De taalontwikkeling van het kind
Moedertaalverwerving
Hoofdstuk 1. Kindertaalontwikkeling en kindertaalstudie
Op vijfjarige leeftijd beheerst het kind een taal als volwaardig communicatiemiddel. Rond het
negende of tiende levensjaar van het kind spreekt het kind correct volgens de regels van de
moedertaal zoals een doorsnee volwassene die beheerst. Dit punt wordt vastgesteld als het
eindpunt van de taalverwerving.
Het onmondige kind is niet alleen tot mondig geëvolueerd, het wordt ook geletterd (leren
lezen en schrijven). Rond het zesde levensjaar is de gesproken taal voldoende ontwikkeld
om een steunpunt te vormen voor schriftelijke taalverwerving.
Bij taalverwervende kinderen zijn er twee polen te onderscheiden:
- Leren begrijpen = passieve / receptieve taalontwikkeling = comprehensie;
- Zelf praten = actieve taalontwikkeling = productie.
Comprehensie heeft een voorsprong op productie: kinderen begrijpen meer dan ze
produceren.
Referentiële kinderen zijn benoemend en behoedzaam: hun eerste woorden zijn
bijvoorbeeld namen van dingen die ze kennen. Expressieve kinderen zouden relatief meer
imiteren en sociale uitdrukken gebruiken. Hun eerste woordje zou bijvoorbeeld ‘’slaaplekker’’
kunnen zijn.
Fonologie: klankleer
Semantiek: woordbetekenissen en gebruik van woorden
Syntaxis: zinsbouw
Morfologie: vormverandering van woorden (grammatica)
Pragmatiek: taalgebruik
Metalinguïstiek: reflecteren over de vorm en de functie van de taal (eerder dan de taal te
gebruiken als communicatief middel)
Perioden en fasen in de taalontwikkeling worden bepaald op basis van taalinterne
kenmerken. De chronologische leeftijden zijn te beschouwen als doorsnee leeftijden,
globale aanduidingen over de leeftijd waarin een bepaalde fase zich afspeelt. Wanneer uit
crosslinguïstisch onderzoek blijkt dat een kenmerk in heel diverse talen voorkomt, zegt men
dat het taaluniverseel is.
Wat betreft taalinterne kenmerken is uit crosslinguïstisch onderzoek gebleken dat een aantal
evolutiepunten taaluniverseel zijn:
Prelinguale periode (0 - 1j): kind maakt geluid, maar produceert nog geen
conventionele woordjes;
Vroeglinguale periode (1j - 2j6m): kind gebruikt woorden en voegt ze samen tot korte
zinnetjes;
Differentiatiefase (2j6m – 5j): zinnen worden vollediger en concreter;
Voltooiingsfase (5j – 10j): gesproken taal wordt afgewerkt en lezen en schrijven wordt
daaraan toegevoegd.
1
,Bovenstaand figuur heeft aan dat er sprake is van een interne chronologie binnen de
taalverwerving.
De eerste theorieën over taalverwerving (vanaf 1925) kwamen uit de gedragspsychologie;
het behaviorisme. Het behaviorisme stelde dat het verwerven van fonemen en woorden
vooral gebeurde door imitatie en associatie. Echter verklaarde Chomsky in verscheidene
onderzoeken dat de mens bij de geboorte is uitgerust met een aangeboren
taalverwervingsvermogen, een zogenaamd LAD-mechanisme (Language Acquisition
Device). Een kind zal uit de moedertaal die het krijgt aangeboden bepaalde regels
herkennen en op basis daarvan uitdrukkingen genereren. Het kind wordt dus blootgesteld
aan een bepaalde taalinput en kan zo zijn hypotheses over de structuur van die taal testen
en actualiseren, waardoor het die taal zo snel verwerft. Lenneberg suggereerde dat het LAD-
mechanisme vrij vroeg in werking (van 0-5) moet treden, anders is het later niet meer
bereikbaar. Na ongeveer het tiende levensjaar wordt het moeilijker een (nieuwe) taal te
leren.
Na Chomsky’s ideeën hangt niemand nog de opvatting van het behaviorisme aan. Er zijn
immers te veel waarschijnlijkheden die erop wijzen dat er bij het kind ook eigen creatieve
constructie en regelvormend vermogen in het spel zijn. Er zijn een aantal argumenten die
pleiten voor een afzonderlijk taalverwervingsvermogen, dat zowel de snelheid als de
universaliteit van dit verwervingsproces zou verklaren (argumenten voor Chomsky):
1. Gezien de complexiteit van het taalsysteem, wordt taal door het kind merkwaardig
vroeg verworven.
