100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting communiceren met de doelgroep (B1K1) $5.60   Add to cart

Summary

Samenvatting communiceren met de doelgroep (B1K1)

6 reviews
 354 views  19 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Voor de opleiding "Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker" niveau 4 van 1,5 jaar van het NTI, is deze samenvatting geschreven voor het examenonderdeel "Communiceren met de doelgroep (B1K1)". De samenvatting bestaat uit de volgende boeken en thema's: Pedagogisch werk 1 - Thema 13; Pedagogisch werk 2...

[Show more]

Preview 4 out of 32  pages

  • No
  • H 8 en h 9
  • February 5, 2020
  • 32
  • 2019/2020
  • Summary

6  reviews

review-writer-avatar

By: cbvanzwieten • 2 year ago

review-writer-avatar

By: jannekedorussen1 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: kimmiezwart85 • 3 year ago

review-writer-avatar

By: luciaverstappen • 4 year ago

review-writer-avatar

By: daphneroos28 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: hamidrachidahammoudi • 4 year ago

avatar-seller

Available practice questions

Flashcards 18 Flashcards
$3.35 2 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat is motiveren?

Answer: Invloed uitoefenen op iemand anders om ervoor te zorgen dat hij bepaald gedrag gaat vertonen.

2.

Wat is intrinsieke motivatie?

Answer: Motivatie dat vanuit jezelf komt. Je vind het leuk om dit te doen.

3.

Wat is extrinsieke motivatie?

Answer: motivatie van buitenaf.

4.

Wat zijn de drie belangrijkste zaken bij het aansluiten bij de doelgroep?

Answer: 1. Uitleggen waarom het belangrijk is om iets te doen. 2. De activiteit moet zinvol zijn. 3. Spreek je vertrouwen uit.

5.

Hoe luidt de theorie van Vroom?

Answer: M = E x I x V Motivatie = Verwachting x Instrumentaliteit x Waardering

Flashcards 19 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Noem de 6 interactievaardigheden en hoort deze bij de basale interactievaardigheid of de educatieve interactievaardigheid?

Answer: 1. Sensitieve responsiviteit (basale interactievaardigheid) 2. Respect voor autonomie (basale interactievaardigheid) 3. Structureren en grenzen stellen (basale interactievaardigheid) 4. praten en uitleggen (educatieve interactievaardigheid) 5. ontwikkeling stimuleren (educatieve interactievaardigheid) 6. begeleiden van interacties (educatieve interactievaardigheid)

2.

Wat is gelijkwaardig communiceren?

Answer: Een kind serieus nemen en horen wat het kind vertelt.

3.

Door wie wordt de kwaliteit van het pedagogisch klimaat jaarlijks getoetst?

Answer: GGD

4.

Wat is sensitieve reponsiviteit?

Answer: Het gevoelig reageren op signalen van kinderen en hierbij emotionele ondersteuning bieden.

5.

Wanneer heb je respect voor de autonomie van een kind?

Answer: Als je het kind de ruimte geeft om eigen keuzes te maken.

Flashcards 16 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat is diversiteit?

Answer: Verschillen tussen mensen.

2.

Wat voor soort verschillen zijn: ogen, haar, huid, kledingstijl?

Answer: Zichtbare verschillen.

3.

Wat voor soort verschillen zijn denkwijze, opvattingen, normen en waarden?

Answer: Onzichtbare verschillen.

4.

Hoe noem je een geheel van normen en waarden dat mensen aan elkaar overdragen?

Answer: Een cultuur

5.

Waarvoor kunnen waarden gelden?

Answer: Een hele cultuur of een bepaalde groep.

Flashcards 25 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Er zijn 3 verschillende soorten conflicten. Wat zijn deze drie?

Answer: Instrumentele conflicten, sociaal emotionele conflicten, belangenconflicten

2.

Wat is de oplossing voor instrumentele conflicten?

Answer: Overleggen

3.

Wat zijn instrumentele conflicten?

Answer: Onenigheden over doelstellingen, middelen, procedures en taakverdeling

4.

Wat zijn sociaal emotionele conflicten?

Answer: Onenigheden over de manier waarop je met elkaar omgaat.

5.

Hoe los je een sociaal emotioneel conflict vaak op?

Answer: Door open en eerlijk naar de ander te zijn. Vertel wat het met je doet en geef aan welk gedrag je liever ziet.

Flashcards 18 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat is normoverschrijdend gedrag?

Answer: Gedrag dat niet overeenkomt met de leeftijdsgebonden gedragsnormen

2.

Noem het verschil tussen agressief gedrag en agressie.

Answer: Bij agressief gedrag wilt iemand doelbewust schade aan en ander toebrengen en bij agressie brengt er iemand doelbewust schade aan bij een ander.

