100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Letselschade en Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020 $4.32   Add to cart

Summary

Letselschade en Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020

16 reviews
 219 views  7 purchases
  • Course
  • Institution

Letselschade en Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020. College 7 wijkt enigszins af vanwege de maatregelen rondom het corona-virus. Alleen de stukken over de deelgeschilprocedure (letters J-M) zijn verplicht, de rest is optioneel. Behaald cijfer: 10.

Last document update: 4 year ago

Preview 6 out of 87  pages

  • February 3, 2020
  • March 15, 2020
  • 87
  • 2019/2020
  • Summary

16  reviews

review-writer-avatar

By: debby2 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: pbwesterhuis • 3 year ago

review-writer-avatar

By: esliberg36 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: ebe12345 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: floorjam • 3 year ago

review-writer-avatar

By: mvaneerde • 4 year ago

review-writer-avatar

By: weharo • 4 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Letselschade & Beroepsziekten
Samenvatting

,Letselschade & Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020




Inhoudsopgave
College 1: Werkgeversaansprakelijkheid .............................................................................. 5
A. Asser/Heerma van Voss 7-V 2015 (Bijzondere overeenkomsten. Deel V. Arbeidsovereenkomst,
Deventer: Wolters Kluwer 2015), nrs. 249-274. ................................................................................. 5
B. A. Kolder, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: de Hoge Raad weer op koers?’, AV&S 2007/25. ........ 9
C. Verplichte annotaties .................................................................................................................... 11
College 2: Causaliteit en letselschade ................................................................................... 20
A. A.G. Castermans, ‘The victim takes the tortfeasor as he finds him’, NTBR 2015/30. .................. 20
B. J.F. Schultz, ‘Predispositie en toekomstige schade’, AV&S 2016/11. .......................................... 20
College 3: Derdenschade ........................................................................................................ 23
A. P.W. Blok, ‘Zorgschade: de bredere context’, AV&S 2016/3. ...................................................... 23
B. S.D. Lindenbergh, ‘Zorgschade. Een zoektocht naar knelpunten en oplossingen’, NJB 2017/1021.
........................................................................................................................................................... 24
C. R. Rijnhout, ‘Schadevergoeding voor derden in personenschadezaken: the end (?)’, L&S 2018, afl.
2, nr. 189............................................................................................................................................ 25
D. L. van Hoppe, ‘De wet vergoeding affectieschade’, VR 2018/155............................................... 26
E. S.D. Lindenbergh, ‘De wet affectieschade in werking’, VR 2018/156. ........................................ 27
F. S.D. Lindenbergh, ‘‘Affectieschade’ en ‘shockschade’, onderscheid, samenloop, vooruitblik’, TVP
2018/04. ............................................................................................................................................. 28
College 4: Smartengeld | Voeging in het strafproces .......................................................... 30
Smartengeld ....................................................................................................................................... 30
A. T. Hartlief, ‘Privaatrecht actueel. Smartengeld bij bewusteloosheid’, WPNR 2003, p. 111-112. 30
B. C.C. van Dam, ‘Begroting van smartengeld in Engeland’, VR 2012, nr. 1, p. 11-15. .................. 30
C. A.J. Verheij, ‘De hoogte van smartengeld: een vergelijking tussen Nederland en Duitsland’, in: M.
Donkerlo (red.), ‘Smartengeldbundel’, Den Haag: ANWB 2019. .................................................... 30
D. M.R. Hebly, ‘Begroting van immateriële schade: over de betekenis van de duur van het lijden bij
blijvend en bij dodelijk letsel’, TVP 2019, afl. 2, p. 25-32................................................................ 31
E. M.R. Hebly, ‘Wettelijke rente over smartengeld wegens letsel. Pleidooi voor een consistent
uitgangspunt’, VR 2019/182. ............................................................................................................. 32
F. E.F.D. Engelhard, ‘Ruimer baan voor smartengeld bij ‘persoonsaantastingen op andere wijze’
zonder dat sprake is van geestelijk letsel’, AV&S 2019/37. .............................................................. 33
G. S.D. Lindenbergh, ‘Smartengeld wegens spanning, frustratie, ergernis en (ander) onbehagen?’,
NTBR 2019/20. .................................................................................................................................. 34
Voeging in het strafproces ................................................................................................................. 35
H. J.M. Emaus & R.B.S. Kool, ‘Civiel schadeverhaal via het strafproces anno 2016’, TVP 2017, afl.
1, p. 1-9.............................................................................................................................................. 35



