Vak: Successiewet
Stof behandeld per college voor de Rijksuniversiteit
Groningen
Jaar 2019-2019
1
,Week 1A (H1 + H2 + H9)
Hoofdstuk 1. Inleiding
1.1 Korte historische schets
Heffingen omtrent verkrijgingen uit nalatenschappen bestonden al in de tijd van het oude Egypte, zijn
ontwikkeld in de loop der tijd, maar zijn sindsdien altijd blijven bestaan in ons rechtssysteem.
1.2 Rechtsgronden
De erfbelasting wordt als onrechtvaardig ervaren, aangezien het reeds belaste vermogen van de erflater
opnieuw bij zijn overlijden in de heffing wordt betrokken. In Nederland is de erfbelasting een
verkrijgingsbelasting, daarom speelt het draagkrachtbeginsel hier een rol. Het is namelijk vreemd dat
iemand die vermogen verkrijgt zonder hiervoor iets te doen geen belasting hierover hoeft te betalen,
maar iemand die werkt voor zijn of haar vermogen wel belasting hierover moet betalen.
De heffing is primair gebaseerd op de woonplaats van de verkrijger en secundair op de nationaliteit
van de erflater en dus niet van de verkrijger. Dit lijkt tegenstrijdig te zijn aan het draagkrachtbeginsel.
De reden dat hier desondanks niet voor is gekozen, is vanwege de praktische problemen bij de
uitvoering hiervan en vanwege de ontwikkelingen op internationaal gebied die ook verwijzen naar de
woonplaats van de erflater.
De hoogte van de belasting wordt ten eerste bepaald aan de graad van verwantschap tussen de erflater
en de verkrijger, hoe verder weg het verwantschap hoe hoger de belastingtarieven. Ten tweede speelt
als gevolg van het draagkrachtbeginsel, de regel hoe meer men verkrijgt, hoe hoger de
belastingtarieven. In de literatuur wordt bepleit voor een derde progressie, die ziet op de grootte van
het vermogen van de verkrijger voor de verkrijging.
Naast het draagkrachtbeginsel, speelt ook het buitenkansbeginsel de rol van rechtsgrond voor de
heffing van erf- en schenkbelasting. Men verkrijgt zomaar, zonder het leveren van inspanning
vermogen. Als derde beginsel speelt de sluisgedachte een rol. Dit houdt in dat
vermogensvermeerdering of via de inkomstenbelasting of via de erfbelasting moet worden belast. In
de literatuur wordt nog de grond van ‘de minste pijn’ aangevoerd, dit houdt in dat de belasting kan
worden betaald uit een verkrijging om niet. Daarnaast wordt benoemd dat de erfbelasting ongelijkheid
in vermogensverdeling moet wegnemen, om zo gelijke kansen voor burgers te creëren.
1.3 Civielrechtelijke benadering
De successiewet heeft een civielrechtelijke inslag.
1.4 De Successiewet 1956
Dit boek behandeld twee onderwerpen uit de Successiewet 1956, namelijk de erf- en schenkbelasting.
De wet heeft veel aanpassingen gehad door de jaren heen en hieromtrent is veel jurisprudentie
geweest.
Hoofdstuk 2. Het belastbare feit
2.1 Aard van de heffing
De erf- en schenkbelasting zijn verkrijgingsbelastingen. De nadruk ligt op de op het belasten van
draagkrachtvermeerdering krachtens een verkrijging bij de verkrijger. De tarieven zijn verschillend
naar het verwantschap en de eventuele huwelijkse staat tussen de erflater/schenker en de verkrijger.
Een andere vorm van belasting bij een nalatenschap is de boedelbelasting. Hierbij wordt de
draagkrachtvermeerdering van de erflater dan wel schenker tijdens zijn of haar leven belast. De boedel
als zodanig wordt belast in plaats van de individuele verkrijgers. Dit systeem geldt o.a. in de
Verenigde Staten.
2.2 Algemeen
De omschrijving van het belastbare feit staat in artikel 1 SW; het betreft de erf- en schenkbelasting.
De erfbelasting wordt geheven over de waarde van hetgeen iemand verkrijgt krachtens erfrecht, door
een erflater die in Nederland woonde ten tijde van zijn of haar overlijden. Er bestaan daarnaast
2
, fictiebepalingen (art. 6 t/m 17a en 33 onder 12 SW) om te voorkomen dat men via trucjes, de
erfbelasting probeert te ontwijken. Dit geldt ook ten aanzien van verkrijgingen van vergunningen en
aanspraken (in de zin van art. 1 lid 2 SW) en overeenkomsten met betrekking tot rentevergoeding (art.
