Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting 2018-2019
Alle taken voor alle onderwijsgroepen uitgewerkt en bij verschillende lastige en/of belangrijke topics voor het tentamen dieper ingegaan. Tevens hier en daar highlights, opmerkingen en aanbevelingen.
3 stars, because not all tasks are worked out.
Seller
Follow
ttpieters
Reviews received
Content preview
Taak 1 Wie betaalt?
Belastingplicht eindigt door emigratie(verrekend) of overlijden(niet verrekend, je betaald hele jaar
ook periode voor overlijden).
I.
De pasgeboren baby Jesper is belastingplichtig art. 2.1 lid 1 sub a IB.
Koninklijke Philips NV is niet belastingplichtig want o.g.v art 2.1 IB 2001 en art. 1.1 IB zijn alleen
natuurlijke personen belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Dit is een rechtspersoon.
De inmiddels overleden oma Finie is niet langer belastingplichtig voor de inkomstenbelasting.
Herman die in Utrecht woont en in loondienst werkzaam is, is belasting plichtig (binnenlands
belastingplichtige). Art 2.1 IB art 4 AWR.
Günther die in Keulen woont en die een vakantiehuisje in Zeeland bezit is ogv art. 2.1 IB 2001
belasting plichtig. Hij woont niet in Nederland, maar heeft wel Nederlands vermogen (Box 3),
vakantiehuisje, dus buitenlands belastingplichtig art. 7.7 lid 2 sub a IB.
Peter die in Heerlen woont en werkzaam is in Aken is aangezien hij in Nederland woont en een
natuurlijke persoon is o.g.v art. 2.1 lid 1 sub a IB belasting plichtig.
Jeroen die gedurende één jaar drie maanden op Cyprus woont, drie maanden op Aruba, drie
maanden in de Verenigde Staten en drie maanden in Nederland je moet dus woonplaats gaan
bepalen mbv art. 4 AWR mbv vragen over de duur van verblijf, waar je je bankrekening hebt,
verzekert ben, waar je bij verenigingen zit, waar je verblijft na je werk, waar je gezin woont, waar je
vrouw woont, waar je bent ingeschreven in het bevolkingsregister, nationaliteit. Jeroen woont hier in
ieder land even lang hier komt dus fictie bij kijken o.g.v art. 2.2 lid 1 IB blijkt hij toch belasting
plichtig tijdens zijn afwezigheid want hij keert binnen een jaar terug naar Nederland en verbleef niet
op een van de BES eilanden.
II.
Hans en Willemijn zijn op 1 oktober 2017 in het huwelijk getreden. Er is hier sprake van een partner
o.g.v art. 5a lid 1 onderdeel a AWR vanaf 1 oktober. Voor dit soort vragen: eerst kijken naar 5a
AWR(algemene partners begrip) en daarna indien niet partner ogv art 5a AWR kijken of er nog een
mogelijkheid is om partner te worden via art. 1.2 IB.
Marieke en Jan, beiden 26 jaar oud, wonen sinds 1 februari 2019 samen. Zij zijn een notarieel
samenlevingscontract met elkaar aangegaan. Partner o.g.v art. 5a lid 1 onderdeel b AWR want ze
hebben een samenlevingscontract én ingeschreven op hetzelfde adres. Het zal intreden op 1 februari
2019.
Peter en Anja wonen eveneens sinds 1 februari 2018 samen. Echter, zij zijn geen notarieel
samenlevingscontract met elkaar aangegaan. Hier is geen sprake van een partner aangezien ze geen
samenlevingscontract zijn aangegaan.
Uit de relatie van Peter en Anja, die ongehuwd samenwonen in een huurwoning en geen notarieel
samenlevingscontract hebben, is op 5 november 2015 een kind geboren, Kiki genaamd. Wel sprake
van partner aangezien er een kind is geboren, o.g.v art. 1.2 lid 1 onderdeel a wet IB 2001. Ze zijn al
vanaf 1 januari 2015 belastingplichtig ogv art. 1.2 lid 2(kalenderjaar).
,Damian en Narges zijn gehuwd geweest. Op 1 november 2017 zijn zij formeel gescheiden, maar zij
stonden nog tot 1 februari 2018 in de basisregistratie personen op hetzelfde adres ingeschreven.
Begin 2017- eind 2017 partners ogv 5a lid 2 AWR
Voor de wet waren ze tot 1 februari 2018 partners(eind januari), o.g.v art. 1.2 lid 1 sub f, ook al
waren ze eerder gescheiden, dit omdat ze op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven.
Na 1 februari 2018 is het einde van het partnerschap, o.g.v art. 5a lid 4 onderdeel b AWR, want ze
staan dan niet meer op hetzelfde woonadres ingeschreven.
Art 2.17 IB kan voor het nog samenwonen een reden zijn.
III.
