Necrose = ongecontroleerde celdood die vaak ontstaat als gevolg van ischemie (tekort aan zuurstof).
De cel gaat dood, waarbij de cel-inhoud vrijkomt. Dit kan aanleiding geven tot een ontstekingsreactie.
Apoptose = gecontroleerde celdood, vaak als gevolg van DNA-schade. De cel maakt dan de afweging
of de DNA-schade gering genoeg is om te herstellen. Dit is ook een beschermingsmechanisme om
bijvoorbeeld kanker te voorkomen → cellen met afwijkende genetica worden uitgeschakeld.
Beschadigd weefsel laat mediatoren vrij (IL-1, IL-6, TNF-α) → lichaamseigen stoffen
Vasoactieve factoren = zorgen voor vasodilatatie + verhoogde permeabiliteit van bloedvaten
Chemotactische factoren = rekruteren en stimuleren de ontstekingscellen.
Acute ontsteking = lokale reactie op prikkels die weefselschade kunnen veroorzaken
Fasen van de acute ontsteking:
1. Initiatie → hyperemie: toename in bloedtoevoer; ontstekingsmediatoren komen vrij door
mestcellen en macrofagen als reactie op de prikkel. Deze zorgen voor alle onderstaande
processen. RUBOR, CALOR
2. Exsudatie → vorming van exsudaat door toename permeabiliteit van de capillairen, toename
hydrostatische druk in de capillairen en toename colloïd-osmotische druk in het interstitium.
TUMOR, DOLOR, FUNCTIO LAESA
3. Amplificatie → plasma-eiwitten in het exsudaat worden omgezet in chemische mediatoren:
deze zijn vasoactief, hebben chemotactische eigenschappen en bevorderen de fagocytose.
4. Infiltratie → vorming van infiltraat door de cel adhesie cascade
➔ Witte bloedcellen binden met de bloedvaatwand (marginatie) → deze rollen en
remmen af met behulp van selectines → integrines zorgen ervoor dat leukocyten
tussen twee endotheelcellen heen kan (transmigratie)
Transmigratie wordt ook wel diapedese of extravasatie genoemd.
5. Uitschakelen van de noxe (prikkel) → fagocytose door macrofaag en neutrofiele granulocyt.
6. Reparatie → wondgenezing, DNA schade herstel
Chronische ontsteking = er een prikkel die het lichaam niet zelf op kan ruimen: auto-immuunziekte of
herhaalde blootstelling. Het ontstekingsproces treedt dan tegelijkertijd op met het weefselherstel, dit
heeft een langere duur. Bij dit type ontsteking spelen met name T- en B- cellen een rol.
,Ziekteverschijnselen
Koorts → moleculen die koorts veroorzaken heten pyrogenen. Koorts ontstaat als gevolg van
cytokines (IL-1, IL-6, TNF-α) die in de bloedbaan terecht komen. Deze zullen in de hypothalamus de
norm voor de lichaamstemperatuur aanpassen van 37 naar bv 39. Prostaglandinen kunnen in
sommige gevallen hetzelfde effect hebben. Door de hoge temperatuur zullen cellen van het
immuunsysteem een hogere effectiviteit krijgen en zullen bacteriën zich minder goed verdubbelen.
Leukocytose → toename aan leukocyten in het bloed. Als het aantal lymfocyten > 12x10^9 is, wordt
er van een leukocytose gesproken. Normaal geeft het beenmerg alleen goede, “rijpe” lymfocyten af.
In het geval van een heftige infectie zullen leukocyten eerder het beenmerg verlaten, wat leidt tot de
afgifte van ‘onrijpe’ leukocyten: linksverschuiving.
Verhoogd C-reactive protein (CPR) → Cytokines (IL-6) migreren naar de lever, wat leidt tot aanmaak
van acute-fase eiwitten, zoals CRP. Verhoogd CRP duidt op een ontstekingsproces in het lichaam. CRP
zorgt ook dat erytrocyten in “geldrolletjes” gaan liggen, waardoor zwaardere complexen van
erytrocyten ontstaan. De bezinkingssnelheid geeft de snelheid waarin erytrocyten ‘naar beneden
zakken’: zwaardere complexen zakken sneller. Er is dan dus ook sprake van een verhoogd BSE.
Versterkte coagulante werking → het evenwicht van bloedstolling ligt meer aan de kant van de
stolling . Er is vers bloed met voldoende ontstekingscellen nodig voor ontstekingsreacties. Maar het
bloed moet niet te veel verspreiden, dat zou zorgen voor verspreiding van geïnfecteerd bloed. Dit
geeft een verhoogd risico op sepsis. Daarom neemt de coagulante werking toe.
Lagere bloeddruk → Komt vooral voor bij een heftige ontsteking. Cytokines leiden tot vasodilatatie,
wat kan leiden tot hypotensie. Dit leidt tot verminderde perfusie van organen. Deze organen zijn dan
aangewezen op anaerobe verbranding, omdat er minder zuurstof bij deze organen komt. Als gevolg
van de productie van lactaat (komt vrij bij anaerobe verbanding) kan een acidose ontstaan.
