1. De student kent de begrippen anatomie, fysiologie en pathologie en weet wat daaronder verstaan wordt:
o Anatomie is de studie van de bouw van het lichaam, waarbij de structuur en positie van organen en weefsels worden
onderzocht.
o Fysiologie richt zich op de werking en processen binnen het lichaam, zoals de werking van organen en orgaansystemen.
o Pathologie onderzoekt afwijkingen en ziekten in het lichaam, evenals de oorzaken en effecten van ziekten op de normale
lichaamsfunctie.
2. De student kan de anatomische houding beschrijven:
o De anatomische houding is een standaard positie waarin het lichaam rechtop staat met de voeten naast elkaar, armen langs
het lichaam en de handpalmen naar voren gericht. Deze houding wordt gebruikt als referentiepunt voor het beschrijven
van posities en bewegingen.
3. De student kan aangeven welke drie lichaamsvlakken en -doorsneden worden onderscheiden en kan deze beschrijven:
o Sagittaal vlak: Loopt van voor naar achter en verdeelt het lichaam in een linker- en rechterhelft.
o Frontaal vlak: Loopt van links naar rechts en verdeelt het lichaam in een voor- en achterkant.
o Transversaal vlak: Loopt horizontaal en verdeelt het lichaam in een bovenste en onderste gedeelte.
4. De student kent de belangrijkste plaatsaanduidingen:
o Superior (boven), inferior (onder), anterior (voor), posterior (achter), mediaal (dichtbij het midden), lateraal (weg van
het midden), proximaal (dichtbij het aanhechtingspunt), en distaal (verder weg van het aanhechtingspunt).
5. De student kent de belangrijkste richtingsaanduidingen die worden gebruikt om plaatsveranderingen van bewegende
lichaamsdelen te beschrijven:
o Flexie (buigen), extensie (strekken), abductie (van het lichaam af bewegen), adductie (naar het lichaam toe bewegen),
rotatie (draaien), circumductie (ronddraaiende beweging).
6. De student kan in grote lijnen onderzoeksmethoden voor lichamelijk onderzoek en veelvoorkomend aanvullend
onderzoek uitleggen:
o Lichamelijk onderzoek: Observatie, palpatie (tasten), percussie (kloppen), en auscultatie (luisteren) worden gebruikt om
de gezondheidstoestand van een patiënt te beoordelen.
o Aanvullend onderzoek: Onder meer bloedonderzoek, beeldvormend onderzoek (zoals röntgen en MRI), en
functieonderzoek (zoals longfunctie- of hartonderzoek) voor verdere diagnostiek.
7. De student kan de volgende begrippen en hun onderlinge relatie uitleggen: cel, weefsel, orgaan en orgaanstelsel:
o Een cel is de kleinste functionele eenheid van het lichaam.
o Weefsel bestaat uit een groep cellen met dezelfde functie.
o Een orgaan is een verzameling van weefsels die samenwerken voor specifieke functies (bijvoorbeeld het hart).
o Een orgaanstelsel is een groep organen die samen een specifieke functie vervullen (bijvoorbeeld het ademhalingsstelsel).
8. De student kan de orgaanstelsels in het menselijk lichaam benoemen, de functie van elk orgaanstelsel beschrijven en
benoemen uit welke organen de diverse stelsels zijn samengesteld:
→ Spijsverteringsstelsel
o Bouw: Bestaat uit de mond, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, lever, alvleesklier en galblaas.
o Functie: Dit systeem verwerkt voedsel om het af te breken tot voedingsstoffen die door het lichaam kunnen worden
opgenomen. De dunne darm neemt de meeste voedingsstoffen op, terwijl de dikke darm water en elektrolyten absorbeert.
o Bijdrage aan Homeostase: Zorgt voor een constante aanvoer van energie (glucose) en bouwstoffen (bijv. eiwitten en
mineralen). Ook reguleert het de water- en elektrolytenbalans.
→ Ademhalingsstelsel
o Bouw: Omvat de neus, keelholte, luchtpijp, bronchiën, bronchiolen en longen.
o Functie: Het ademhalingsstelsel voorziet het lichaam van zuurstof (O₂) en verwijdert koolstofdioxide (CO ₂), een
afvalproduct van de celstofwisseling.
o Bijdrage aan Homeostase: Regelt de zuurgraad (pH) van het bloed door CO₂ te verwijderen en zuurstof te leveren voor
energieproductie in de cellen. Een verstoring in de ademhaling kan leiden tot een onevenwicht in pH, wat schadelijk kan
zijn.
→ Bloedvatenstelsel (Cardiovasculair systeem)
o Bouw: Bestaat uit het hart, slagaders, aders en haarvaten.
o Functie: Het hart pompt bloed door het lichaam, waardoor zuurstof en voedingsstoffen naar de weefsels worden vervoerd
en afvalstoffen worden afgevoerd.
o Bijdrage aan Homeostase: Reguleert de bloedsomloop, bloeddruk, en transporteert hormonen, voedingsstoffen, zuurstof
en afvalproducten. Een goede bloedcirculatie is essentieel voor het behoud van lichaamsfuncties en het handhaven van de
temperatuur.
