13.2 Hoofdletters
Zinsbegin: Eerste woord altijd met hoofdletter.
o Voorbeeld: De zon schijnt vandaag.
Directe reden: Eerste woord van de directe rede krijgt een hoofdletter.
o Voorbeeld: Hij zei: "Dat wil ik niet."
Namen van heilige personen/zaken: Altijd met hoofdletter.
o Voorbeeld: God, de Bijbel.
Eigennamen: Namen van personen, landen, plaatsen of merken
o Voorbeeld: Nederland, Lisa van Baal (tussenvoegsel zonder
hoofdletter)
Afleidingen van aardrijkskundige namen:
o Voorbeeld: Europeaan, Afrikaans.
Namen van volken:
o Voorbeeld: Nederlanders, Chinezen.
Feestdagen:
o Voorbeeld: Kerstmis, Pasen.
Historische gebeurtenissen:
o Voorbeeld: Eerste Wereldoorlog, de Gouden Eeuw.
Titels:
o Voorbeeld: Harry Potter en de Steen der Wijzen.
Lettervormwoorden: als de letter bedoeld is als vorm
o Voorbeeld: T-shirt, L-kamer
13.3 Los of aan elkaar
Samenstellingen: Twee zelfstandige naamwoorden vormen één woord
(vb. huisdeur).
Meerdelige samenstellingen: Neem spaties over (vb. Anna Frankstraat,
Tweede Kamervoorzitter).
Voorzetsels
Regel: Als een voorzetsel niet bij een werkwoord hoort, schrijf je het aan
elkaar met het voorafgaande voorzetsel.
o Voorbeelden:
o Erdoorheen praten (heen hoort niet bij praten).
o Erover nadenken (na hoort bij denken).
Getallen
Regel: Getallen in woorden schrijf je aaneen.
o Uitzonderingen:
o Na duizend een spatie: vierduizend drie.
o Miljoen/miljard altijd los: acht miljoen.
o Breuken met spatie: twee derde.
, 13.4 Tussen-n en -s
Tussen-n: Gebruik je als het eerste deel van het woord een zelfstandig
naamwoord is met alleen meervoud op -n.
o Voorbeeld: notendorp.
Tussen-s: Schrijf je als je de s hoort.
o Voorbeeld: stationsklok.
13.5 Koppelteken
Klinkerbotsing
Regel: Bij klinkers die botsen (zelfde klinker of een klank).
o Voorbeelden: mee-eten, video-installatie.
Gelijke delen
Regel: Bij gelijkwaardige delen.
o Voorbeelden: chef-kok, minister-president.
Letter, cijfer, symbolen
Regel: Gebruik een koppelteken bij samenstellingen met letters, cijfers of
symbolen.
o Voorbeeld: 40+-kaas, e-mail.
Woord + naam
Regel: Bij samenstellingen die eindigen op een naam.
o Voorbeeld: kabinet-Rutte.
Voorvoegsels
Regel: Achter voorvoegsels zoals: niet, oud, ex, non, adjunct, interim, sint.
o Voorbeeld: niet-roker, oud-voetballer.
Afleidingen van aardrijkskundige namen
Regel: Gebruik een koppelteken in samenstellingen met aardrijkskundige
namen.
o Voorbeeld: Zuid-Holland.
Samenstellingen met afkortingen
Regel: Gebruik een koppelteken in samenstellingen met afkortingen.
o Voorbeeld: hbo-raad.
Verduidelijkingen
Regel: Gebruik een koppelteken als je het woord verkeerd zou kunnen
uitspreken.
o Voorbeeld: massage-bed (in plaats van massagebed).
Vaste woordcombinaties
Regel: Gebruik een koppelteken in vaste woordcombinaties.
o Voorbeeld: huis-tuin-en-keukengebruik.
13.6 Weglatings- en afbrekingstreepje
Weglatingsstreepje: Gebruik je om herhaling van woorden te vermijden.
Afbrekingsstreepje: Gebruik je om een woord af te breken aan het eind
van een regel.
