Dit document bevat een samenvatting van het vak Dierkunde in biomedische wetenschappen. Bovendien bevat dit document de Latijnse benaming van organismen en onderdelen die gekend moeten zijn. Het document bevat afbeeldingen om de structuren en organismen te verduidelijken. Deze samenvatting bevat oo...
Dierkunde
Woordenschat
Vivipaar: het niet leggen van eieren.
Ovipaar: het leggen van eieren
Ovovivipaar: de eieren worden gelegd in het lichaam van de moeder, en het jongen wordt
levend geboren.
Hermafrodiet = tweeslachtig: een organisme is zowel mannelijk als vrouwelijk
parthenogenetisch = voortplanting zonder tweede partner
Saprofaag: het eten van dode organismen
Ubiquist: kan in verschillende biotopen aangetroffen worden
Acoelomaat: geen lichaamsholte
Inleiding (H1)
Malacologie: studie van weekdieren
Entomologie: studie van insecten
Helminthologie: studie van wormen
Parasitologie: studie van parasieten
Ornithologie: studie van vogels
Mammalogie: studie van zoogdieren
Ethologie: studie van het gedrag van een dier.
Morfologie: studie van vormen
Histologie: studie van de weefsels
Fysiologie: studie van de levensprocessen in een dier
Ecologie: studie van de relaties van een dier met zijn omgeving
Ecofysiologie: studie van processen die zich in een dier afspelen, in een relatie tot
omgevingsfactoren
Systematiek: studie van de verscheidenheid
Endosymbiont: dit is een organisme dat symbiotisch (samen met andere organismen) in het
lichaam van een gastheer leeft.
Mitochondria zijn ontstaan uit primitieve proteobacteria.
Eigenschappen van het leven:
Macromoleculen: nucleïnezuren, proteïnen, koolhydraten, lipiden
Voortplanting: informatie in organisme wordt gekopieerd en blijft bestaan. Dit
gebeurt automatisch; het organisme doet dit natuurlijk.
Genetische code: de informatie van wat het organisme precies is.
Opeenvolging van nucleïnezuren in DNA
Metabolisme: opname van voedingsstoffen uit de omgeving. Energie wordt veranderd
van de ene vorm naar een andere.
Ontwikkeling en groei: een organisme groeit van kleins af aan tot een groter
organisme.
Variatie: er kunnen mutaties gebeuren, crossing-over alle nakomeling zijn
verschillend van de ouder.
,Een pantoffeldiertje is geen dier, omdat deze ééncellig is. Dieren zijn meercellig.
Organismen onderverdeeld in 2 groepen:
Eukaryoten: celkern + complexe opbouw
Regnum protista:
Unicellulair, eventueel kolonievormend
Klein
Twee grote functionele groepen op basis van voedingswijze: eencellige
foto-autotrofe Algae en heterotrofe Protoza.
Voorouders van dieren
Regnum fungi:
Geen fotosynthetische pigmenten, heterotroof (niet zelf voeding
maken).
Meestal saprofaag(het eten van dode organisme), soms parasitair (het
alleen kunnen voortplanten door een plant/ander dier).
Regnum plantae:
Multicellulair
Foto-autotroof
Stijve celwanden
Meestal niet mobiel
Koolydraten opgeslagen onder de vorm van zetmeel
Regnum animalia:
Multicellulair
Heterotroof
Koolhydraten opgeslagen als glycogeen
Geen celwand
Gespecialiseerde intercellulaire verbindingen
Autonome verplaatsing
Spiercellen en zenuwcellen
Seksuele voortplanting
Embryonale ontwikkeling met regelmatige klievingspatronen
Prokaryoten: hebben een simpelere opbouw + geen celkern -> DNA ligt los in
cytoplasma
o Domein Eubacteria: zwavelbacterïen,bacteroiden,blauwwieren
Autotroof: nemen energie op uit de omgeving, en zetten deze om in
voedingsstoffen.
