Pedagogische systemen in de baby en kindertijd (201700101)
All documents for this subject (5)
Seller
Follow
norahstaps1
Content preview
Leerdoelen
1. De identiteit van de pedagogiek als discipline beschrijven en deze plaatsen ten opzichte van
andere disciplines;
2. Belangrijke ontwikkelingen op het gebied van taal, cognitie en sociale relaties, die passen bij
de fase van de baby en kindertijd, uitleggen;
3. Vanuit systemische theorieën of modellen en kernconcepten uitleggen welke rol
pedagogische systemen spelen in de ontwikkeling van jonge kinderen;
4. Beschrijven hoe de verschillende pedagogische systemen, met name die van het gezin,
kinderopvang en de schoolse voorzieningen, ingebed zijn in en beïnvloed worden door het
exo- en macrosysteem;
5. Uitleggen wat pedagogische interventies zijn en aangeven op welke wijze zij kunnen bijdragen
aan het verbeteren van de pedagogische systemen in de kindertijd;
HC 1: Introductie PSBK: pedagogiek van de hoop
Pedagogiek (de winter) = perspectief, groei en handelen van volwassenen om groei te stimuleren
Pedagogiek aan het begin: opvang van kinderen
Pedagogische wetenschappen = wetenschappelijke bestudering van de ontwikkeling en opvoeding
van, en het onderwijs aan kinderen en jongeren in brede context/ de preventie, diagnostiek en
behandeling van problemen die hierbij voor kunnen komen
Opvoeding = aanleren en onderwijzen van gedrag, vaardigheden, normen en waarden
➔ Eerst: focus op problematiek, individueel (negatieve focus)
➔ Nu: focus op groei en sociaal, participerend (pedagogiek van de hoop)
Optimisme = algemene verwachting van mensen over toekomstige uitkomsten
Hoop = vertrouwen in jezelf ‘als we genoeg ons best doen dan’
Herkomst: geloof, biologie, samenleving
John Dewey: hoop is instinctieve impuls tot groei die bij kinderen zal zorgen voor juist gedrag om doel
te bereiken.
Verschil: Bij optimisme speelt eigen invloed geen rol, bij hoop wel
Pedagogische vertaald:
• Jonge mensen stimuleren recht te doen aan sociale erfenis voorouders en belang volgende
generaties
• Intelligente enthousiaste toewijding, hoop in leven van uitdaging, participatie, samen
perspectief ontdekken
H.O.O.P
- Handelingsperspectief cultiveren → gemeenschappelijk handelen ‘shared agency’ (want als
mensen het idee krijgen dat ze geen invloed hebben, leidt dat tot pessimisme),
onderzoekende nieuwsgierige houding aanleren om kinderen optimistisch te laten zijn.
Opvoeders moeten kinderen in de handelingsstand krijgen.
Bijvoorbeeld: vreedzame school = democratische burgerschapsvorming middelpunt
Vreedzame school: samenwerken aan sociale verbetering, respect en rechtvaardigheid in de
klas (problemen samen oplossen)
- Onderbreken van impulsieve oordelen en verlangens → pedagogisch onderbreken ‘stop,
neem tijd om na te denken’. Verplaatsing in ander, collectief voordelige oplossingen. Samen
oplossingen zoeken
- Optimisme → motivator voor hoop en samenwerking
- Participatie bevorderen → actieve participatie om kinderen tot actieve, verantwoordelijke
burgers te maken. Je leert door mee te doen. Actief meedoen in de samenleving. Niet alleen
uitleg, preventie en interventie, maar ook skills aanleren en leren vreedzaam te vechten voor
hun idealen en belangen.
Problemen dus samen met kinderen onderzoeken en oplossen om hoop te scheppen
,Pedagogiek van de hoop heeft kritiek op zowel geesteswetenschappelijke stroming, als empirisch
analytische stroming: teveel focus op problemen, individu, labels en medicalisering
Gevolg: het thema ‘kwaliteit van het samenleven’ is uit de pedagogiek verdwenen, net als het
vakgebied sociale pedagogiek zelf.
Socialisatie = proces waardoor individuen de kennis, vaardigheden en kenmerken verkrijgen zodat ze
effectief kunnen participeren in de samenleving.
Individu is niet alleen een ontvanger van socialisatie, maar het is een wisselwerking tussen het
individu en bijvoorbeeld ouders & familie.
Cultuur sensitiviteit = bewustzijn dat de eigen normen, waarden en behoeften niet voor iedereen
gelden. Iedereen heeft een andere visie
Bias in eigen blik gestuurd door eigen overtuiging, opvoeding, onderwijs en socialisatie
Wetenschap is vanuit de westerse bril opgezet.