2
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde

,Letselschade & Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020


I. I.M.L. Felix & A.J.P. Schild, ‘Rechtstreekse schade en causaal verband bij de vordering van de
benadeelde partij in het strafproces’, NJB 2019/137, afl. 23, p. 1654-1662. .................................... 37
J. A.J.J.G. Schijns, ‘De vordering van de benadeelde partij in het strafproces: de Hoge Raad geeft
college’, TVP 2019, afl. 4, p. 111-119............................................................................................... 38
College 5: Begroting van letselschade................................................................................... 41
A. A.T. Bolt, GS Schadevergoeding, commentaar op art. 6:105 BW, aant. 1 t/m 11. ....................... 41
B. A.J. Akkermans, ‘Causaliteit bij letselschade en medische expertises’, TVP 2003/4, p. 93-104. 44
C. A.J. Van, ‘Vraag het aan de deskundige! Maar hoe?’, TVP 2003/4, p. 105-110. ......................... 46
D. T. Hartlief, ‘Prognoses in het personenschaderecht’, AV&S 2005/27. ......................................... 47
E. A. Kolder, ‘Letselschade: de hypothetische situatie zónder ongeval’, TVP 2015/2, p. 24-34. ..... 48
F. R.M.J.T. van Dort en E.S. Groot, ‘De redelijke verwachting ten aanzien van de rekenrente’, TVP
2019/3, p. 84-93................................................................................................................................. 50
G. S.D. Lindenbergh, GS Schadevergoeding, commentaar op art. 6:100 BW, aant. 1 t/m 14. ......... 51
H. S.S.Y. Engelen & A.L.M. Keirse, ‘Voordeelstoerekening: leuker kunnen wij het niet maken, wel
inzichtelijker’, TVP 2017/2, p. 29-41. ............................................................................................... 52
College 6: Letselschade en verzekeringen ............................................................................ 55
A. T. Hartlief, ‘Een wisselwerking tussen aansprakelijkheid en verzekering’, AV&S 2011/18. ....... 55
B. J.H. Wansink, ‘De Hoge Raad en de verzekering van de (indirecte) werkgeversaansprakelijkheid
ex art. 7:611 BW’, AV&S 2012/8. ..................................................................................................... 56
C. N. van Tiggele-van der Velde, ‘Uitleg in het verzekeringsrecht’, AV&S 2012/9. ........................ 57
D. A.M.M. Hendrikx, ‘De uitleg van de verzekeringsovereenkomst ten behoeve van een derde’, In:
C.G. Breedveld-de Voogd, A.G. Castermans, M.W. Knigge, T. van der Linden, J.H. Nieuwenhuis,
H.A. ten Oever (red.), De meerpartijenovereenkomst. BW Krant Jaarboek no. 29, Deventer: Kluwer.
97-109................................................................................................................................................ 58
E. J.S. Overes, ‘Primaire dekkingsomschrijvingen, preventieve garanties en de redelijkheid en
billijkheid: naar een inhoudelijke benadering?’, AV&S 2020/3. ....................................................... 59
F. E.C.M. Esveld, ‘Affectieschade gedekt?’, AV&S 2019/24. .......................................................... 61
G. Tekst en Commentaar verzekeringsrecht art.7:954 BW en art.7:962 BW. .................................. 62
H. Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019, nrs. 607 t/m 634. .................................... 64
College 7: Proces- en bewijsrecht in letselschadezaken ...................................................... 67
Medisch moeilijk objectiveerbare aandoeningen .............................................................................. 67
A. P. Oskam en A.M. Reitsma, ‘Causaal verband in whiplashzaken: een beschouwing vanuit juridisch
en medisch perspectief’, TVP 2014-4, p. 111-121. ........................................................................... 67
B. J.F. Schultz, ‘Een reactie op ‘Causaal verband in whiplashzaken: een beschouwing vanuit juridisch
en medisch perspectief’ van P. Oskam & A.M. Reitsma’, TVP 2015-2, p. 40-45. ........................... 68
C. A. Kolder, ‘Civiele whiplashzaken: een volgende fase’, NJB 2015-17, p. 1142-1150. ............... 69
D. J.H.S.M. Wismans, ‘Whiplash bij verkeersongevallen: inzichten vanuit de letselbiomechanica en
de verkeersongevallenanalyse’, PIV-Bulletin 2015-4, p. 8-12. ........................................................ 71


