Een samenvatting van de module Bedrijfseconomische aspecten bij NCOI. Boek: Bedrijfseconomie in de praktijk Joost Bakker & Theo van Houten, 2015 (vierde druk)
Bedrijfseconomische
aspecten
Boek: Bedrijfseconomie in de praktijk
Joost Bakker & Theo van Houten, 2015 (vierde druk)
Formule
Cijfers aan het einde van een leerdoel geven aan op welke bladzijde de informatie terug te vinden is.
Bijvoorbeeld blz. 23 t/m 27:
• Het verschil tussen informatie bestemd voor interne en externe stakeholders herkennen (23-27)
, Les 1:
• De vijf typen organisaties volgens het typologiemodel van Starreveld benoemen (16-23)
- Handelsorganisaties: waarin vooral; sprake is van een goederenbeweging en waarin een
omzettingsproces ontbreekt.
- Productieorganisatie: waarin vooral een technisch omzettingsproces plaatsvind
- Land en mijnbouworganisaties: die specifiek goederenbeweging en omzetting hebben
- Dienstverleningsorganisaties: met de volgende driedeling;
o Met een zekere mate van goederenbeweging, zoals restaurants, veilingen en
transportbedrijven
o Met beschikbaarstelling van ruimte of het verkopen van capaciteit, zoals hotels,
zwembaden en personenvervoer
o Met het verkopen van uren, zoals advocatenkantoren, adviesbureaus en
schoonmaakorganisaties
- Financiële instellingen: zoals banken en verzekeringsmaatschappijen
• Het verschil tussen informatie bestemd voor interne en externe stakeholders herkennen (23-27)
Interne stakeholders Externe stakeholders
Horizon De informatie is vooral bedoeld om vooruit te De informatie is vooral bedoeld om terug te
kijken, als ondersteuning bij het nemen van kijken en om verantwoording over gedane
beslissingen en het bepalen van het beleid, en zaken, en veel minder om vooruit te kijken en
veel minder om verantwoording af te leggen om te helpen het beleid te bepalen.
over gedane zaken
Betrouwbaarheid De informatie moet betrouwbaar zijn, waarbij de De informatie moet betrouwbaar zijn, waarbij
nadruk ligt op tijdigheid en minder op juistheid de nadruk ligt op juistheid en volledigheid, en
en volledigheid minder op tijdigheid
Frequentie De informatie wordt meer continu en ad hoc, in De informatie wordt periodiek, per kwartaal en
plaats van periodiek verstrekt, bijvoorbeeld jaarlijks, verstrekt en is dus min of meer
wanneer een beslissing genomen moet worden onafhankelijk van beslismomenten
Vorm De informatie is meestal gedetailleerd, exact op De informatie is meestal globaal en heeft
maat voor de betreffende bedrijfsbeslissing, in betrekking op het hogere, samengestelde
plaats van globaal organisatieniveau niveau van een organisatie (onderdeel). De
informatie is dus min of meer onafhankelijk van
bedrijfsbeslissingen
Houvast De informatie wordt vastgesteld op basis van de De informatie wordt veelal conform wet-
relevante gegevens voor de betreffende regelgeving vastgesteld, maar omdat deze
bedrijfsbeslissing en nauwelijks conform wet- wet- en regelgeving nog niet
regelgeving gestandaardiseerd is, is voorzichtigheid bij het
gebruik ervan geboden.
• De vijf stappen van het besluitvormingsproces binnen organisaties benoemen (30 (1.5))
1. Probleem identificeren
2. Informatie verzamelen
3. Toekomstscenario’s maken
4. Beslissen
5. Implementeren
• De rol van de Deming cirkel en riskmanagement bij het besluitvormingsproces beschrijven (30-33)
Deming cirkel:
Voor elk bedrijfsproces of alle processen samen (zijnde de organisatie) wordt deze cyclus doorlopen
om tot optimalisatie van het proces te komen en zo het resultaat van het proces te maximaliseren.
Deze cyclus wordt continu doorlopen.
- In de plan fase worden de doelen voor het proces gedefinieerd. Het gaat daarbij om de resultaten,
de beschikbaarheid van de middelen en de belangen van stakeholders van het proces.
