden uitgelegd. Daar-
onder vallen echter niet, althans er bestaat discussie over gevallen waarin bewijsproblemen spelen,
‘krasse’ gevallen in de werksituatie (bijvoorbeeld gevaarlijke spelletjes), gedragingen die niet passen bij
het eigenlijke werk (bijvoorbeeld personeelsuitjes) en privéaangelegenheden die niet (volledig) losstaan
van het werk. Mocht gezien de genoemde gezichtspunten geen sprake zijn van een ongeval ‘in de uit-
oefening van de werkzaamheden’, dan zou art. 7:611 BW nog als vangnet kunnen dienen (zie hierna,
nr. 6; Rollerskate en Reclasseringsmedewerker).
Het tweede discussiepunt is de vraag of de werkgever zijn zorgplicht heeft nageleefd. De zorg-
plicht wordt over het algemeen zeer streng opgevat. Om nadere invulling te geven aan de zorgplicht
overweegt de Hoge Raad dat de werkgever geen absolute waarborg hoeft te creëren (zie bijvoorbeeld
Tankende chauffeur en Val over scheerlijn tent). Hij moet de maatregelen treffen die redelijkerwijs
5
Edwin van der Velde Rijksuniversiteit Groningen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller edwin7788. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.