3
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde

,Letselschade & Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020


E. K. Ertürk en P. Oskam, ‘Persoonlijk onderzoek bij moeilijk objectiveerbaar letsel’, VR 2017/32, p.
82-90.................................................................................................................................................. 71
F. P. Oskam en D. van den Dungen, ‘Toepassing Zwolsche Algemeene/De Greef niet buiten
whiplash’, PIV-Bulletin 2017-2, p. 10-11. ........................................................................................ 72
G. S. Boer en C. van der Roest, ‘De actualiteit en toekomst van de toepassing van
whiplashjurisprudentie buiten whiplashzaken’, TVP 2018, afl. 2, p. 49-57. ..................................... 73
H. L.M.A. van Es, ‘Causaliteitsproblemen bij medisch niet-objectiveerbare klachten anders dan
whiplash’, AV&S 2019, afl. 6, p. 213-219. ........................................................................................ 74
Deskundigenonderzoek ...................................................................................................................... 76
I. A.N.L. de Hoogh, ‘Zwaarwegende en steekhoudende bezwaren en het buiten rechte tot stand
gekomen deskundigenrapport’, PIV-bulletin 2014, nr. 5, pag. 1-5. .................................................. 76
Deelgeschil ........................................................................................................................................ 77
J. A.J. Akkermans en G. de Groot, ‘De deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade:
nieuwe verantwoordelijkheden voor de rechter én voor partijen’, TVP 2010-2, p. 29-36. ............... 77
K. P.J. klein Gunnewiek, ‘De deelgeschilprocedure: een korte introductie voor de arbeidsrechtjurist’,
ArbeidsRecht 2012/44. ...................................................................................................................... 79
L. M. Wesselink, ‘De deelgeschilprocedure werkt: tijd voor uitbreiding?!’, VR 2016/163. ............. 80
M. Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, commentaar op art. 1019 w t/m art 1019cc. Tekst &
Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, Titel 17: Van rechtspleging in deelgeschillen betreffende
letsel- en overlijdensschade. .............................................................................................................. 81
Mediation .......................................................................................................................................... 84
N. J.M. van de Laar en W.G.B. Neervoort, Letselschade mediation; waarom, wanneer en hoe werkt
het?, Letselschade in de Praktijk, 2015/84, p. 28-33. ....................................................................... 84
O. L. Charlier, ‘Mediation in letselschade blijft ten onrechte achter’, Letsel & Schade 2018, nr. 3, p.
16-24.................................................................................................................................................. 85
Kort geding ........................................................................................................................................ 86
P. Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 254 Rv, aant. 2 t/m 6. ....................................... 86




4
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde

,Letselschade & Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020


College 1: Werkgeversaansprakelijkheid
A. Asser/Heerma van Voss 7-V 2015 (Bijzondere overeenkomsten. Deel V.
Arbeidsovereenkomst, Deventer: Wolters Kluwer 2015), nrs. 249-274.
Art. 7:658 lid 1 BW
In art. 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) betreft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de werkge-
ver voor de gevolgen van arbeidsongevallen en beroepsziekten. Die bepaling geldt naast de publiek-
rechtelijke regeling en de algemene bepalingen over contractuele aansprakelijkheid in Boek 6 BW. De
reden voor een aparte bepaling is dat de wetgever bijzondere regels wilde stellen voor het uitsluiten door
de werkgever van zijn aansprakelijkheid, voor de invloed van eigen schuld van de werknemer, en voor
de bewijslastverdeling.

Volgens art. 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschap-
pen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden
alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrek-
ken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaam-
heden schade lijdt. Stelplicht en bewijslast dat de werkgever aan deze zorgplicht heeft voldaan, rusten
in beginsel op de werkgever (zie lid 2).