, → Lymfatisch Systeem en Immuunsysteem
o Bouw: Omvat de lymfeklieren, lymfevaten, milt, thymus en amandelen.
o Functie: Vervoert lymfevloeistof, die infecties bestrijdt en afvalstoffen uit het weefsel verwijdert. Het immuunsysteem
herkent en vernietigt ziekteverwekkers.
o Bijdrage aan Homeostase: Beschermt tegen infecties en herstelt weefsels. Het handhaven van de immunologische balans
is cruciaal voor het voorkomen van ziekten en het bestrijden van pathogenen.
→ Urinewegstelsel
o Bouw: Omvat de nieren, urineleiders, blaas en urinebuis.
o Functie: Filtreert afvalstoffen uit het bloed, reguleert de water- en elektrolytenbalans, en verwijdert afvalstoffen via de
urine.
o Bijdrage aan Homeostase: Behoudt een stabiele concentratie van elektrolyten (zoals natrium en kalium), controleert het
bloedvolume, de bloeddruk, en de zuur-base balans door afvalproducten en overtollig water af te voeren.
→ Zenuwstelsel
o Bouw: Bestaat uit de hersenen, ruggenmerg en perifere zenuwen.
o Functie: Regelt en coördineert de lichaamsactiviteiten en verwerkt sensorische informatie.
o Bijdrage aan Homeostase: Het centrale zenuwstelsel coördineert reacties op interne en externe veranderingen. De
hersenen sturen signalen naar andere organen om aanpassingen te maken, zoals het verhogen van de hartslag of het
stimuleren van ademhaling in stressvolle situaties.
→ Hormoonstelsel (Endocrien systeem)
o Bouw: Omvat klieren zoals de hypothalamus, hypofyse, schildklier, bijnieren, alvleesklier en geslachtsklieren (testikels en
eierstokken).
o Functie: Produceert hormonen die fysiologische processen reguleren, zoals groei, stofwisseling, reproductie en
stressreacties.
o Bijdrage aan Homeostase: Hormonen zorgen voor een langzame, langdurige regeling van lichaamsfuncties en handhaven
de balans in glucose, calcium en vocht in het bloed. Een goede hormonale balans is essentieel voor het hele lichaam.
→ Spierstelsel
o Bouw: Omvat skeletspieren, hartspier en gladde spieren.
o Functie: Zorgt voor beweging, stabiliteit, ondersteuning en warmteproductie door samentrekking van spieren.
o Bijdrage aan Homeostase: Spieren zorgen voor warmteproductie, essentieel voor het handhaven van de
lichaamstemperatuur. Bovendien helpt het spierstelsel bij het reguleren van de bloedsuikerspiegel door glucose uit het
bloed te verbruiken tijdens activiteit.
→ Skeletstelsel
o Bouw: Bestaat uit botten, kraakbeen, ligamenten en gewrichten.
o Functie: Biedt structuur, bescherming voor vitale organen en een opslagplaats voor mineralen (zoals calcium en fosfaat).
o Bijdrage aan Homeostase: Slaat mineralen op die kunnen worden vrijgegeven in de bloedbaan om hun concentraties te
stabiliseren. Ook produceert het beenmerg bloedcellen, essentieel voor immuniteit en zuurstoftransport.
→ Voortplantingssysteem
o Bouw: Omvat de mannelijke (testikels, zaadleiders, prostaat) en vrouwelijke geslachtsorganen (eierstokken, baarmoeder,
eileiders).
o Functie: Verantwoordelijk voor voortplanting en, bij vrouwen, voor de ontwikkeling van het embryo en de foetus.
o Bijdrage aan Homeostase: Reguleert geslachtshormonen, die ook invloed hebben op de secundaire geslachtskenmerken
en andere systemen zoals het bottenstelsel en het endocriene systeem.
→ Huid (Integumentair Systeem)
o Bouw: Bestaat uit de huid, haar, nagels en klieren.
o Functie: Biedt een barrière tegen infecties, beschermt het lichaam tegen uitdroging en helpt bij temperatuurregulatie door
zweetproductie.
o Bijdrage aan Homeostase: Reguleert de lichaamstemperatuur en werkt als een barrière tegen ziekteverwekkers en
chemische stoffen. Bovendien is de huid betrokken bij de productie van vitamine D, essentieel voor de botgezondheid.
9. De student kan de termen differentiatie en specialisatie omschrijven in het kader van celleer en hier voorbeelden van
noemen:
o Differentiatie is het proces waarbij cellen zich ontwikkelen tot een specifieke functie (bijvoorbeeld spiercel of zenuwcel).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isagroenen07. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.95. You're not tied to anything after your purchase.