De oprichting van de kast:
Verschillen werknemer en een zelfstandige ondernemer:
Werknemer:
Een werknemer is in loondienst bij een werkgever en heeft hiertoe een
arbeidsovereenkomst gesloten met zijn baas. In de overeenkomst staat dat de
werknemer arbeid moet verrichten voor zijn baas in ruil daarvoor krijgt hij een vast
salaris. (Kan ook afhankelijk zijn van prestaties).
Een werknemer is verzekerd tegen werkloosheid, hij kan een WW-uitkering krijgen
als hij zijn werk verliest. Bij een ziekte moet de werkgever de werknemer 2 jaar
doorbetalen.
Voor werknemers geldt meestal een pensioenverzekering.
Als werknemer ben je verantwoordelijk voor een geode uitvoering van de taken. De
baas is verantwoordelijk voor alles (werknemers, binnenhalen opdrachten
onderhandelen enz.)
Ondernemer:
De ondernemer heeft geen vast salaris, hij moet leven van de winst. Als het goed
gaat met het bedrijf heeft hij een hoog inkomen als het slecht gaat een laag.
Een ondernemer krijgt niets bij werkloosheid. Als de ondernemer ziek wordt krijgt hij
niets (tenzij hij een arbeidsongeschiktverzekering heeft). Pas als een ondernemer
bijna al zijn vermogen inclusief huis kwijt is mag hij beroep doen op de bijstand.
Ondernemers moeten zelf pensioen regelen.
Een ondernemer ontvangt veel belastingvoordelen in vergelijking met een
werknemer.
Bedrijf oprichten:
Vergunningen Inschrijven in het Handelsregister de administratie
de vestingplaats de investeringsbegroting de resultatenbegroting
de liquiditeitsbegroting de rechtsvorm de verzekeringen
de financieringdiversen.
Vergunning = een officiële toestemming van de overheid om een bepaalde activiteit uit te
voeren. De vergunning kun je aanvragen bij de gemeente.
Vergunning: als je een bedrijf wilt beginnen moet in sommige branches een vergunning
hebben.
Omgevingsvergunning: een vergunning die je nodig hebt te verbouwen aan je bedrijf of een
gevelreclame wilt plaatsen. Maar ook of je het bedrijf mag vestigen waar jij dat wilde.
Elk bedrijf wordt bij de Kamer van Koophandel ingeschreven in het Handelsregister. Bij die
inschrijving wordt gelet of:
Het publiek niet wordt misleid door de gekozen handelsnaam.
De naam niet hetzelfde is als de naam van een ander bestaand bedrijf.
Ieder bedrijf is verplicht administratie (boekhouding) te voeren, dat daaruit altijd alle
rechten en verplichtingen blijken. Elk jaar moet een bedrijf een balans opmaken en alle
papieren moeten zeven jaar bewaard blijven.
,De bank geeft een hypotheeklening van 65% (dus je moet 35% zelf bijlappen doormiddel van
persoonlijke leningen investeerders eigen vermogen enz.) je kunt ook een staatsgarantie
krijgen dan kun je een lening van 85% krijgen.
Staatsgarantie = een waarborg die de staat bij een door derden aangegane lening geeft voor
de terugbetaling van hoofdsom en rente.
Investeringsbegroting (K) = alle zaken die je moet aanschaffen om een bedrijf te beginnen.
Je kunt ongeveer zeggen hoeveel geld je nodig hebt om een bedrijf te beginnen.
De belangrijkste dingen die een bedrijf moet aanschaffen is de voorraad.
De resultaten begroting (K) = hoe hoog je opbrengsten en kosten zullen zijn in een
toekomstige periode.
De winst die resteert nadat je de kosten hebt afgetrokken van de opbrengsten, kun je dan
gebruiken voor je privé. Hiermee kun je zien of je je hoofd boven water kunt houden.
De liquiditeitsbegroting (K) = alle uitgaven en ontvangsten die je in een toekomstige periode
moet doen.
Deze begroting geeft aan of je genoeg liquide middelen hebt in de kas en op de bank.
De rechtsvorm = de juridische vorm waarin een bedrijf gedreven wordt.
Is bepalend voor hoe je belasting moet betalen en hoe de aansprakelijkheid is geregeld en
wie er overeenkomsten mag sluiten.
Juridisch kernmerk eenmanszaak:
Geen verschil tussen privé en zakelijk vermogen. De ondernemer is aansprakelijk voor alle
schulden wat bekent dat als de onderneming failliet raakt de ondernemer niet alleen het
vermogen kwijt dat in de onderneming zit maar ook het hele privévermogen.