45 SW) indien partijen een dergelijke rentevergoeding binnen de aangiftetermijn voor de erfbelasting
overeenkomen.
Schenkbelasting wordt geheven over de waarde van hetgeen iemand verkrijgt krachtens een gift (art.
7:186 lid 2 BW) van iemand die destijds in Nederland woonde. De voldoening van een natuurlijke
verbintenis valt hier eveneens onder (art. 1 lid 7 SW), tenzij er voldaan wordt aan de voorwaarden van
de vrijstelling van art. 33 onder 12 SW. Indien een erfgenaam of legataris de begunstiging verwerpt,
leidt dit niet tot een schenking ten aanzien van de overige erfgenamen en legatarissen. Dit geldt
eveneens als een ouder afziet van de wettelijke verdeling.
2.3 Ingezetene
De woonplaats van de erflater of schenker moet ten tijde van de bevoordeling in Nederland zijn. Het
ziet op het Koninkrijk der Nederlanden in Europa (art. 2 lid 3 onderdeel d, onder 3, AWR).
Waar iemand woont wordt bepaald aan de hand van de woonplaats van natuurlijke personen en de
vestigingsplaats van lichamen. Voor natuurlijke personen wordt gekeken naar waar voor deze persoon
het middelpunt van zijn levensbelangen is. Hier spelen onder andere de woning, het verblijf in de
woning, de nationaliteit een rol. Voor minderjarigen, mensen onder curatele, mensen met een mentor
geldt in het civiele recht een afgeleide woonplaats. Fiscaal gezien geldt er geen afgeleide woonplaats
en geldt artikel 4 AWR.
Voor rechtspersonen geldt de plaats waar de feitelijke leiding zich bevindt (art. 1:10 lid 2 BW).
Daarnaast gelden er een aantal woonplaatsficties. Waaronder artikel 2 lid 1 SW, die ziet op
diplomatieke, permanente of consulaire vertegenwoordigers van Nederland in het buitenland in het
kader van een Verdrag waarbij Nederland partij is. Voor hen geldt, dat indien zij de Nederlandse
nationaliteit hebben, worden geacht in Nederland te wonen. Deze fictie geldt eveneens voor kinderen
en stiefkinderen van de uitgezonden Nederlander die in belangrijke mate door hem worden
onderhouden (art. 1.5 Wet IB 2001 jo art. 2 Uitv. Reg. IB 2001).
De woonplaatsfictie geldt niet voor Nederlanders die werkzaam zijn in het land waar zij zijn
aangeworven, behoudens voor militairen. Zodra de dienstbetrekking eindigt, vervalt de fictieve
woonplaats.
Een andere woonplaatsfictie is artikel 3 lid 1 SW. Het ziet op mensen met de Nederlandse nationaliteit
die zijn geëmigreerd en een schenking doen of overlijden binnen tien jaar na hun vertrek. De
verkrijger van een schenking of erfenis van deze personen, leidt tot een heffing van erf- of
schenkbelasting. Zo wordt onder bepaalde voorwaarden belasting geheven op grond van nationaliteit,
“vanwege het zodanige verband met het vaderland dat belastingheffing gerechtvaardigd is”. Let op, als
men de Nederlandse nationaliteit verliest dan geldt deze fictiebepaling niet. Als een schenking wordt
gedaan door een gehuwde schenker waarbij een van de echtgenoten de Nederlandse nationaliteit
draagt en de ander niet, dan wordt de schenking aan beiden voor de helft toegerekend (art. 26 lid 1 jo 3
SW). Alleen de verkregen helft van de Nederlander wordt dan belast voor de Successiewet. NB: deze
regel heeft geen invloed op artikel 28 SW, artikel 3 SW wordt toegepast na artikel 28 SW.
Er bestaat veel jurisprudentie ten aanzien van de strijdigheid van de tienjaarstermijn met
verdragsbepalingen.
Er is getoetst aan het gelijkheidsbeginsel van artikel 26 IVBPR. Volgens de Hoge Raad is geen sprake
van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel, aangezien “de bijzondere band tussen een staat en zijn
onderdanen, .., een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormt voor het onderhavige verschil in de
heffing van het recht van successie”.
Ook is er getoetst aan het gelijkheidsbeginsel van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM.
Volgens de Hoge Raad is er geen strijd met het discriminatieverbod, aangezien “er geen sprake is van
aantasting van het genot van een der rechten of vrijheden waarop dit artikel ziet”. Echter is in het
Darby-arrest van het EHRM bepaalt dat het EVRM discriminatie in belastingzaken verbiedt.
Desondanks zal de Hoge Raad waarschijnlijk vast blijven houden aan zijn standpunt dat de bijzondere
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elient. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.