Saprotroof: ze voeden zich van dood materiaal
Uibiquist: kan in verschillende biotopen aangetroffen worden
o Domein Archaebacteria: methanogene bacteriën (kunnen CO2 omzetten in
CH4 voor voeding)
Anaëroob: geen gebruik van zuurstof om te overleven
Sommigen zijn autotroof
Eigen bacteriofage virussen.
Zoogdieren kunnen vb. gras afbreken in hun maag m.b.v. methagone bacteriën.
uitlaten van koeien zijn slecht voor de lucht. Ze produceren te veel broeikasgassen
Virussen (behoren niet tot prokaryoten en niet tot eukaryoten):
, Levende organismen Niet-levende organismen
Snelle reproductie Acellulair
Mutaties mogelijk Geen eigen metabolisme
DNA of RNA maar niet allebei
Verschil bacteriën en virussen:
Virussen bestaan niet uit een cel, en bacteriën wel. De kern bij een bacterie zit niet vast, en
zit los in het cytoplasma.
Verschil dieren
en planten Planten dieren
Een stevige celwand rond hun Geen celwand -> cellen komen
plasmamembraan -> kunnen niet beter in contact met elkaar.
bewegen. Verandering van vorm
Veranderen niet van vorm, ze Beweeglijk
groeien alleen Embryo heeft bepaalde
klievingspatroon
Heterotroof: kunnen niet aan
fotosynthese doen
Prion = een verkeerd gevouwen eiwit = infectieuze eiwit
Prionen kunnen verkeerde ruimtelijke structuur doorgeven aan eiwitten ontstaan
eiwitklontering (gevolg: fatale beschadiging van de hersenen bij de mens)
Prionen kunnen ontstaan door mutaties, of door omstandigheden. Het kan alleen aan
verwante eiwitten vasthechten. De prionen blijven zich vermenigvuldigen, en er is ook geen
geneesmiddel.
De dierlijke cel (H2)
Dieren hebben geen celwand. Ze hebben een plasmamembraan; deze bestaat uit lipiden, en
is semipermeabel (half doorlaatbaar: de zaken die opgenomen worden, worden eerst
gecontroleerd.)
Opbouw = complex:
Plasmamembraan
Protoplasma: bevat nucleus en cytoplasma
Kern ligt meestal in het midden; kern bevat DNA en RNA (voor transcriptie).
, Plasmamembraan
Grensvlak tussen in- en uitwendige milieu van de cel
Semipermeabele membraan
Kern
Één kern in de cel
Plaats afh. van de celdifferentiatie
Dubbelwandige kernmembraan met poriën (selectief transport mogelijk)
Nucleolus:
1 of meer
Veel RNA
Aanmaak van ribosomen
Chromosomen
Chromosomen zijn meestal 1 lange dunne draad, in bepaalde fasen van de celdeling
veranderen deze van vorm.
Tijdens celdeling duplicatie
2 identieke zusterchromatiden
Blijf aaneenhangen in het midden (centromeer)
Draad trekt samen zodat het chromosoom korter en dikker wordt.
Aantal chromosomen wordt aangeduid door letter N.
Erfelijke informatie
De erfelijke informatie zit in chromatiden, in DNA. 50% van de levende materie zijn
Proteïnen
Rol in allerlei processen:
Bio-katalysator (enzyme)
Transport en opslag van materiaal
Immunologische afweer
Opgebouwd uit een groot aantal aminozuren
Erfelijke info omgezet in een proteïne:
1. DNA wordt gekopieerd naar een RNA
2. RNA wordt afgelezen tot een proteïne
Alle informatie voor aanmaak van eiwitten opgeslagen in het DNA.
Informatie overgedragen en uitgevoerd door het RNA
Transcriptie translatie
DNA mRNA eiwit
Hiervoor wordt de genetishce code gebruikt
Gen: stuk DNA dat codeert voor een bepaald eiwit.
DNA (desoxyribonucleinezuur):
2 desoxyribonucleotideketens
Dubbele helix
Opeenvolging van nucleotiden
Fosfaatgroep
Suiker
N-houdende base: Thymine – adenine, Guanine – Cytosine
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bernaemin. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.