WEIRD acroniem: om een gebrek aan diversiteit in onderzoek te beschrijven
• Western
• Educated
• Industrialized
• Rich
• Democratic
Stromingen in Pedagogische Wetenschappen:
• Geesteswetenschappelijke stroming: belevingswereld en gevoel van kind, kind moet kind zijn
en opvoeders zijn gids → normatief (hoe het zou moeten zijn/norm).
Onderzoek: anti-pestprojecten, onderwijs: vrije school, montessori onderwijs
→ kind ontwikkeld op een eigen manier, het kind moet het meeste uit zichzelf halen, meer
aandacht voor individuele ontwikkeling.
• Empirisch analytische stroming: focus op gedrag van kind en omgeving, bewijs en
meetbaarheid belangrijk, onderzoekt overeenkomsten kinderen en voorspelbaarheid, link met
natuurwetenschappelijk onderzoek
Onderzoek: empirisch, onderwijs: cito-toetsen
Tegenhanger van geesteswetenschappelijke stroming, want dit kijkt meer naar de groep ipv
individu
• Kritisch emancipatorische stroming: betrekt maatschappij, maatschappelijke engagement, wat
brengen situaties van de maatschappij wat is de invloed op kinderen.
Onderzoek: onderwijsachterstanden verkleinen, wat leren we van schoolsluiting, onderwijs:
inclusief onderwijs
Invalshoeken vroeger:
Deficit thinking = denkwijze van docenten en professionals, studenten hebben bepaalde gebreken die
achterstand verklaren. Benadrukt tekortkomingen en is excuus voor ongelijkheid, schuld ligt bij het
kind
Medical model = focus ligt op stoornis of handicap, niet behoeften kind. Neemt niet brede spectrum
kind in beschouwing
Nu: positive youth development: positieve blik op ontwikkeling, focus diverse behoeften kinderen,
mogelijkheden en potenties en unieke capaciteiten.
➔ Labels nodig voor juiste hulp, maar uitgangspunt is kinderen jong en optimaal functioneren in
samenleving → alle 3 de stromingen werken samen (belang van het kind, onderzoek en
kwesties uit de maatschappij)
Micha de Winter
Jonge mensen hebben hoop en optimisme nodig → motor van persoonlijke ontwikkeling
, ➔ Als je kinderen van jongs af aan weet mee te geven dat ze ertoe toen, dat ze erbij horen, dat
de samenleving ook op hèn zit te wachten, dan wakker je de motivatie aan om zich te willen
inspannen, te werken aan doelen, te willen leren en zich te willen ontwikkelen
Als dit niet zo is wordt je verdrietig, bang, boos of wanhopig
Dasberg 1980: belangrijk is dat opvoeders wereldproblemen voor kinderen vertalen (leed en onrecht
samen laten gaan met hoop en mogelijkheden tot verbetering), want nu komt het ongefilterd bij
kinderen binnen
HC 2: Bio-ecologisch model en risico/beschermende factoren – Bronfenbrenner model
Nature-nurture debat = komen uitingen van mensen vanuit genen of opvoeding? Sterke effecten van
erfelijkheid op uiteenlopende eigenschappen: intelligentie, schoolsucces, persoonlijkheid,
beroepskeuze, deel eigenschappen effect van gedeelde omgeving.
Developmental manifold (probabilistic epigenesis) = theorie die het heeft over de wederkerige invloed
van omgeving en genetische activiteit.
Om te kijken of iets nature-of nurture is wordt onderzoek gedaan met tweelingen. Bvb invloed
erfelijkheid kan gemeten worden door correlatie intelligentie bij één of twee-eiige tweelingen (gedeelde
genen). Of door adoptiekinderen en hun biologisch niet verwante broertjes en zusjes (gedeelde
omgeving)
Erfelijkheid hangt ook af van land. In Nederland is erfelijkheidscompontent hoger dan andere landen,
effecten gedeelde omgeving zijn klein. Effecten erfelijkheid groter in schoolsystemen die eerlijker zijn:
minder vroeg selecteren en minder niveaudifferentiatie. In onderwijssystemen met vroege selectie
voor vervolgniveaus ontstaat grotere sociale ongelijkheid.
Maatschappelijke componenten nature-nurture debat:
• Head start = grootschalig programma gericht op verhoging IQ en taalvaardigheid →
nauwelijks blijvende gevolgen voor IQ.
Halve dagen, een paar dagen per week, naar een peuterspeelzaal maar zonder een duidelijk
programma. Opvoedingsondersteuning van ouders, gezinsstimuleringsprogramma’s.
• Artur Jensen: IQ = nature. Head start is niet succesvol, want IQ is genetisch en dus niet
veranderbaar. Stelt black-white gap in natuur.
Black-white gap = verschillen in sociale, economische en educatieve uitkomsten tussen
zwarte en witte mensen.
• Genetica en intelligentie is een beladen debat. Deze rechtvaardigt namelijk onder andere
ongelijkheid.