3.

Waarvan zijn de volgende signalen? schelden, op negatieve wijze aandacht vragen, gemeen gedrag vertonen, spullen van anderen vernielen, gebrek aan respect voor andere kinderen, ten koste van anderen eigen zin doordrijven, driftbuien, veel vechten

Answer: Agressief gedrag

4.

Wat is gezonde agressie?

Answer: Handelen tegen de bron waaruit de frustratie is ontstaan.

5.

Wat is ongezonde agressie?

Answer: Richten op willekeurige personen die in eerste instantie een conflict hebben met degene die agressief gedrag vertonen.

Flashcards 12 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Maak de zin af: Waarden zijn dingen …...

Answer: …. die we binnen onze cultuur belangrijk vinden.

2.

Normen zijn...

Answer: … regels die voortkomen uit Waarden.

3.

Aangeboren gedrag is ….

Answer: …. Erfelijk bepaald (karakter, etc.)

4.

Wat is aangeleerd gedrag?

Answer: Gedrag dat door ervaring is geleerd.

5.

wat is internaliseren?

Answer: Een proces, waarin iemand zich regels eigen gemaakt, die onderdeel van de persoon zijn geworden.

Flashcards 19 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Hoe noem je het als je bespreekt hoe een gesprek verloopt? Als je communiceert over de communicatie?

Answer: Metacommunicatie

2.

Je hebt verbale en non-verbale communicatie. Wat voor soort communicatie zijn inhoudelijke feiten (inhoudsniveau)?

Answer: Verbale communicatie

3.

Je hebt verbale en non-verbale communicatie. Wat voor soort communicatie is bespreken hoe je het contact beleefd (betrekkingsniveau)?

Answer: non-verbale communicatie

4.

Je hebt externe en psychologische ruis. Wat voor soort ruis zijn omgevingsgeluiden?

Answer: Externe ruis

5.

Je hebt externe en psychologische ruis. Wat voor soort ruis zijn gedachten over iemand anders?

Answer: Psychologische ruis

Flashcards 14 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat betekend actief luisteren?

Answer: Met volle aandacht zoeken naar de behoefte en emotie achter de boodschap van de ander.

2.

Wat is het nut van actief luisteren?

Answer: dat de spreker zich serieus genomen voelt, je achterliggende gevoelens kan achterhalen en dat je feitelijke informatie op een rij hebt.

3.

Hoeveel valkuilen zijn er bij het actief luisteren, waardoor je juist niet actief luistert?

Answer: 12

4.

Waarvoor staat de afkorting LSD?

Answer: Luisteren, Samenvatten, Doorvragen

5.

Hoe noem je het als je een kort stukje van iemands verhaal herhaalt in je eigen woorden?

Answer: Parafraseren

Flashcards 7 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Welke vorm kan je helpen om de boodschap goed over te brengen?

Answer: De Ik-Vorm

2.

Wat is de naam van de matrix die jou kan helpen bij het geven en ontvangen van feedback?

Answer: De Johari-Matrix

3.

Wat is de naam van de ruimte wanneer de informatie bekend is bij jou en bij de ander?

Answer: Open ruimte

4.

Wat is de naam van de ruimte wanneer de informatie bekend is bij jou maar niet bij de ander?

Answer: Het verborgen gebied

Flashcards 19 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat heeft de volgende betekenissen: Ritme, Beweging, Levendigheid, Vaart, Krachten en eigenschappen die groei of verandering stimuleren binnen een structuur

Answer: Dynamiek

2.

Wat zijn de 6 belangrijkste soorten groepen?

Answer: Primaire en secundaire groepen Formele en informele groepen Homogene en hetrogene groepen

3.

Welke mensen vallen binnen de primaire groep?

Answer: Mensen in de directe omgeving

4.

Wat is de naam van de soort groep waar mensen een gemeenschappelijk doel hebben?

Answer: Secundaire groep

5.

Welke soort groep is gevormd door een organisatie?

Answer: Formele groep

Flashcards 12 Flashcards
$3.35 0 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Wat onderzoek je in de groepsanalyse?

Answer: Typerende eigenschappen van de groep, en de rol en invloed van elk groepslid

2.

Wat is de beginsituatie van de groep?

Answer: De startpositie waaruit de groep vertrekt

3.

Stap 2 van een groepsanalyse is het maken van onderzoeksvragen en je bepaald je werkwijze. Hoe ga je te werk?

Answer: Methodisch

4.

Wat voor methoden heb je om informatie te verzamelen voor de groepsanalyse?

Answer: Observeren, gesprekken voeren/interviewen, bronnenonderzoek, oefeningen/activiteiten

5.