De Hoge Raad heeft de algemeen geformuleerde zorgplicht in verschillende arresten gecon-
cretiseerd. Uit zijn rechtspraak komt naar voren dat de werkgever ervoor moet zorgen dat de werknemer
zo goed beschermd is als redelijkerwijs in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden. De
inrichting van de werkplaats, de aanschaf en het gebruik van machines, van gevaarlijke stoffen, het
geven van instructies en het toezicht houden op de naleving van de voorschriften valt onder deze ver-
plichting. Wat van de werkgever in redelijkheid kan worden gevorderd, hangt af van de omstandigheden
van het geval. Daarbij zijn de volgende hoofdlijnen richtinggevend:
i. Publiekrechtelijke veiligheidsnormen. Voor de invulling van de zorgplicht fungeren de
publiekrechtelijke veiligheidsnormen als minimum. Als die zijn geschonden, zal de werk-
gever enkel nog kunnen aantonen dat naleving van het voorschrift het ongeval niet had kun-
nen voorkomen. Een voorbeeld is dat arbeidsplaatsen krachtens de Arbowet zo veel moge-
lijk vrij moeten zijn van oneffenheden en gevaarlijke hellingen. Een oneffenheid van 30
centimeter op een bouwplaats was hiermee in strijd (Oneffenheid bouwplaats en Uitglijden
caissière). Zie echter ook SVB/Van de Wege, waarin de niet-naleving van de Arbowet om
zichzelf niet voldoende wordt geacht voor schending van de zorgplicht.
ii. Feitelijke voorzorgsmaatregelen en instructies/waarschuwingen. De zorgplicht van de
werkgever reikt verder dan de ondergrens van de publiekrechtelijke veiligheidsnormen. Zo
dient de werkgever zich bij de aanschaf en bij het gebruik van productiemiddelen op de
hoogte te stellen van de risico’s die hieraan verbonden kunnen zijn en van de mogelijkheden
om die risico’s door het aanwenden van daartoe geëigende middelen tot aanvaardbare
hoogte terug te brengen. Hij zal degenen die worden ingeschakeld bij het productieproces
beschermingsmiddelen moeten geven, hen moeten voorlichten over de gevaren die aan het
productieproces verbonden zijn en erop moeten toezien dat de gegeven instructies en be-
schermingsmiddelen worden opgevolgd en gebruikt (zie bijv. Val van dak, Lossen in
Spanje en Val van steiger). De instructies en waarschuwingen moeten zodanig zijn dat te
verwachten valt dat zij zullen leiden tot een handelen of nalaten waardoor het gevaar wordt
vermeden (bijvoorbeeld Heftruck). De werkgever is in het bijzonder aansprakelijk voor ge-
varen veroorzaakt door de inrichting van de werkomgeving en de gebruikte werktuigen,
omdat hij deze zelf bepaalt (vgl. Bayar/Wijnen over een extra beveiligingsstrip bij een
kleine opening in een machine). Bij de toepassing van deze regel moet met inachtneming
van de (bekend veronderstelde) Kelderluikfactoren steeds een afweging worden gemaakt
tussen de voorzienbaarheid van het gevaar, de in redelijkheid van de werkgever te verwach-
ten maatregelen en – indien risico niet kan worden uitgesloten – de voldoende waarschu-
wing van de werknemer door de werkgever voor het gevaar. Zo kan de werkgever ook