- In de do fase wordt het proces uitgevoerd en worden de resultaten gemeten
- In de check fase worden de gemeten resultaten vergeleken met de doelen
- In de act fase worden of actie uitgezet om de resultaten te verbeteren (re-act) of wordt niets gedaan
en dan bestaat deze fase uit het reflecteren (pro-act)
- Vervolgens herhaalt de cyclus zich
,Riskmanagement:
Een andere manier om de gevolgen van beslissingen te beheersen, is risicomanagement. In de
bedrijfseconomie komt hiervoor steeds meer aandacht. Het betreft dan niet alleen verzekerbare risico’s,
zoals het risico op brand of een ongeval. De bedrijfseconomie probeert ook zaken als fraudebestrijding
binnen de organisatie, grote afhankelijkheid van een beperkt aantal klanten of leveranciers en risico’s
op reputatieschade beter in beeld te krijgen. Tevens worden instrumenten ontwikkeld die bijdragen aan
het beperken of vermijden van die risico’s
Risicomanagement bestaat uit de volgende stappen:
- Risico-inventarisatie: bepalen welk soort risico’s (bijv. technisch of juridisch) er worden gelopen
- Risicoanalyse: bepalen hoe groot de kans is dat er iets gebeurt en bepalen wat het gevolg of de
impact daarvan is als het gebeurt. Dat samen bepaalt het risico.
- Kwantitatieve beoordeling van de risico’s: bepalen wat de waarde is van elk risico
- Optieanalyse: bepalen wat de beheersingsstrategieën zijn: vermijden, verminderen, overdragen
(vaak verzetten) of accepteren van de risico’s
• De vier deelgebieden binnen de bedrijfseconomie uiteenzetten (33-37)
1. Bedrijfsadministratie: die zich bezighoudt met (financiële) gegevens registeren
2. Financial accounting (of externe verslaggeving): die zich vooral bezighoudt met externe
betrokkenen informeren
3. Management accounting (of interne verslaggeving): die zich bezighoudt met het management
adviseren
4. Finance of financiering: die zich vooral bezighoudt met het aantrekken en beheren van het
vermogen van een organisatie om de gewenste activiteiten financieel te kunnen uitvoeren
• De rollen van financiële functionarissen herkennen (37)
Binnen de organisatie:
- De administrateur: registreert wat er nu gebeurt
- De controller: adviseert over het nemen van toekomstige beslissingen
- De treasurer: beheert het vermogen van nu en in de toekomst
Buiten de organisatie:
- De registeraccountant: die controleert wat er in het verleden is gedaan
• Twee overzichten ten behoeve van een beginbalans herkennen (55-60)
Debet (bezittingen/ activa)
- Vaste activa: bezittingen die niet binnen één jaar in liquide middelen kunnen worden omgezet. (zijn
duurzaam aan de onderneming verbonden, langer dan één jaar)
- Vlottende activa: zijn bezittingen die binnen één jaar in liquide middelen kunnen worden omgezet
Vaste activa:
- Gebouwen: een bedrijfspand of de panden die een organisatie in eigendom heeft. Een gebouw of
ruimte huren is geen bezit en staat dus niet aan de activakant op de balans
- Machines: komt alleen voor bij productieorganisaties die machines gebruiken om hun eindproducten
te produceren
- Inventaris: bijv. de winkelinrichting of een interieur van een restaurant.
Vlottende activa:
- Voorraden: bij een handelsbedrijf zijn dit de producten die de organisatie verkoopt. De waarde van
deze producten wordt vastgesteld door hun aantal te vermenigvuldigen met de inkoopprijs. Bij een
productieorganisatie zijn het de ingekochte grondstoffen en de geproduceerde eindproducten. Deze
laatste wordt gewaardeerd tegen de fabricagekostprijs (hfd 4).
- Debiteuren: door producten op rekening in plaats van contact te verkopen, krijgt een organisatie
klanten van wie zij nog geld moet ontvangen. Dot worden ook wel vorderingen genoemd: de
organisatie heeft het recht deze bedragen op te eisen van de betreffende klanten. De post
‘vorderingen’ is daarmee ook een bezitting en staat dus vermeld op de activakant van een balans.
- Kas- en banktegoeden: dit is kasgeld en het bedrag op de bank als de organisatie en positief
banksaldo heeft. Op sommige balansen worden dit ‘liquide middelen’ genoemd. Maar dat is
theoretisch alleen juist als de organisatie geen negatief banksaldo heeft. Soms staat een organisatie
, echter rood op de bankrekening, zijnde het rekening-courantkrediet. Dan bestaan de liquide
middelen uit de kas- en banktegoeden minus het rekening-courantkrediet.