Zinsbegin: Eerste woord altijd met hoofdletter.
o Voorbeeld: De zon schijnt vandaag.
Directe reden: Eerste woord van de directe rede krijgt een hoofdletter.
o Voorbeeld: Hij zei: "Dat wil ik niet."
Namen van heilige personen/zaken: Altijd met hoofdletter.
o Voorbeeld: God, de Bijbel.
Eigennamen: Namen van personen, landen, plaatsen of merken
o Voorbeeld: Nederland, Lisa van Baal (tussenvoegsel zonder
hoofdletter)
Afleidingen van aardrijkskundige namen:
o Voorbeeld: Europeaan, Afrikaans.
Namen van volken:
o Voorbeeld: Nederlanders, Chinezen.
Feestdagen:
o Voorbeeld: Kerstmis, Pasen.
Historische gebeurtenissen:
o Voorbeeld: Eerste Wereldoorlog, de Gouden Eeuw.
Titels:
o Voorbeeld: Harry Potter en de Steen der Wijzen.
Lettervormwoorden: als de letter bedoeld is als vorm
o Voorbeeld: T-shirt, L-kamer
13.3 Los of aan elkaar
Samenstellingen: Twee zelfstandige naamwoorden vormen één woord
(vb. huisdeur).
Meerdelige samenstellingen: Neem spaties over (vb. Anna Frankstraat,
Tweede Kamervoorzitter).
Voorzetsels
Regel: Als een voorzetsel niet bij een werkwoord hoort, schrijf je het aan
elkaar met het voorafgaande voorzetsel.
o Voorbeelden:
o Erdoorheen praten (heen hoort niet bij praten).
o Erover nadenken (na hoort bij denken).
Getallen
Regel: Getallen in woorden schrijf je aaneen.
o Uitzonderingen:
o Na duizend een spatie: vierduizend drie.
o Miljoen/miljard altijd los: acht miljoen.
o Breuken met spatie: twee derde.
, 13.4 Tussen-n en -s
Tussen-n: Gebruik je als het eerste deel van het woord een zelfstandig
naamwoord is met alleen meervoud op -n.
o Voorbeeld: notendorp.
Tussen-s: Schrijf je als je de s hoort.
o Voorbeeld: stationsklok.
13.5 Koppelteken
Klinkerbotsing
Regel: Bij klinkers die botsen (zelfde klinker of een klank).
o Voorbeelden: mee-eten, video-installatie.
Gelijke delen
Regel: Bij gelijkwaardige delen.
o Voorbeelden: chef-kok, minister-president.
Letter, cijfer, symbolen
Regel: Gebruik een koppelteken bij samenstellingen met letters, cijfers of
symbolen.
o Voorbeeld: 40+-kaas, e-mail.
Woord + naam
Regel: Bij samenstellingen die eindigen op een naam.
o Voorbeeld: kabinet-Rutte.
Voorvoegsels
Regel: Achter voorvoegsels zoals: niet, oud, ex, non, adjunct, interim, sint.
o Voorbeeld: niet-roker, oud-voetballer.
Afleidingen van aardrijkskundige namen
Regel: Gebruik een koppelteken in samenstellingen met aardrijkskundige
namen.
o Voorbeeld: Zuid-Holland.
Samenstellingen met afkortingen
Regel: Gebruik een koppelteken in samenstellingen met afkortingen.
o Voorbeeld: hbo-raad.
Verduidelijkingen
Regel: Gebruik een koppelteken als je het woord verkeerd zou kunnen
uitspreken.
o Voorbeeld: massage-bed (in plaats van massagebed).
Vaste woordcombinaties
Regel: Gebruik een koppelteken in vaste woordcombinaties.
o Voorbeeld: huis-tuin-en-keukengebruik.
13.6 Weglatings- en afbrekingstreepje
Weglatingsstreepje: Gebruik je om herhaling van woorden te vermijden.
Afbrekingsstreepje: Gebruik je om een woord af te breken aan het eind
van een regel.