1. Inleiding: betekenis en / in context
Een zin zoals De honden zijn aan het blaffen verwerkt ons brein in drie delen; namelijk De
honden, zijn aan het en blaffen. Bij elk van deze dingen hebben wij een aantal visuele
kenmerken. Deze concepten integreren we tot een mentale voorstelling van een bepaalde
situatie die correspondeert met de betekenis van de volledige zin. De conceptuele
betekenis van woorden en zinnen definiëren we dus als de mentale representaties van
onder meer etniciteiten, handelingen en situaties.
Daarnaast kennen we de referentiële betekenis. In veel gevallen verwijzen we naar
etniciteiten of gebeurtenissen in de buitentalige werkelijkheid. We spreken in dat verband
van denotatie van talige uitdrukkingen. De denotatie van een volledige zin is dan de
verzameling van alle situaties waarin de propositie uitgedrukt door de zin waar is. In de
referentiële betekenis kennen we immers aan een propositie de waarheidswaarde ‘waar’ toe
als ze de concrete situatie adequaat beschrijft. Wij kennen dus de zogenaamde
waarheidsvoorwaarden of waarheidscondities voor de zin.
Het verschil tussen waarheidswaarde en waarheidsvoorwaarden brengt men in verband met
het onderscheid tussen extensie en intensie. Bij extensie gaat het om referenten die
gebonden zijn aan één tijdstip, aan één concrete context, zoals het nú is. Bij intensie gaat
het om de verzamelingen referenten die voor verschillende tijdstippen of contexten
verschillende objecten of extensies kunnen aanduiden.
Naast de uitdrukkingsbetekenis onderscheiden we ook de concrete uitingsbetekenis. Om
te oordelen of de uitdrukkingsbetekenis een adequate beschrijving van de stand van zaken
is, moet over de concrete uitingscontext informatie worden verkregen. De uitingscontext
definiëren we als de verzameling omstandigheden die relevant zijn voor de referentie en de
waarheid van de concrete uiting. Aanwijzende (deiktische) elementen zorgen voor de
verankering van een uitdrukking in de uitdrukkingscontext. De uitingsbetekenis is dus de
betekenis van een uitdrukking in combinatie met de interpretatie van de deiktische
elementen in een concrete uitingscontext.
Uit een bepaalde zin of boodschap kan de toehoorder conclusies trekken. Dit noemen we
conversationele implicatuur. Op basis van de kennis van de spreker en de toehoorder is
het mogelijk dat de implicatuur deel uitmaakt van de bedoelde communicatie. Dan belanden
we bij de communicatieve betekenis. Uitingen uitwisselen in een concrete context is
immers een vorm van sociale interactie. Bepaalde communicatieve handelingen, zoals
vragen stellen of bevelen geven, noemen we taalhandelingen of speech acts.
De referentiële, conceptuele en uitingsbetekenissen betreffen de beschrijving van referenten
en situaties en kunnen we samenbrengen onder de noemer descriptieve betekenis.
Daartegenover staan twee types van niet-descriptieve betekenis:
- Expressieve betekenis: drukken persoonlijke gevoelens, attitudes of waardeoordelen uit.
Hier gaat het dus om subjectieve betekenis. De eerste categorie zijn interjecties, zoals au,
oef, jeetje, verdorie. Ten tweede zijn er bijwoorden van attitude. Denk hierbij aan woorden
als hopelijk, helaas, jammer genoeg. Daarnaast kennen we vloeken en scheldwoorden. Dit
laatste rekenen we tot de connotationele betekenis van een uitdrukking.
- Sociale betekenis: bepaalde uitdrukkingen verwijzen intrinsiek naar sociale relaties en
naar het stellen van sociale handelingen. Denk hierbij aan aanspreekvormen en
1
,beleefdheidsvormen. Daarbij kan er binnen de stilistische betekenis onderscheid worden
gemaakt tussen een formeel register en een informeer register.
We maken onderscheid tussen de open categorieën van inhoudswoorden (nomina,
adjectieven en verba) en de gesloten categorieën van functiewoorden
(voornaamwoorden, lidwoorden, voorzetsels en voegwoorden). Aan inhoudswoorden kunnen
makkelijk nieuwe leden worden toegevoegd. Bij inhoudswoorden staat de lexicale
betekenis (onderscheid tussen letterlijke en figuurlijke betekenis) centraal en bij
functiewoorden staat de grammaticale betekenis (flexiemorfemen, verschillen in
zinsvolgorde voor betekenisonderscheid) centraal.
Woordenboekbetekenis: alle informatie die nodig is om van het taalkundige gedrag van
een woord te verklaren.
Encyclopedische betekenis: alle mogelijke algemene kennis over de referent.