➔ Debat vlaanderen: selectief karakter van onderwijs zorgt voor ongelijkheid. Duyk is
voor elitescholen en vroege selectie in onderwijs. Hij verwijst naar de erfelijkheid van
intelligentie
Bezwaren gedragsgenetisch model: geen inhoudelijke theorie over manier waarop genen worden
omgezet in intelligentie, schoolprestaties enz. + Afwijkende bevindingen + negeert epigenese (zie
bronfenbrenner)
Spoetnik effect = De Russen brengen als eerste met succes een satelliet in een baan om de aarde
(Spoetnik). Besef dat de Amerikanen hun populatie en vooral de kinderen te veel aan hun lot
overlieten en dat ze in armoede opgroeiden, waardoor hun talent onbenut blijft.
Amerika reageert met een pedagogisch programma: stimulering ontwikkeling arme (deels zwarte)
bevolking. → werken aan nurture kant
Flynn effect = stijging in de loop van de jaren van de gemiddelde scoren op intelligentietesten →
kinderen hoger IQ dan ouders
Het lijkt wel te verminderen:
• Geen grote, brede culturele veranderingen sinds eind vorige eeuw, of veranderingen die juist
negatief uitpakken op IQ (zoals technologische ontwikkelingen)
• Toegenomen differentiatie in onderwijs, afnemende kwaliteit van het onderwijs voor sommige
groepen
, Argumenten voor nurture:
• Omgeving beïnvloedt welke componenten van de nature tot uiting komen
• Biologisch determinisme (gentisch): stel je hebt talent, maar je krijgt geen kans tot uiting
hiervan → gedrag van mensen niet alleen door genen bepaald, maar ook door kansen
• Gilbert Gottlieb: experiment met eendenkuikens laat zien dat eerst nature rol speelt, maar na
veranderingen in normale omgeving volgen andere uitkomsten (nurture) → Na bloot stellen
aan harde geluiden of een klein gaatje maken in het ei geen moeder-volggedrag.
• Developmental manifold (probabilistische epigenese) = wederkerige invloed van genen en
omgeving
Epigenese = proces waarbij de expressie van genen wordt beïnvloed door omgevingsfactoren.
Bepaalde genen worden aan of uitgeschakeld door factoren zoals voeding → genetische informatie
blijft hetzelfde, maar eigenschappen veranderen. G x E = G = genetische factoren, E =
omgevingsfactoren.
Effecten van adoptie naar sociaaleconomische status (SES) van het adoptiegezin (1999)
Volgens dit onderzoek zijn schoolprestaties niet erfelijk bepaald
➔ Adoptiekinderen die in een hoog SES gezin komen krijgen een hoger IQ. Hoe
ondersteunender de omgeving, hoe hoger het IQ
Antisociale gedragsstoornis
MAOA-gen laag: risicofactor
➔ Hyper-reactieve amygdala en hypo-reactieve prefontale regulering → reactieve
agressie en impulsief geweld
Maar: slechte omgeving zorgt voor het aanzetten van de MAOA-laag variant
Individuele benadering: kijken naar enkel de persoon en eigenschappen van de persoon om
ontwikkeling te verklaren
Contextuele benadering: kijken naar groep kinderen en relaties, omgeving om ontwikkeling te
verklaren.
Piaget: fasen van kindertijd
• Baby / dreumes (0-2): begrijpen dingen door zintuigen en bewegingen
• Peuters (3-5): beginnen relaties op intuitieve manier te begrijpen (veel fantasie)
• Kinderen (6-11): kunnen logica gebruiken om concrete relaties te begrijpen
• Adolescenten (12+): kunnen abstracte en hypothetische relaties begrijpen
Het Bronfenbrenner model = stelt dat sociale context van interactie en ervaring bepaald hoe
individuen ontwikkelen: ecologisch model
Ecologisch systeem van Bronfenbrenner = ontwikkelingsproces van kinderen over tijd, rekening
houdend met 3 factoren:
• Persoon: de genetische basis van het individu, de activiteiten en ervaringen van het individu,
de verworven kennis, vaardigheden en sociaal-emotionele competenties.
• Context: de fysieke, sociale en culturele omgevingen waarin een kind opgroeit, zich als
persoon ontwikkelt en bepaalde kennis en vaardigheden verwerft.
• Tijd: de duur van een micro-interactie van een persoon met een object, de herhaling of
voortzetting van deze interactie, de veranderingen in samenleving en cultuur op grotere
tijdschaal.
Proximale processen = directe interacties en relaties tussen een individu en zijn omgeving (personen,
materialen enz.)
Wordt beïnvloed door kwantiteit, kwaliteit en inhoud van de interactie → leren van bepaalde begrippen
en kennis door ervaring
Kwantiteit = herhaling, duur, samenhang tussen contexten
Kwaliteit = mate van sturing van het kind, responsiviteit
Inhoud = kennis, vaardigheden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller norahstaps1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.32. You're not tied to anything after your purchase.