2. Er is voldoende bewijs dat kinderen niet alleen taal imiteren, maar ook creatief
uitingen genereren.
3. Kinderen verwerven regels en trachten die toe te passen, eerder dan alleen het
gehoorde imiteren.
4. Hersendelen zijn bij de mens gepredestineerd voor taalfuncties.
5. Bij vroege links gelokaliseerde brain damage verloopt de taalontwikkeling anders. In
sommige onderzoeken is de brain damage al bij de foetus vastgesteld. Daarnaast zijn
er pathologieën die de taalfuncties aanzienlijk meer aantasten dan de algemene
cognitieve vermogens.
2
, 6. Er bestaan pathologieën waarbij er ernstige cognitieve dysfuncties zijn, maar de
taalfunctie relatief onaangetast blijft (bijvoorbeeld Williamssyndroom).
7. Verschillende dovengemeenschappen ontwikkelden een eigen gebarentaal die
grammatisch even complex is al gesproken talen of als bekende gebarentalen.
8. Kinderen die weinig of geen taalinput krijgen, maar wel onder elkaar kunnen
communiceren, creëren vrij gecompliceerde taalsystemen.
Chomsky kreeg echter snel kritiek op zijn argument van poverty of the stimulus: het
taalaanbod dat een mengeling van correcte en incorrecte uitingen zou zijn. Ouders en
anderen volwassenen passen hun taalgebruik namelijk aan wanneer ze tegen een klein kind
spreken.
De discussie splitst zich op bij de vraag of het taalverwervend vermogen echt een op zichzelf
staand vermogen is. Sommigen menen dat het gaat om een aanzienlijk sociaal vermogen,
waardoor de communicatie en taal enorm gefaciliteerd worden.
Anderen menen dat het gaat om een aspect van een (ook aangeboren) goed ontwikkeld
cognitief vermogen, en dat er onvoldoende evidentie (waarschijnlijkheid) is aangedragen
door de linguïstiek om taal te zien als gedissocieerd (losstaand) van meer algemene
leerprocessen.
1.4. Hoe onderzoekt men kindertaal?
De traditionele methode om kindertaal te onderzoeken, is door dagboekstudies. Dit is een
casestudie met meestal één of twee kind(eren). Vroeger werd dit gedaan met pen en
papier, tegenwoordig door middel van geperfectioneerde beeld- en geluidapparatuur. Een
discussiepunt is echter dat observatoren enkel interessant materiaal zouden gebruiken voor
het onderzoek. Bij de dagboekstudies observeert men kinderen en verzamelt men hun
taaluitingen, die men daarna kan bestuderen. Dit wordt corpusonderzoek genoemd. Op
deze manier wordt alleen het productieve aspect van de taalontwikkeling onderzocht.
De casestudie is longitudinaal: het kind wordt in zijn of haar opeenvolgende stadia gevolgd.
Observeren en corpus verzamelen kan naast longitudinaal ook cross-sectioneel. Men
verzamelt dan bijvoorbeeld uitingen van een aantal tweejarigen, en een vergelijkbare set
uitingen van drie- en vierjarigen. Hierbij gaat het om een representatieve steekproef.
Bij nieuwere studies over taalaanbod en taalinteractie worden de moderne hulpmiddelen als
videoregistratie , microanalyse van videobeelden en gestandaardiseerde omgeving ook
gebruikt.
Steeds meer onderzoekers stellen hun corpora beschikbaar aan andere onderzoekers. Dit
gebeurt vandaag de dag via het CHILDES-database systeem.
Hoofdstuk 2. Taalaanbod van de omgeving
2.1. Wat is taalaanbod?
De optelsom van kindgerichte spraak (van de ouders), omgevingsgeluiden, brede
omgevingstaal, autofeedback (zichzelf beluisteren), verzorgerstaal (CDS) en geschreven taal
zijn samen het taalaanbod voor het taalverwervende kind.
Binnen de omgevingsgeluiden legt de baby relaties tussen geluid / gebeurtenis of geluid /
handeling.
Brede omgevingstaal daarentegen, heeft maar weinig effect op de taalontwikkeling van
jonge kinderen. Zo pikken horende kinderen van dove ouders niet zomaar
omgevingsgeluiden op.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jannekeev. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.