Lexicologie: wetenschappelijke studie van de woordenschat.
Lexicografie: vorm van toegepaste lexicologie.
2. Betekenisstructuur van woorden
2.1. De relatie tussen vorm-betekenis
De relatie tussen woord en betekenis is in hoge mate arbitrair (willekeurig).
Bij het fenomeen ambiguïteit heeft één woordvorm meer dan één betekenis. De context
zorgt voor disambiguëring.
Monosemie: één betekenis en één woordvorm (reuzensteen).
Synonymie (verwante vormen): op basis van één grondwoord wordt een nieuw woord
gevormd met dezelfde betekenis (differentiëring en differentiatie).
Synonymie (niet verwante vormen): vaak een woordvorm van Germaanse oorsprong
en een woord van Latijnse oorsprong (realiteit en werkelijkheid).
Polysemie: relatie tussen de twee betekenissen.
Homonymie: één woordvorm heeft twee betekenissen die niet met elkaar verwant zijn
(kater). Soms blijken deze woorden een etymologische oorsprong te hebben.
2
, Samenstelling / afleiding: lexicale morfologie nieuwe woorden worden gevormd
door bestaande morfemen of woorddelen toe te voegen (schip – schipper, tafel –
tafelpoot).
Homofonen / homografen: de twee vormen zijn wel verwant, maar de betekenissen
niet.
Homofonen: twee woordvormen met eenzelfde klank / uitspraak. maar een andere
betekenis (hard en hart).
Homografen: woordvormen hebben dezelfde spelling, maar een verschillende
uitspraak (bedélen of bédelen).
De vormen zijn niet verwant, maar de betekenissen wel:
Antonymie: tegengestelde betekenis (dood en levend).
Hyponymie: hiërarchische betekenisrelaties (kleur – geel).
Meronymie: deel-geheelrelaties (vinger – hand).
De woordvorm noch betekenis vertonen verwantschap.
2.1.4. Semasiologie en enomasiologie
De semasiologie (leer van betekenis) stelt de vraag welke betekenissen een woord heeft.
Het woord ‘hoofd’ kan bijvoorbeeld naar zowel een lichaamsdeel als een overste verwijzen.
Polysemie speelt hier een grote rol bij.
Bij onomasiologie (leer van de benaming / naamgeving) is de vraag met welke woorden we
een bepaalde betekenis of concept kunnen aanduiden of uitdrukken.
2.2. Categorisatie en prototypiciteit
Categorieën kunnen we zien als verzamelingen etniciteiten in de buitenwereld. Binnen de
logische benadering is een categorie of concept gekoppeld aan een definitie die de vorm
aanneemt van een eenvoudige verzameling criteria of kenmerken. We spreken ook over een
definitiestructuur van noodzakelijke en voldoende voorwaarden. Meisje kunnen we
bijvoorbeeld definiëren in drie kenmerken, namelijk [menselijk], [vrouwelijk], [jong]. Elk van
die kenmerken afzonderlijk geldt als noodzakelijke voorwaarde: zodra één kenmerk
ontbreekt, is het element in kwestie geen lid van de categorie.
2.2.2. Uitgangspunten van de cognitieve semantiek
Binnen de cognitieve semantiek, waar het zwaartepunt ligt op de conceptuele betekenis,
vormt de talige kennisorganisatie een onderdeel van de ruimere cognitieve organisatie van
de menselijke intelligentie. Onze talige vaardigheden zijn onlosmakelijk verbonden met
algemene cognitieve vaardigheden. Bovendien onderscheidt de cognitieve semantiek
verschillende niveaus van conceptuele of talige kennis:
- Concepten voor individuele personen, zaken of gebeurtenissen, zoals mijn moeder;
- ‘Gewone’ lexicale concepten die corresponderen met de betekenis van de woorden van
een taal;
- Concepten voor grotere ervaringsgehelen (scenes of frames), zoals de trein naar huis
nemen, wat een hele specifieke opeenvolging van deelactiviteiten impliceert.
Niet alle kennis waarover we beschikken is per definitie conceptuele of talige kennis. Ook
ons visueel geheugen en sensomotorische kennis zijn essentieel.
2.2.3. De psychologische benadering van categorieën
De cognitieve semantiek heeft een sterkte relatie met cognitieve psychologie, met name met
het onderzoek naar de structuur van perceptuele (zintuigelijke) concepten.
Een eerste belangrijke bevinding uit het cognitief-psychologisch onderzoek is dat
categorieën evenwaardige gebieden met scherp afgelijnde grenzen zijn. Er zijn vage
grensgebieden. Dit levert onder andere implicaties op bij het opstellen van definities. Er zal
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jannekeev. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.00. You're not tied to anything after your purchase.