-wonen samen
-notarieel samenlevingscontract
→ partners o.g.v art. 5a lid 1 onderdeel b
-beide loondienst en wonen in Nederland en dus belastingschuldig, loon ieder apart belast art. 3.80
IB.
-Rebecca: uit loondienst €30.000, €4.000 bruto-dividend(→p.994 L&L, we gaan er vanuit dat het niet
5% dus niet box 2 maar box 3) uit beleggingsfondsen twv €50.000, betaalt hypotheekrente €6.000,
-Richard: uit loondienst €50.000, 8 jarig kind en 18jarig stiefkind uit voormalige relaties wonen bij
hen in,
-Stacy: 8 jarig stiefkind, rente-inkomsten €1.500 over €25.000 spaartegoed
-Eva: 18 jarig stiefkind, rente-inkomsten €3.000 over €40.000 spaartegoed, uit loondienst €5.000
-Bas: 17 jarig pleegkind, uit loondienst €2.0000
Wie betaalt waarover belasting?
Rebecca: loon + bruto-dividend(box 3)(dividend belasting is voorheffing, dus betaalde
dividendbelasting mag je in mindering brengen op loon art. 9.2 lid 1 IB)
Richard: loon + rente(grootste inkomen box 1)
Stacy: belasting voor gedeelte voor Richard, overige voor moeder Stacy art. 2.15 IB met art. 2 lid 3
sub i AWR. Stacy is een stiefkind = kind. 2.15 kind + meerderjarig 1.233 BW.
Eva: loon + rente want ze is meerderjarig, belasting verschuldigd over spaartegoed(40.000).
Bas: loon, pleegkind word gelijkgesteld aan een kind art. 1.4 IB hij is minderjarig maar loondienst dus
niet toegerekend aan ouders
,Ouders hebben verhaalrecht op kinderen art. 2.16 IB.
Art. 44 lid 1 invorderingswet(p. 2143) kind blijft aansprakelijk voor belasting die ouders betalen
, Taak 2
Opdracht 2:
Geef een schriftelijke beantwoording van onderstaande vragen.
Algemene vragen over de bronnentheorie:
1. Wat is een bron?
De bron is de oorzaak van de opbrengsten/voordelen in die zin dat zij voor hun
aan de belastingplichtige opkomen, conditio sine qua non zijn en tevens daarmee
nauw verband houden, beoordeeld naar een aan de fiscale regelgeving ontleende
norm. Er is sprake van een bron als aan drie voorwaarden is voldaan:
(1) deelname aan het economisch verkeer;
(2) oogmerk moet zijn voordeel behalen(subjectief element);
(3) voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn(objectief element, feitelijke
omstandigheden).
Een voordeel is slechts belastbaar als het afkomstig is uit een bron. Een voordeel kan pas
inkomen zijn als er een bron aan ten grondslag ligt. Een bron kan op boxenniveau bestaan,
op individueel niveau en op inkomstenniveau.
2. Welke bronnen staan in de Wet inkomstenbelasting 2001?
Er zijn zeven inkomenscategorieën/bronnen in fiscale zin:
- Winst uit onderneming (art. 3.1 Wet IB 2001)
- Loon (art. 3.1 Wet IB 2001)
- Resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.1 Wet IB 2001)
- Periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.1 Wet IB 2001)
- Inkomsten uit eigen woning (art. 3.1 Wet IB 2001)
- Inkomen uit aanmerkelijk belang (art. 4.1 Wet IB 2001)
- Voordeel uit sparen en beleggen (art. 5.1 Wet IB 2001).
3. Ga per inkomenscategorie van de Wet inkomstenbelasting 2001 na in hoeverre het
relevant is om te toetsen of er sprake is van een bron van inkomen
- Winst uit onderneming (art. 3.1 Wet IB 2001)
Een onderneming is naar zijn aard een bron van inkomen, en de resultaten, hetzij positief
hetzij negatief, behoren derhalve tot het inkomen. (Antiekarrest).
- Loon (art. 3.1 Wet IB 2001)
Een dienstbetrekking levert per definitie voordelen op. Het bestaan van de dienstbetrekking
is alleen van groot belang.
- Resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.1 Wet IB 2001)
Kan gemakkelijk heel verschillend over worden gedacht. Veel jurisprudentie. Er moet telkens
weer worden beoordeeld of het resultaat van een bepaalde activiteit aan een bron kan
worden toegerekend. Art. 3.90 IB belangrijk.
- Periodieke uitkeringen en verstrekkingen (art. 3.1 Wet IB 2001)
- Inkomsten uit eigen woning (art. 3.1 Wet IB 2001)
Voor beide doet zich de vraag voor of er al dan niet sprake is van een bron nauwelijks voor,
om redenen soortgelijks aan die bij loon. Ofwel, de vraag of in een bepaalde situatie een
bron van inkomen aanwezig moet worden geacht al in het geheel niet aan de order, omdat
een dienstbetrekking per definitie positieve voordelen oplevert.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ttpieters. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.