Credit (schulden/passiva)
- Eigenvermogen: is het vermogen dat is ingebracht door de eigenaren. Dit vermogen wordt
permanent ter beschikking gesteld aan de organisatie en hoeft dus niet te worden terugbetaald. In
formele zin is het eigen vermogen dus geen schuld of een verplichting.
- Langlopende verplichtingen: ook wel langlopend vreemd vermogen genoemd. Dit zijn verplichtingen
van de organisatie aan derden, waarvan de terugbetalingsverplichting over één jaar of langer
plaatsvindt. Dit tijdelijk beschikbaar gestelde vermogen wordt vaak verstrekt door banken of familie.
Daarbij zijn vooraf vaste afspraken gemaakt over de terugbetaling en de vergoeding. Deze
vergoeding is in principe onafhankelijk van het behaalde resultaat.
- Kortlopende verplichtingen: ook wel kortlopend vreemd vermogen genoemd. Dit zijn de
verplichtingen aan derden die korter dan één jaar duren. Deze schulden moeten dus binnen één
jaar worden terugbetaald.
Eigenvermogen
- Geplaatst kapitaal: bij een naamloze of besloten vennootschap ontvangen de eigenaren in ruil voor
het ingebrachte vermogen aandelen van de organisatie. Een nv of bv heeft in haar statuten
vastgelegd hoeveel aandelen maximaal kunnen worden uitgegeven. Dit wordt ‘maatschappelijk
kapitaal’ genoemd. Het deel dat daadwerkelijk ‘geplaatst’ is bij de aandeelhouders eb waar dus geld
of vermogen tegenover staat, heet ‘geplaatst aandeelkapitaal’. Dit is het aandelenkapitaal dat op de
balans wordt vermeld. Het wordt gewaardeerd tegen de nominale waarde, zijnde die in de statuten
is afgebroken, bijv. 100 euro per aandeel.
- Agioreserve: als de aandeelhouders meer hebben betaald dan de afgesproken nominale waarde,
dan staat dit verschil op deze balanspost.
- Ingehouden winst of winstreserve: de toename van het eigen vermogen als gevolg van een positief
resultaat over een bepaalde periode wordt deze aparte balanspost geregisterd.
Langlopende verplichtingen
- Voorzieningen: dit zijn verplichtingen die op balansdatum redelijkerwijs kunnen worden voorzien,
omdat ze gebaseerd zijn op de gebeurtenissen die al hebben plaats gevonden en die in de toekomst
zeer waarschijnlijk tot gelduitgave leiden. Of deze gelduitgaven ook daadwerkelijk gaan
plaatsvinden en hoe hoog die dan zijn, is op balansdatum echter nog onzeker. Daarom is het ook
geen gewone schuld: er ligt nog geen schuldbekentenis onder. (Voorbeelden volgens de wet.
pensioen voorziening (in eigen beheer directeur en groot aandeelhouder. Latente belastingen en
overige voorzieningen (claims, milieuvoorzieningen, reorganisatievoorziening)
- Hypothecaire lening: dit is een lenig tussen de organisatie en één persoon of een financiële
instelling, die gekoppeld is aan een onroerende zaak, bijv. het bedrijfspand. Hierdoor heeft een
vreemd vermogensverschaffer meer zekerheid.
- Banklening of onderhandse lening: dit is een lening tussen de organisatie en één persoon of
financiële instelling
- Obligatielening: dit is een lening die wordt afgesloten met meestal een groot aantal vreemd
vermogensverschaffers. Deze krijgen als bewijs voor de aan hen verstrekte bedragen een
schuldbekentenis, een obligatie.
Kortlopende verplichtingen
- Crediteuren: door op rekening in te kopen in plaats van contant, heeft een organisatie leveranciers
aan wie zij nog geld moet geven. De organisatie heeft de plicht om deze bedragen over te maken
aan de betreffende leveranciers. Het zijn daarmee schulden en ze staan vermeld aan de
passivakant van een balans.
- Rekening-courantkrediet: dit is de betaalrekening bij de bank waarop de organisatie alle
geldtransacties doet die tot de normale bedrijfsvoering behoren. De meeste organisaties hebben
een schuld bij de bank. Ze hebben daarvoor een bepaald maximum afgesproken. Als de organisatie
daadwerkelijk rood staat, is dat een schuld aan de bank en staat deze dus aan de passivakant van
de balans. Het rekening-courantkrediet vormt samen met de kas- en banktegoeden aan de
activakant de liquide middelen van de organisatie.