Inventaris = een lijst of een opsomming van voorwerpen op een bepaalde plaats
Vermogen (K) = alle bezittingen minus de schulden van iemand op een bepaald tijdstip.
Eenmanszaak:
De eigenaar is ook gelijk directeur, hij/zij neemt de beslissingen en sluit
overeenkomsten af met leveranciers en klanten.
Omdat een eenmanszaak door een persoon wordt geleid kunnen er snel beslissingen
worden genomen.
Banken zijn niet scheutig met verlenen van krediet omdat maar een iemand geld in
de zaak heeft gestoken.
Bij overlijden stopt de eenmanszaak (of hij moet overgenomen worden).
Financiering = waar en hoeveel geld heb je nodig?
diversen = het openen van een bankrekening, het zoeken van leveranciers, verlichting enz.
Btw/omzetbelasting = belasting op toegevoegde waarde.
De btw kun je omschrijven als een belasting op het gebruik en verbruik van goederen en
diensten die geïnd wordt door de bedrijven maar de bedrijven verrekenen deze btw door in
de prijs dus uiteindelijk de btw wordt betaald door de consumenten.
De drie btw-tarieven: 6% voor noodzakelijke levensbehoefte, 21% voor luxegoederen. En 0%
voor goederen en diensten zoals onderwijs en bepaalde diensten in de gezondheidszorg.
, Iedere ondernemer moet btw in rekening brengen over alle goederen en diensten die hij
verkoopt. Wanneer hij goederen verkoopt ontvangt hij van de afnemer (consument/andere
ondernemer) btw. Deze ontvangen btw moet hij afdragen aan de fiscus (belastingdienst).
Als de ondernemer zelf iets inkoopt dan moet hij btw betalen aan de leverancier. Deze
betaalde btw krijgt hij terug van de ficus.
Het verschil tussen wat een ondernemer moet betalen aan btw van verkochte
goederen/diensten en wat hij mag terugvorderen van ingekochte goederen moet hij
afdragen aan de belastingdienst.
De te betalen btw is even hoog als de te vorderen btw daarom behoort de btw niet tot
kosten van een onderneming dus heeft het geen invloed op de winst of verlies van een
onderneming.
Vaste activa (V) = goederen die langer dan een jaar meegaan (bureau, machines,
bedrijfsbus).
Afschrijving (K) = de waardevermindering van vaste activa door slijtage.
Afschrijvingskosten = het bedrag van de waardevermindering.
Elk jaar moet er een gedeelte van de aanschaffingsprijs van de vaste activa worden
‘gereserveerd’ zodat na een aantal jaren met het ‘gereserveerde’ geld vervanging voor de
versleten vaste activa kan worden gekocht.
Een ondernemer moet de afschrijvingskosten berekenen in de verkoopprijs.
Vlottende activa/kapitaal (V) = goederen waarin geld niet langer dan een jaar wordt
vastgelegd.
Voorbeelden vlottende activa:
Voorraden/handelsgoederen: deze heb je om op korte termijn te verkopen, het geld
dat ligt opgesloten geld komt dan binnen een jaar weer vrij.
Debiteuren/leverancierskrediet: afnemers waarvan het bedrijf nog geld krijgt.
(Rekening gekocht)
Leverancierskrediet = de onderneming verstrekt een krediet aan zijn klanten.
Nog te ontvangen bedragen: een ondernemer moet nog geld krijgen van anderen
dan klanten (huurders).
Vooruitbetaalde bedragen: het vooruit betalen van bedragen bv: de huur van een
shovel in een keer betalen in plaats van elke een maandbedrag. Dit hoort tot
vlottende activa omdat, je op papier elke maand een bedrag betaald.
Te vorderen btw: de btw die de fiscus nog aan de ondernemer moet betalen. Iedere
keer als de ondernemer btw betaalt aan zijn leveranciers bouwt het te vorderen
bedrag op en aan het eind van een kwartaal krijgt hij dat bedrag terug.
Liquide middelen/liquide activa (V): geldmiddelen ie je nodig hebt om je dagelijkse
betalingen te doen. (Het geld dat in de kas zit of op de bankrekening staat).
De vaste en vlottende activa die je niet tot liquide middelen kunt rekenen zijn wel geld
waard maar dat geld krijg je pas als je deze activa verkoopt.
Eigen vermogen = eigen geld.
Lang vreemd vermogen/ lang krediet = leningen die een looptijd hebben van langer dan een
jaar.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hugoarntz. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.23. You're not tied to anything after your purchase.