Uitgebreide en volledige samenvatting van de voorgeschreven stof voor college 16 en 17 en de collegeaantekeningen. De samenvatting bevat alle voorgeschreven literatuur en jurisprudentie alsmede de collegeaantekeningen.
Fusies, reorganisaties en insolventie
College 16 & 17
College 16 – Faillissementsrecht: fixatiebeginsel, rangorde,
boedelschulden, separatisten, Belastingdienst
Literatuur & jurisprudentie
H4.1-4.4 De gevolgen van de faillietverklaring (deel 1) – vermogen,
handelings(on)bevoegdheid, procedures en overeenkomsten (artt. 20-41
Fw)
Het materiële faillissementsrecht (de gevolgen van de faillietverklaring)
staat zoveel mogelijk in de tweede afdeling van de Fw (ook in andere
wetten, zoals BW: zie de beëindiging van volmachten in de artt. 3:72a en
3:72b BW en lastgeving in artt. 7:422 lid 1a en 1b BW, maar ook de
artt. 2:138 en 248 BW).
Als hoofdregel geldt dat het faillissement het gehele vermogen van de
schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen is
verworven tijdens het faillissement, omvat (art. 20 Fw, in aansluiting op
art. 3:276 BW). In de wet en jurisprudentie zijn enkele uitzonderingen
op de hoofdregel geformuleerd. Art. 20 Fw ziet op alle activa van de
gefailleerde (= alle zaken en vermogensrechten die te gelde kunnen
worden gemaakt, geen passiva, zoals verplichtingen). Dus: in het
faillissement vallen alle goederen die te gelde kunnen worden gemaakt
(niet alleen met waarde buiten faillissement, maar ook andere goederen
die door de curator kunnen worden verkocht, zoals handelsnamen,
vergunningen, websites etc. à gegevens en informatie die tezamen de
goodwill van de onderneming vormen). Gelet op de strekking van art. 20
Fw moet vermogen zeer ruim worden opgevat (o.a.
handelszaak/onderneming met al haar toebehoren, goodwill, lijfrente,
etc.). Het faillissement omvat ook hetgeen de schuldenaar gedurende het
faillissement verwerft; ‘verweven’ ziet op de groei van vermogen van de
gefailleerde gedurende het faillissement, al dan niet door zijn inspanning
(bijv. schenkingen, erfenissen, etc.; in art. 21 onder 2 Fw is opgenomen
dat inkomsten uit arbeid, bijvoorbeeld op grond van een
arbeidsovereenkomst, die de gefailleerde (en diens partner) verwerft,
buiten faillissement blijft, mits de R-C zo bepaalt (hetzelfde geldt voor
winst gemaakt met handel en sociale zekerheidsuitkeringen, tenzij die
wetten (faillissements)beslag uitsluiten; zie voor erfrechtelijke
aanspraken art. 41 Fw). Art. 22 Fw regelt dat het begrip ‘gefailleerde’ in
art. 21 Fw mede ziet op de echtgenoot of geregistreerd partner van de
schuldenaar (zolang sprake is van gemeenschap van goederen). Op grond
van art. 63 Fw wordt het faillissement van zo’n echtgenoot of partner
behandeld als faillissement van de gemeenschap (en dus: alle goederen in
de gemeenschap vallen onder het faillissementsbeslag). Zaken die niet tot
het vermogen van de gefailleerde behoren, blijven buiten het faillissement
(denk aan zaken waarvan een ander eigenaar is, familierechten (bijv. ten
aanzien van ouderlijk gezag) en bevoegdheden op grond van het Wetboek
van Strafvordering).