- Te betalen bedragen: hier staan de overige kortlopende verplichtingen doe ontstaan door de
gewone bedrijfsvoering. Denk hierbij aan bijv. vennootschapsbelasting, dividend en intrest die
betaald moet worden.
,• De overeenkomsten tussen resultatenrekeningen van organisaties verhelderen (65-66)
De overeenkomst tussen de drie organisaties is dat het onderste deel van al deze
resultatenrekening hetzelfde is. Dit is om te benadrukken voor wie het betreffende resultaat bedoeld
is.
- Het bedrijfsresultaat is een resultaat dat het best weergeeft hoeveel het uitvoeren van de activiteiten
van een bepaalde organisatie over een bepaalde periode oplevert. Het bedrijfsresultaat wordt ook
wel EBIT (earnings before interest and taxes)
- De intrestkosten zijn de vergoeding voor het vreemd vermogensverschaffers als tegenprestatie voor
het beschikbaar stellen van het vermogen waarmee de organisatie haar activiteiten kan uitvoeren.
- De belasting is de bijdrage van de organisatie aan de overheid.
- Het resultaat na betaling, ook wel EAT (earnings after taxes) genoemd, is het bedrag dat
beschikbaar is voor de eigenaar of eigenaren.
Winst uitkeren of inhouden:
Uitkeren: krijgen de eigenaren via een dividenduitkering daadwerkelijk geld overgemaakt
In te houden: feitelijk een nieuwe investering in de organisatie. Daarmee groeit het eigen vermogen
van de organisatie, dus de balanspost ‘ingehouden winst’ of ‘winstreserve’.
Waarderingsprobleem:
Net als bij de bepaling van de boekwaarde van de balansposten kent ook de resultaatrekening het
probleem van de waardering. Opbrengsten worden aan een periode toegewezen op basis van het
realisatieprincipe, waarbij het verkoopmoment bepalend is. Het verkoopmoment is het moment
waarop de koop gesloten wordt. Het moment dat de handdruk gegeven wordt is het formele
verkoopmoment. Ook het tekenen van een verkoopovereenkomst geeft een dergelijk
verkoopmoment aan. Op het moment van overdracht van de rechten wordt een resultaat
gerealiseerd. Of de verkoper het geld ook daadwerkelijk gaat ontvangen, is dus voor het realiseren
van een verkoop en het bijbehorende resultaat in eerste instantie irrelevant.
Matchingprincipe:
Kosten worden toegewezen aan een periode op basis van het matchingsprincipe: op welke periode
hebben betreffende kosten betrekking? Het matchingprincipe is een van de fundamentele vereisten
van de boekhouding. Het waarborgt dat op ieder gewenst tijdstip een getrouw beeld van het
resultaat ontstaat. Het principe houdt in dat de kosten zo veel mogelijk toegewezen worden aan de
periode waarop ze betrekking hebben en waarin ook de tegenoverstaande opbrengsten geboekt
worden.
• Een balans en soorten resultatenrekeningen opstellen
Zie Pagina 60-66
Balans:
Een voorbeeld van resultatenrekening:
, • Het verband tussen balans, resultatenrekening en kasstroomoverzicht verklaren (70)
De verbindende factor tussen balans, resultatenrekening en liquiditeitenoverzicht bestaat ui twee posten
op de balans.
In de eerste plaats gaat het daarbij over het eigen vermogen, en meer specifiek: over de balanspost
‘winstreserve’ of ‘ingehouden winst’. De verandering van deze balanspost staat gespecificeerd op de
resultatenrekening.
In de tweede plaats gaat het over de hoeveelheid geld, die de liquide middelen: de verandering daarin
staat gespecificeerd op het liquiditeitenoverzicht.
U zou kunnen zeggen dat de resultaatrekening en het liquiditeitenoverzicht twee aanvullende
overzichten zijn op een balans. Het doel is meer inzicht te verschaffen in de twee belangrijkste, financiële
grootheden van een organisatie, namelijk het resultaat, de toename of afname van het eigen vermogen
als gevolg van normale bedrijfsvoering, en de mutatie liquide middelen, zijnde de toename of afname
van de hoeveelheid.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller StudyWithIris. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.33. You're not tied to anything after your purchase.