samenvatting van de genoemde hoofdstukken. over tijdvak drie, vier, en gedeeltelijk vijf. aan de hand van de oude kenmerkende aspecten maar niet gelimiteerd tot die KA's. begrippen zijn dichtgedrukt, inclusief kleine, grove, tijdbalk van de grootste gebeurtenissen tussen 500 en 1516
Hoofdstuk 3
Kenmerkende aspecten: 9. De verspreiding van het christendom door heel
Europa
10. Het ontstaan en de verspreiding van de islam
11. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa
van een agrarische cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd
via het hofstelsel en horigheid.
12. Het ontstaan van het feodale verhoudingen
(a.k.a. leenstelsel) in het bestuur.
Paragraaf 1
De samenleving werd gedomineerd door de adel: zij traden op als bestuurders,
legerleiders, rechters, en uit hun kringen kwamen vaak de geestelijken voort. De adel
en de geestelijken zijn de twee hoogste standen in de vroege middeleeuwen.
Op de landerijen van de heren werkte de grootste groep mensen: boeren.
Daaronder vallen vrije boeren, die hun eigen land bewerkten en vrije
beschikking hadden over zichzelf. Ze hadden echter wel een zware militaire plicht
wanneer er sprake was van oorlog: ze moesten dan hun heer volgen. Ze moesten
daarbij voor hun eigen uitrusting zorgen.
Er zijn ook twee soorten niet-vrije boeren; zo heb je de horigen, die hun eigen
land mochten bewerken maar niet ergens anders naartoe mochten verhuizen. Ze
moesten toestemming vragen om te trouwen en moesten bepaalde diensten, maar
geen militaire dienst, verrichten voor de heer. Daarnaast zijn er ook lijfeigenen, die
geen bezit hadden en volledig in de macht van de heer werkten.
De belangrijkste sociaaleconomische eenheid was het domein, het grondgebied van
een heer. Het economische systeem heet dan ook het domeinstelsel of het
hofstelsel. Een domein was in drie delen verdeeld: een deel voor de heer zelf (het
vroonhof) waar hij een aantal gebouwen neerzette en waar mensen naartoe konden
gaan in tijden van oorlog of gevaar, een deel voor de boerenakkers, en een deel
ongerepte grond waar schapenhouders hun dieren konden laten grazen.
Een domein was niet per se drie stukken grond bij elkaar, maar er kon juist
veel afstand tussen zitten: handig, want dan had je meer grondstoffen.
Vrijwel iedereen leefde op een domein: eerdere steden waren verlaten en
verwaarloosd. De vroege middeleeuwen was daarom een vrijwel volledige
agrarische samenleving, en geen – zoals eerst, in het Romeinse Rijk – agrarisch-
urbane samenleving meer. Handel was zelfs bijna helemaal verdwenen en de
domeinen moesten zichzelf dus voorzien van de benodigdheden: ze waren
autarkisch. Die autarkie was niet volledig: binnen het domein was er nog enigszins
sprake van specialisatie.
Vanaf de derde eeuw werd het steeds moeilijker in het West-Romeinse Rijk om
centraal gezag te behouden. Daarom gingen edelen het gevecht met elkaar aan om
een stuk grond te bemachtigen. Voor bewoners ontstond er grote onveiligheid en het
reizen werd hierdoor bemoeilijkt, net als de handel. Plekken die eerst internationale
handelscentra waren, werden nu regionale marktplaatsen en ook de munt als
, betaaleenheid verdween. De vraag naar specialisatie nam af, want de Romeinse
elite (die naar gespecialiseerde producten vroeg) was weggetrokken. In deze situatie
ontstond het hofstelsel.
Geld werd steeds schaarser en voor een koning werd het moeilijker om een heel
ambtenarenstelsel te behouden: daarom zette hij mensen uit zijn persoonlijke
kringen in. De democratie uit de klassieke tijd was hiermee helemaal verdwenen:
inwoners waren afhankelijk van hun koning.
Paragraaf 2
Nadat de Romeinen het christendom in de vierde eeuw tot staatgodsdienst hadden
uitgeroepen, begon Europa langzaam helemaal christelijk te worden. Soms werd dit
actief gedaan: door middel van kerstening. Dit werd onder dwang, of met
overtuigingskracht gedaan. Er werd ook vanuit gegaan dat wanneer een leider zich
bekeerde, het volk dan volgde.
Bij het overdragen of aannemen van een nieuw geloof zoekt men vaak
aansluiting bij al bestaande opvattingen en praktijken: dit heet syncretisme. Zo
werden er bijvoorbeeld christelijke kerkjes gebouwd op plekken die voordat het
christendom er was al heilig waren.
Kerstening ging hand in hand met politieke verandering. De Romeinen waren
inmiddels “weg” uit een deel van Europa en de Franken wilden graag meer land.
Omdat zij een deal hadden met de paus in Rome (ik bekeer mij tot deze variant van
het christendom en zorg voor militaire ondersteuning en bescherming, jij zorgt dat ik
gebruik kan maken van ervaren bestuurders zoals bisschoppen en zorgt dat ik een
uitspraak kan doen op de zegen van god). De Franken werden hiermee erg machtig.
In Nederland was het proces van bekering heel traag. De Frankische koning
Dagobert stichtte Utrecht, op de grens met het heidense Friesland. De kerstening
van Nederland kwam pas eind zevende eeuw op gang. Vanuit Utrecht werden door
de Franken beschermde posten, christelijke gemeenschappen, uitgezet die borg
stonden voor de fysieke veiligheid van missionarissen.
De invloed en macht van geestelijken nam ondertussen erg toe. Er waren twee
soorten geestelijken:
Reguliere geestelijken die in kloosters leefden, en
Seculiere geestelijken die tussen de mensen woonden.
Het leven van een reguliere geestelijke was heel aantrekkelijk voor de adel: zij
schonken stukken land en stuurden zoons en dochters naar de kloosters om zich te
verzekeren van een plek in de hemel. Hierdoor werden kloosters grootgrondbezitters.
De seculiere geestelijken kennen verschillende rangen: op de laatste trede van deze
hiërarchie stonden de pastoors, die zorgden voor de gelovigen en gehoorzaamden
aan de bisschop (de leider van een bisdom) op het niveau van de parochie (de
gemeente).
Paragraaf 3
Het feodale stelsel wordt ook wel het leenstelsel genoemd en we bedoelen hiermee
het systeem van dat leenheren land uitlenen aan leenmannen. Hierbij is het
belangrijk om te weten dat dit stelsel gebaseerd was op persoonlijke contracten. De
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller catoooH. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.85. You're not tied to anything after your purchase.