Een ontsteking kan twee serieuze gevolgen hebben:
- Systemic inflammatory response syndrome (SIRS)
➔ Er is sprake van SIRS als de patiënt aan twee van de volgende criteria voldoet:
• Temperatuur > 38 graden of <36 graden
• Hartslag > 90/min
• Ademhalingsfrequentie > 20/min
• Leukocyten > 12 of <4 x 10^9/L
- Shock
➔ Ontstekingsmediatoren bevinden zich in het hele lichaam. Deze mediatoren zorgen voor
vasodilatatie, het bloedplasma treedt massaal uit. Het circulerend volume neemt af en er
ontstaat een shock. Het grootste risico bij een infectie is het ontwikkelen van een septische
shock. Er is dan sprake van sepsis, infectie, orgaan falen én hypotensie. Shock kan leiden tot
twee belangrijke ernstige complicaties:
1. Acute tubulus necrose = Bij een zuurstoftekort ontstaan er snel klachten bij de nieren. Dit
kan leiden tot necrose in de nier. Schade aan het basaalmembraan is meestal onherstelbaar.
2. Acute respiratory distress syndrome (ARDS) = Als gevolg van ophoping van uitgetreden
bloedplasma (oedeem) in de longen, ontstaan ademhalingsproblemen, die versterkt worden
door een ontstekingsreactie in de longen.
Het MHC-complex
MHC moleculen kunnen eiwitten uit het cytosol presenteren aan T-cellen.
Twee soorten MHC-eiwitten:
- MHC-I eiwitten bevinden zich op alle lichaamscellen, behalve erytrocyten en geslachtscellen.
Dit complex activeert cytotoxische T cellen tot vernietiging van de cel. Het complex bindt aan
de CT-cel m.b.v. CD8+ → Intracellulaire pathogenen: VIRUSSEN!
, - MHC-II eiwitten bevindt zich alleen op antigeen presenterende cellen. Dit complex activeert
T helper cellen tot productie/activatie van B en T cellen. Het complex bindt aan de Th-cel
m.b.v CD4+ → Extracellulaire pathogenen: BACTERIËN, SCHIMMELS, PARASIETEN!
Om CD4+ en CD8+ tegelijk te activeren, wordt
crosspresentatie gebruikt.
Crosspresentatie = DCs kunnen extracellulaire
pathogenen presenteren op MHC-I.
De plaatsen waar hematopoëse plaatsvindt in bepaalde levensfasen:
Onderzoek naar de werking van het hematopoëtisch systeem wordt verricht via het beenmerg én
het perifere bloed. Onderzoek naar het beenmerg wordt bij voorkeur gedaan d.m.v. een punctie via
het bekken (cristapunctie), maar als iemand hier is bestraald of niet op zijn buik kan liggen, wordt het
borstbeen (sternumpunctie) gebruikt. Voor onderzoek naar het perifere bloed wordt een uitstrijkje
gemaakt, waarin de afzonderlijke cellen in detail kunnen worden beoordeeld. Aanvullend kan een
beenmerg aspiraat of botbiopt genomen worden. Bij een aspiraat wordt een zuigende naald gebruikt,
waardoor cellen door elkaar gaan liggen. Bij een biopt blijven de cellen geordend.
Extra-medullaire hematopoëse = in een volwassen individu vindt bloedvorming plaats op plaatsen
waar er tijdens de embryogenese bloedvorming plaatsvond.
Pleiotrope groeifactoren = factoren gericht op
differentiatie, grijpen aan op progenitorcellen.
Lineage specifieke groeifactoren = factoren gericht op
uitrijping, grijpen aan op G-CSF op relatief rijpe cellen
Stimulatie van de hematopoëse is mogelijk via 3
groeifactoren: erytropoëtine (Epo), trombopoëtine
agonisten (TPO) en neupogen (G-CSF).
Erytrocyten: rode bloedcellen
Oude of beschadigde erytrocyten komen terecht in de milt en worden afgebroken door de
fagocyterende cellen van de milt. Bij patiënten zonder milt (asplenie) of een slecht functionerende
milt (functionele asplenie) kun je in het perifere bloed uitstrijkje erytrocyten zien die kernrestanten
bevatten, deze restanten worden Howell Jolley lichaampjes genoemd.
Trombocyten: bloedplaatjes
Megakaryocyten zijn voorlopers van trombocyten. Ze bevinden zich in het beenmerg en rijpen uit via
deling van de kern zonder dat de cel zich deelt → endomitotische nucleaire replicatie. Hierbij neemt
de hoeveelheid plasma toe en neemt het aantal kernen toe tot ongeveer 6-8. Een megakaryocyt kan
ongeveer 4000 trombocyten maken. De belangrijkste groeifactor voor uitrijping van trombocyten
is trombopoëtine (TPO). Dit wordt in de lever gemaakt.
Trombocyten bevatten verschillende granulen, waaronder de alfa granulen en de dense granulen.
- Alfa Granulen: bevatten onder andere von Willebrand factor en fibrinogeen. Von Willebrand
factor speelt een rol in de aggregatie van bloedblaatjes (primaire hemostase) maar is ook
een dragereiwit voor stollingsfactor VIII (secundaire hemostase).
- Dense granulen: bevatten factoren die van belang zijn voor het ingang zetten van
de secundaire hemostase (onder andere ADP, ATP en geïoniseerd calcium). Daarnaast
bevatten deze granulen serotonine en histamine.
Leukocyten: witte bloedcellen
Bij een ‘difje’ wordt het percentage van de verschillende soorten leukocyten in het bloed geteld.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kyliaspeijcken. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.09. You're not tied to anything after your purchase.