Wat is een sociogram?

Answer: Een grafische uitwerking, waarmee je de sociale relaties in een groep zichtbaar maakt.

Communiceren met de doelgroep B1K1
Samenvattingen

Pedagogisch werk 1 Thema 13
Pedagogisch werk 2 Thema 5
Pedagogisch werk 2 Thema 9
Pedagogisch werk 2 Thema 11
Pedagogisch werk 2 Thema 12
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 2
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 12
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 13
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 16
Methodiek en begeleiden voor Pedagogisch werk Thema 8
Methodiek en begeleiden voor Pedagogisch werk Thema 9



Hoofdstuk 13: motiveren, 13.1 motivatie
Motivatie: te maken met de wil om iets voor elkaar te krijgen.
Motiveren:
- Motivatie:
o Een prikkel die je hebt of krijgt, om iets wel of niet te doen.
o Belangrijk
o Innerlijke energie
- Motiveren:
o Invloed uitoefenen op een ander zodat die een bepaald gedrag gaat vertonen.
Intrinsiek en extrinsiek:
- Intrinsieke motivatie:
o De prikkel komt vanuit jezelf
o Je vindt iets leuk om te doen
- Extrinsieke motivatie:
o Motivatie van buitenaf
o Wordt beïnvloed door zaken die buiten jou liggen
o Mensenwerk!
Aansluiten bij de doelgroep:
- Motiveren is naar manieren zoeken die aansluiten bij de doelgroep
- Leg uit waarom het belangrijk is om iets te doen
- Activiteit moet zinvol en leuk zijn
- Spreek je vertrouwen uit




Kind in Ontwikkeling (B1K1)

1

, Hoofdstuk 13: motiveren, 13.2 de verwachtingstheorie van Vroom
De verwachtingstheorie van Vroom: gaat er vanuit dan mensen gemotiveerd zijn als de uitkomsten van dingen
die ze doen bij de verwachtingen aansluiten.
Theorie van Vroom: M (motivatie) = E (verwachting) x I (instrumentaliteit) x V (waardering) (M=E x I x V)
- 1. Kan ik mijn doel bereiken
- 2. Welke beloning levert het mij als ik het doel bereik?
- 3. Hoe belangrijk is de beloning voor mij?
Elementen van Vroom:
- Verwachting (E): vraagt zich af of het hem/haar gaat lukken
- Instrumentaliteit (I): stel een beloning in het vooruitzicht
- Waardering (V): Zorg ervoor dat je weet welke beloning belangrijk is voor de kinderen
Alles bij elkaar:
- Volgens Vroom zorgen een positieve verwachting, de juiste beloning en een positieve waardering voor
motivatie.
- Zorg ervoor dat je er zelf in geloofd dat het lukt.
- Werk en beloning moeten in evenwicht zijn.

Hoofdstuk 13: motiveren, 13.3 de attributietheorie
Attributie= verklaring
Attributietheorie= gaat over manier waarop mensen hun gedrag verklaren
Interne attributie= je neemt verantwoordelijkheid voor je eigen gedrag
Externe attributie= je legt de oorzaak van je gedrag altijd buiten jezelf

Dimensies:
- Locatie: (interne of externe oorzaak)
o Ben je goed (intern) of is de tegenstander slecht (extern)
- Duur: (tijdelijk of permanent)
o Geluk (tijdelijk) of vaardigheid (permanent)
- Beheersbaarheid:
o Zelf in de hand of niet kunnen beïnvloeden
Attributiefouten:
- Als een kind vervelende gebeurtenissen steeds intern attribueert en leuke dingen extern.

Hoofdstuk 13: motiveren, 13.4 de doeloriëntatietheorie
- Kind kan twee soorten doelen hebben als het iets wilt leren:
o Prestatiedoel:
 Richt op het halen van een goed eindresultaat
 Als je wilt laten zien dat je iets goed kun of weet
o Leerdoel:
 Richt op het leerproces
 Als je ergens beter in wilt worden
Wat kun je ermee:
- Prestatiedoel:
o Kan je vergelijken met extrinsieke motivatie
- Leerdoel:
o Kan je vergelijken met intrinsieke motivatie




Kind in Ontwikkeling (B1K1)