5
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde

, Letselschade & Beroepsziekten Samenvatting 2019/2020


aansprakelijk zijn als hij weliswaar veiligheidsvoorzieningen heeft getroffen, maar geen
toereikende (zie Uitglijden wasserette over veiligheidsschoenen in een wasserette).
iii. Ervaringsfeit. De werkgever dient ook rekening te houden met het ervaringsfeit dat de da-
gelijkse omgang met een machine de gebruiker ervan licht ertoe zal brengen niet alle voor-
zichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is. Dit brengt mee
dat hij de veiligheidsmaatregelen niet te minimaal mag inrichten, zodat werknemers bij een
kleine onvoorzichtigheid niet direct letsel oplopen (vgl. Oneffenheid bouwplaats).
iv. Maatregelen ex post. Ook met na het ongeval aangebrachte voorzieningen mag rekening
worden gehouden, in de zin dat daaruit kan worden afgeleid dat het gevaar eenvoudig had
kunnen worden voorkomen door deze voorzieningen reeds eerder aan te brengen (vgl.
Bayar/Wijnen). Hierbij bestaat wel het gevaar dat de werkgever geneigd zou zijn dit soort
maatregelen ook achteraf niet te treffen teneinde zijn aansprakelijkheid niet al bij voorbaat
te erkennen. Ook kan het als onrechtvaardig worden ervaren indien het achteraf verworven
inzicht in betere beveiliging ook al wordt geacht vooraf aanwezig te zijn geweest (‘hindsight
bias’). Daarom is van belang in hoeverre de gevaren voor de werknemer kenbaar waren
vóór het ongeval, mede in aanmerking genomen de mate waarin het treffen van een veilig-
heidsmaatregel reeds vóórdat een ongeval zich heeft voorgedaan, voor de werkgever of de
deskundigen waarover hij in zijn bedrijf beschikt, voor de hand lag.
v. Ervaring, opleiding en functie werknemer. Bij de bepaling van de zorgplicht moet voorts
acht worden geslagen op de ervaring, opleiding en functie van de werknemer, bijvoorbeeld
een gevolgde veiligheidscursus. De werkgever kan zich echter niet van zijn zorgplicht kwij-
ten door de algemene veiligheid over te laten door een daartoe objectief gezien gekwalifi-
ceerde werknemer. Hij zal daarnaast zodanige maatregelen moeten nemen en aanwijzingen
verstrekken als redelijkerwijs nodig is om die werknemer in staat te stellen en ertoe te bren-
gen ook daadwerkelijk de nodige zorg in acht te nemen (zie ook Val van dak en Val van
steiger).
vi. Geen absolute bescherming tegen gevaar. Tot slot schept art. 7:658 BW geen absolute
waarborg tegen gevaar. Zo blijft aansprakelijkheid uit wanneer het ongeval is ontstaan door
een oorzaak die door de werkgever moeilijk te beïnvloeden was en die ook buiten de werk-
omgeving zou kunnen gebeuren. In deze gevallen is het meer de voorzichtigheid van de
werknemer die bepalend is en niet zozeer de inrichting van de onderneming of de door de
werkgever ter beschikking gestelde productiemiddelen (‘huis-, tuin- en keukenongevallen’).
Hierbij sluit aan dat indien de werknemer er zelf voor kiest geen gebruik te maken van de
door de werkgever beschikbaar gestelde veiligheidsmaatregelen, dit in beginsel gebeurt
voor eigen risico van de werknemer (mits voldoende is geïnstrueerd).

De zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW omvat niet alleen fysieke schade, maar ook psychische schade.
De reden is dat geen onderscheid moet worden gemaakt tussen lichamelijk en psychisch letsel, omdat
de ratio van de verhoogde aansprakelijkheid van de werkgever niet zozeer is gelegen in het fysieke
karakter van de aantasting van de werknemer, maar in de omstandigheid dat de werkgever degene is die
bepaalt op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet
werken. Een beperkte uitleg zou ook leiden tot willekeurige onderscheidingen, omdat lichamelijk en
psychisch welzijn nauw met elkaar zijn verbonden. Wat bij het ene individu tot uiting komt als licha-
melijke klacht, zal bij de andere naar buiten komen in de vorm van een psychische klacht (zie in die zin
ABN AMRO/Nieuwenhuys). Wel kan het causaal verband lastiger in rechte zijn aan te tonen. Bovendien
valt psychisch letsel als gevolg van bejegening door de werkgever zelf niet onder art. 7:658 BW, maar
mogelijk wel onder art. 7:611 BW (‘goed werkgeverschap’). Zaakschade van de werknemer komt voor
vergoeding in aanmerking op grond van art. 7:661 BW (behoudens opzet of bewuste roekeloosheid).

Naast psychisch letsel, wordt ook het voorkomen van beroepsziekten bestreken door de zorg-
plicht. Daarbij zij bijvoorbeeld gedacht aan ziektes als gevolg van het werken met asbest (vgl. Asbest-
badmeester). Daarover heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het enkele feit dat het werken met asbest
destijds gebruikelijk en maatschappelijk aanvaard was, nog niet betekent dat een werkgever mocht af-
zien van het treffen van de vereiste veiligheidsmaatregelen met het oog op de daaraan verbonden geva-
ren die hem bekend waren of behoorden te zijn. Verder is de werkgever die is tekortgeschoten in zijn

6
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller edwin7788. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.32. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

77988 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.32  7x  sold
  • (16)
  Add to cart