De belangrijkste uitzonderingen op de hoofdregel van art. 20 Fw staan in
de artt. 21 en 22a Fw à (i) goederen waarop geen beslag kan worden
gelegd (zie artt. 447-448 Rv en het auteursrecht), (ii) loon, (iii) gelden
die de gefailleerde ontvangt ter voldoening aan een wettelijke
onderhoudsplicht, (iv) opbrengsten uit vruchtgenoot (zie art. 1:253l
BW), (v) geconsigneerde gelden (ex art. 642c Rv), (vi) goederen onder
bewind (ex art. 60a lid 3 Fw), (vii) lijfrente- en bankspaarrekeningen (zie
1
,Fusies, reorganisaties en insolventie
College 16 & 17
o.a. art. 1.7 lid 1 onder b van de Wet IB 2001), maar ook (viii)
gereserveerde uitdelingen (ex art. 194 Fw bevolen ter vereffening en
verdeling), (iv) recht van gebruik en bewoning (art. 3:226 lid 4 BW) en
(x) hoogstpersoonlijke rechten (bijv. aanspraak op smartengeld).
Na de faillietverklaring blijft de gefailleerde handelingsbevoegd, maar zijn
handelingen kunnen geen invloed hebben op het vermogen waarop
faillissementsbeslag rust (art. 23 Fw). Uit dit artikel blijkt dat het
algemene faillissementsbeslag vanaf het begin van de dag van
faillietverklaring geacht wordt op het vermogen van de schuldenaar te
hebben gelegen (de zgn. ‘0.00u-regel’) => vanaf dat moment is de curator
belast met beheer en vereffening van de boedel ex art. 68 lid 1 Fw. Per
0.00u gaat de beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de boedel dus
over naar de curator. (Wordt er toch gehandeld, dan is zo’n handeling
‘relatief nietig’ want in beginsel alleen nietig tegenover de curator.)
o Als een schuldenaar kort voor zijn faillietverklaring zijn bank een
girale betalingsopdracht geeft, die pas gedurende het faillissement
wordt gecrediteerd, is het de vraag of de curator deze creditering
kan terugvorderen ex art. 23 Fw. In Vis q.q./NMB (1989) overwoog
de HR dat beslissend is of de bank van de schuldenaar voor de
aanvang van de dag van de faillietverklaring alle handelingen heeft
verricht die nodig zijn om de betaling te effectueren, maar in
JPR/Gunning q.q. (2015) kwam de HR terug op dit oordeel: per die
datum kan de curator het betaalde terugvorderen waarmee na het
intreden van de faillissementstoestand de rekening van de
schuldeiser is gecrediteerd (omdat dit het moment is van girale
overmaking). (Let op: de schuldenaar verliest alleen de
beschikking en het beheer over het faillissementsvermogen, dus
niet over daarbuiten gelegen vermogen!)
Ex artt. 23 en 24 Fw werkt het faillissement vanaf de dag van
uitspreking van het faillissement tegenover derden. Voor later ontstane
verbintenissen van de gefailleerde is de boedel niet aansprakelijk (óók
indien de derde te goeder trouw is en onbekend is met een gefailleerde te
hebben gehandeld, zelfs voordat het faillissement is gepubliceerd, zie art.
14 lid 3 Fw). Uit HR Huijzer q.q./Rabo (2006) volgt dat er geen algemeen
rechtsbeginsel bestaat dat derden, die onbekend zijn met het faillissement
en voor publicatie daarvan met de gefailleerde hebben gecontracteerd,
beschermt als uitzondering op de artt. 23 en 24 Fw. Op deze hoofdregel
bestaan twee uitzonderingen: (i) de boedel is aansprakelijk, mits daardoor
gebaat ex art. 24 Fw en (ii) derden die een schuld die pre-faillissement
ontstond voldoen na de faillissementsdatum en onbekend zijn met het
faillissement ex art. 52 Fw.
o Ad (i): de boedel is gebaat (vgl. art. 6:31 BW) wanneer deze door
de verbintenis is of wordt vergroot, wanneer het actief toeneemt
(schulden ontstaan ex art. 24 Fw zijn boedelschulden).
o Ad (ii): art. 52 Fw biedt bescherming in drie gevallen, die blijken
uit de leden 1-3. In alle drie de gevallen is de betaler tegenover de
boedel bevrijd, waardoor de betaler niet door de curator kan
worden aangesproken tot herhaalde betaling, mits de betaler zich
op de uitzonderingen beroept.