2

, Hoofdstuk 13: motiveren, 13.5 Coaching van kinderen
Coachen:
- Wilt zeggen dat je kinderen begeleidt bij het halen van doelen die zij zelf hebben gekozen.
Contact maken:
- Het kind moet jou vertrouwen
- Contact maken door open gesprek
- Voel aan wanneer je verder kunt
Doel bepalen:
- Je wilt helder krijgen waarover de coaching moet gaan
- Voorzichtig aankaarten wat je ziet en luisteren naar de reactie van het kind
- Bepaal het doel door vragen te stellen
Vragen stellen:
- Stel het kind open en concrete vragen
- Wees voorbereid op niet verwachtte vragen
- Na situatie in kaart gebracht te hebben, kind vragen wat de oplossing zou kunnen zijn
Opties onderzoeken:
- Samen met kind naar oplossingen zoeken
- Stimuleer kind om zelf na te denken
- Bespreek dingen die kind goed kan
Concrete afspraken:
- Kind beste oplossing voor probleem laten kiezen
- Oplossing moet bestaan uit kleine stapjes, voor overzicht
- Stel concrete vragen
- Schrijf antwoorden op
- Maak vervolgafspraak

Hoofdstuk 13: motiveren, 13.6 verdieping: Zelfdeterminatietheorie
Zelfdeterminatietheorie: mensen hebben relatie, autonomie en competentie nodig om gemotiveerd te werken
Relatie:
- Goede relatie met leerkracht of begeleider
- Wilt graag gezien en erkend worden
- Jongeren moeten een goede relatie met elkaar hebben
- Positieve relatie met leerstof of activiteit
Autonomie:
- Gevoel dat ze zelf invloed hebben op de manier waarop ze een opdracht aanpakken
- Bepaal hoe groot of klein de autonomie is
- Voel aan wat kinderen al kunnen
- Geef jongeren, waar het kan, de vrijheid om te ondernemen
Competentie:
- Jongeren moeten het gevoel hebben dat ze een opdracht kunnen uitvoeren
- Zorg ervoor dat opdrachten passen bij de vaardigheden
- Opdracht moet uitdagend en uitvoerbaar zijn




Hoofdstuk 5: interactievaardigheden, 5.1 interactievaardigheden
Kind in Ontwikkeling (B1K1)

3

, Interactievaardigheden: vaardigheden die pedagogisch werkers toepassen tijdens de communicatie met de
kinderen op de groep. Totaal zijn er zes gebieden, onderverdeeld in twee groepen.
Oorsprong van interactievaardigheden:
- Afgeleid van pedagogische basisdoelen:
o Bieden van fysieke en emotionele veiligheid
o Stimuleren van de ontwikkeling van persoonlijke competenties
o Stimuleren van de ontwikkeling van sociale competenties
o Socialisatie door waarden en normen over te dragen
Interactie en ontwikkeling:
- Zonder volwassenen leren kinderen geen taal
- Veilig pedagogisch klimaat:
o Een opvoedingsklimaat waarin kinderen zich sociaal, emotioneel en intellectueel kunnen
ontwikkelen
- Ga kindvolgend te werk:
o Interactie afstemmen op het kind
- Pas de 6 interactievaardigheden toe
Onderzoek naar kwaliteit en interactie:
- Kwaliteit van pedagogisch klimaat wordt jaarlijks getoetst
o Gedaan door GGD
o Opdracht gegeven door ministerie van welzijn en volksgezondheid en cultuur (WVC)
- Meet interactievaardigheden en kennis van ontwikkeling van kinderen bij de Pedagogisch medewerker
- Regelmatig en wetenschappelijk onderzoek naar kwaliteit van kindercentra
Scholing in interactievaardigheden:
- Pedagogisch medewerker wordt gecoached door middel van beeldopnamen
- Begeleiding wordt regelmatig herhaald

Hoofdstuk 5: interactievaardigheden, 5.2 Basale interactievaardigheden
Basale interactievaardigheden:
- Een omgeving waarin kinderen zich op hun gemak voelen
- Drie basale interactievaardigheden:
o Sensitieve reponsiviteit
o Respecteren van autonomie
o Structuren en grenzen stellen
Sensitieve reponsiviteit:
- Gevoelig reageren op signalen van kinderen
- Oog hebben voor signalen is van belang voor een stevige band
- Benoemen van signalen is belangrijk
- Bied emotionele ondersteuning
Contactinitiatieven:
- Het zien, volgen en benoemen van deze initiatieven is sensitief reponsief reageren
- Aandacht schenken en zeggen dat je zo komt is belangrijk
- Contactinitiatief (kind roept), ontvangstbevestiging (kijk en glimlach), benoemen (zeggen dat je zo
komt), contact afsluiten (zeggen dat ander kind je ook nodig hebt)
Respect voor autonomie:
- Kinderen ruimte bieden eigen keuzes te maken
Autonomie bevorderen:
- Kinderen leren van zelf doen


Structureren en grenzen stellen:
- Overzichtelijk en voorspelbaar maken van de omgeving van het kind
Kind in Ontwikkeling (B1K1)

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dorinevangils. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82191 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.60  19x  sold
  • (6)
  Add to cart