2
,Fusies, reorganisaties en insolventie
College 16 & 17
o NB: als de bank een betalingsopdracht uitvoert van een
rekeninghouder die kort tevoren failliet is verklaard, terwijl de
bank daarvan niet wist, kan de bank zich niet beroepen op art. 52
Fw of beginselen van bescherming van derden te goeder trouw. In
HR Huijzer q.q./Rabo (2006) overwoog de HR dat de curator
betaling van de bank kan vorderen van bedragen die de bank na de
faillietverklaring aan een derde heeft voldaan ingevolge post-
faillietverklaring gegeven opdrachten door de gefailleerde tot
betaling ten laste van diens creditsaldo in rekening-courant, ook
wanneer de bank noch door publicatie van het faillissement noch op
andere wijze op de hoogte was of moest zijn van het faillissement.
De boedel is dan niet gebaat door de betalingsopdracht, tot het
geven waarvan de gefailleerde ingevolge art. 23 Fw niet bevoegd
is. De uitzondering van art. 52 Fw is hier niet rechtstreeks van
toepassing omdat de betaling niet geacht kan worden te zijn
geschied ter nakoming van een verbintenis die voor het
faillissement is ontstaan. De omstandigheid dat art. 52 Fw dient
ter bescherming van derden te goeder trouw brengt volgens de HR
niet mee dat in het faillissementsrecht de bescherming van derden
te goeder trouw als een algemeen uitgangspunt is gekozen dat
aanleiding zou kunnen geven tot een extensieve uitleg van art. 52
Fw in afwijking van het fixatiebeginsel.
Aangezien de omvang van het vermogen wordt bepaald naar de dag van
faillietverklaring, regelt art. 35 lid 1 Fw dat levering niet geldig kan
geschieden als niet alle benodigde leveringshandelingen zijn geschied op
de dag van faillietverklaring. Op grond van de wet geldt een absoluut
leveringsverbod (ligt ook voor de hand dat niet meer kan worden
geleverd: schuldenaar is niet meer beschikkingsbevoegd en de curator
loopt ook tegen dit verbod aan). Het leveringsverbod in art. 35 lid 1 Fw
is ruim en ziet ook op levering vereist voor vestiging/overdracht/afstand
van een beperkt recht (art. 3:98 BW) en de uitvoering van verdeling van
een gemeenschap (art. 3:186 BW). Ingevolge het leveringsverbod
behoren ook al verkochte, maar nog niet geleverde zaken tot het beslagen
vermogen. De koopovereenkomst geeft de koper slechts een persoonlijke
vordering tot levering tegen de verkoper (behandeling gelijk aan andere
persoonlijke verplichtingen) à als de koopprijs is betaald voor het
faillissement maar levering nog niet heeft plaatsgevonden, heeft de koper
slechts een concurrente vordering ter hoogte van de koopprijs. Beslagen
vervallen ex art. 33 lid 2 Fw, waardoor deze goederen in de boedel
vallen à de beslaglegger is dus niet beschikkingsbevoegd om de levering
te voltooien.
Door het algemene faillissementsbeslag is sprake van absolute nietigheid:
de schuldenaar kan niet meer leveren (buiten faillissement: relatieve
nietigheid, art. 505 leden 2 en 3 Rv). Cessie vereist de opstelling van
een akte en mededeling aan de debiteur (art. 3:94 lid 1 BW). Cessie is
dus zonder gevolgen alsnog geen mededeling heeft plaatsgevonden op het
moment van faillietverklaring (de curator kan dit niet voltooien) (ook stille
cessie ex art. 3:94 lid 3 BW vereist dat een mededeling is gedaan om
levering aan derden tegen te werpen). Een stil pandrecht kan ex art.
3;237 lid 1 BW worden gevestigd en vereist registratie bij een
3
, Fusies, reorganisaties en insolventie
College 16 & 17
Belastingkantoor, waardoor de akte moet zijn geregistreerd voor het
moment van faillietverklaring. Let op: bij registergoederen geldt als
uitzondering op art. 35 lid 1 Fw de regels van art. 7:3 leden 3g en 4
BW. In art. 35 lid 2 Fw is het leveringsverbod toegespitst op
toekomstige goederen ex art. 3:97 lid 1 BW (let op: toekomstige
vorderingen ≠ reeds bestaande vorderingen onder opschortende
voorwaarde). Art. 35 Fw regelt dat wetenschap van de onbevoegdheid
van de gefailleerde wordt verondersteld vanaf het moment van publicatie
in de Staatscourant (ex art. 14 lid 3 Fw). Voor registergoederen geldt
art. 24 lid 2 onder c Fw en voor verbintenissen van rechthebbenden tot
registergoederen geldt art. 6:252 BW jo. 35a Fw.
H6 De gevolgen van de faillietverklaring (deel 3)
Art. 110 Fw => schuldeisers die aanspraak maken op een voorrecht,
pandrecht, hypotheekrecht of retentierecht moeten dat melden bij
indiening van hun vordering ter verificatie, waarna deze claim wordt
gecheckt en eventueel wordt gehonoreerd (uitkering na omslag van de
algemene faillissementskosten). In faillissement hebben pand- en
hypotheekhouders een bijzondere positie, als ‘separatisten’: zij kunnen ex
art. 57 lid 1 Fw hun rechten uitoefenen alsof er geen faillissement is . Er
moet dan wel sprake zijn van een pand- of hypotheekrecht op de goederen
van de gefailleerde eigenaar (eigenaar is niet per se ook de schuldenaar).
Is sprake van een hypotheek- of pandrecht dat rust op goederen van een
derde, dan kan de schuldeiser een verificatievordering indienen en zich
verhalen op de rechten die de derde heeft verleend conform het recht dat
buiten faillissement geldt. Er moet wel sprake zijn van een bestaande
rechtsverhouding, zie art. 132 lid 2 Fw jo. 483e Rv.
De curator behartigt ook de belangen van beslagleggers en preferente
schuldeisers indien de separatist overgaat tot parate executie (art. 57 lid
3 Fw). Als de schuldenaar in verzuim is met het voldoen van een
vordering als zekerheid waarvoor het pand- of hypotheekrecht strekt, mag
de separatist het verbonden goed executeren en zijn vordering op de
verkoopopbrengst verhalen, zie art. 3:248 e.v. BW à er is dan sprake
van een zelfstandig verhaalsrecht, buiten het faillissement om.
Parate executie door een separatist gebeurt in beginsel door een
openbare verkoop, maar vaak wordt met behulp van de curator een
onderhandse verkoop georganiseerd om meer opbrengst te generen (zgn.
‘oneigenlijke lossing’). De kosten die (ten behoeve van de separatist)
worden gemaakt, worden verdeeld conform afspraken tussen de
separatist en de curator, die een ‘boedelbijdrage’ ontvangt. Als gevolg
hiervan krijgt de separatist uit de verkoopopbrengst een veel groter
aandeel dan indien de curator had verkocht en via de boedel had
afgewikkeld, met omslag van algemene faillissementskosten.
De pandhouder hoeft dus niet mee te delen in de faillissementskosten, als
de verkoop door de curator geldt als executie van het pandrecht; dit is het
eenvoudigst te bereiken via art. 3:251 lid 2 BW, omdat dit artikel de
mogelijkheid biedt om af te wijken van openbare verkoop als
executiemethode. De verkoopopbrengst wordt door de pandhouder
gebruikt als executieopbrengst ter delging van de gezekerde vordering.
Executieverkoop via dit artikel vereist instemming van alle pandhouders,
beperkt gerechtigden en de curator. Als onduidelijk is wie dit zijn of het
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annehoogendoorn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.