Probleem 1
Rechtsgebieden
Privaatrecht: Rechtsverhouding tussen burgers (of bedrijven) onderling – Horizontale relatie
● Materieel privaatrecht: burgerlijk recht en handelsrecht. Vermogensrecht (goederenrecht, erfrecht, verbintenissenrecht) en het
familierecht (personen- en familierecht).
● Formeel privaatrecht of burgerlijk procesrecht: geeft de regels over de handhaving van het materiële recht.
● Internationaal privaatrecht of conflictenrecht: bij grensoverschrijdende rechtsverhoudingen.
Publiekrecht: de rechtsverhouding tussen overheid en burgers – Verticale relatie
● Staatsrecht: de regels voor organisaties van de staat, zoals de bevoegdheidsverdeling (trias politica) en de beperkingen van de
bevoegdheden maar ook het kiesrecht. Materieel (gedragsregels) en formeel (hoe worden de regels gehandhaafd).
● Bestuursrecht: de ordening van de relatie tussen bestuur en burger. Ruimtelijke ordening, onderwijs en sociale verzekeringen.
● Strafrecht: welke handelingen strafbaar zijn en welke sancties daarop staan.
○ Materieel strafrecht: welke gedragingen strafbaar zijn en welke straf daarop staat.
○ Formeel strafrecht: de procedures voor opsporing, vervolging, berechting en de tenuitvoerlegging van straffen.
Functionele rechtsgebieden: rechtsgebieden die zich richten op een specifiek thema en daarbij regels uit verschillende traditionele
rechtsgebieden combineren. Deze rechtsgebieden overstijgen de klassieke indeling van publiekrecht en privaatrecht en focussen op een
specifiek maatschappelijk probleem of werkterrein. Zoals milieurecht, sociaal recht en gezondheidsrecht.
Dwingend recht: regels waarvan niet mag worden afgeweken, zelfs niet als partijen dat onderling overeenkomen. De wetgever stelt
dwingend recht vast wanneer bepaalde belangen of waarden beschermd moeten worden, zelfs als dit ten koste gaat van de individuele
vrijheid. Voorbeelden zijn het verbod op polygamie (art. 1:33 BW) beschermt het belang van monogame huwelijken, het nietig
verklaren van onzedelijke voorwaarden in testamenten (art. 4:44 BW) beschermt de openbare orde en goede zeden, het
publiekrecht, dat de verhouding tussen overheid en burger regelt, bestaat vrijwel geheel uit dwingend recht.
Aanvullend recht: De wetgever biedt hiermee partijen de mogelijkheid om hun rechtsverhoudingen naar eigen inzicht in te richten, en
komt vooral voor in het privaatrecht. De wettelijke regeling van de vererving bij gebrek aan een testament (art. 4:42 e.v. BW) kan door de
erflater worden gewijzigd door het opstellen van een testament, in het verbintenissenrecht kan de plaats van aflevering van een gekochte
zaak (art. 6:41 BW) door partijen anders worden overeengekomen.
Objectief recht: rechtsregels die voor iedereen gelden. Het is synoniem met het positieve recht en omvat de verzameling van regels,
beslissingen, en beginselen die op dat moment van kracht zijn. Objectief recht kan worden gezien als de 'algemene regels van het spel' in
de maatschappij.
Subjectief recht: toepassing van de regels.
Classificatiecriteria
1. Aard van de betrokken partijen
Privaatrecht: Twee particulieren
Publiekrecht: Rechtsverhoudingen waarbij een overheidsorgaan betrokken is, zoals de staat, provincie, gemeente of een
overheidsdienst
2. Aard van het te beschermen belang
Privaatrecht: Beschermt de privébelangen van individuele burgers, zoals eigendomsrecht, contractuele rechten en rechten.
Publiekrecht: Beschermt het algemeen belang, zoals openbare orde, veiligheid en nationale belangen.
3. Het initiatief tot handhaving van het recht
Privaatrecht: De burger moet zelf het initiatief nemen om zijn of haar rechten te handhaven, bijvoorbeeld door een rechtszaak
aan te spannen.
Publiekrecht: De overheid treedt op om het recht te handhaven, bijvoorbeeld door het vervolgen van strafbare feiten of het
opleggen van bestuursrechtelijke sancties.
4. Middelen tot rechtshandhaving
Privaatrecht: De middelen tot rechtshandhaving zijn milder dan in het publiekrecht en omvatten bijvoorbeeld schadevergoeding
of ontbinding van een overeenkomst.
Publiekrecht: De overheid heeft het monopolie op het gebruik van dwangmiddelen, zoals gevangenisstraf en bestuursdwang
Contextualisme: een rechtstheorie die benadrukt dat recht alleen begrepen kan worden in de context van de omstandigheden waarin het
functioneert. Het is een reactie op het idee dat recht simpelweg een verzameling regels is die op mechanische wijze kan worden
toegepast. In plaats daarvan beargumenteert contextualisme dat de betekenis van rechtsregels, de toepassing ervan en de interpretatie
door rechters altijd beïnvloed worden door verschillende contexten.
● Open Texture van het Recht: Recht is niet altijd duidelijk en eenduidig. De betekenis van wettelijke begrippen kan variëren
afhankelijk van de context van het geval.
● Veranderende maatschappij: De samenleving is voortdurend in ontwikkeling, waardoor de betekenis van wetten in de loop der tijd
kan veranderen. Technologie en maatschappelijke normen beïnvloeden de interpretatie van het recht.
● Rol van de Rechter: Rechters spelen een actieve rol bij het interpreteren van rechtsregels en het toepassen ervan op concrete
gevallen. Hun beslissingen worden beïnvloed door de context van het geval en de bredere maatschappelijke context.
Driehoeksmodel
● Normatieve moment: betreft de concrete inhoud van rechtsregels, rechterlijke uitspraken en rechtsbeginselen. Het gaat om het
recht zoals het is vastgelegd in wetten, verdragen en jurisprudentie.
● Ideële moment: bekijkt het recht in het licht van morele waarden, rechtvaardigheid idealen en de achterliggende doelen van het
recht. Filosofisch perspectief. Het natuurrecht, dat stelt dat er onveranderlijke rechtsbeginselen zijn, past binnen dit perspectief.
● Actuele moment: Dit moment analyseert de wisselwerking tussen recht en samenleving. Het rechtsrealisme, dat benadrukt dat
de toepassing van recht altijd afhankelijk is van concrete omstandigheden, past binnen dit perspectief.
Probleem 2
Soorten Wetten en Totstandkoming:
● Wetten in formele zin: Besluiten door regering en Staten-Generaal, via vastgelegde procedure (Grondwet, art. 81). Heeft altijd
wet in de naam.
● Wetten in materiële zin: Algemene, bindende regels opgesteld door een regelgevend orgaan.
● Drie combinaties mogelijk:
, ○ Formeel, niet materieel (bijv. rijksbegroting),
○ Zowel formeel als materieel (bijv. Auteurswet),
○ Alleen materieel (bijv. verkeersregels).
○ Niet formeel en niet materieel (bijv. beleidsregels)
● Regelgevende bevoegdheden: Naast de formele wetgever hebben regering en lagere overheden (gemeenten, provincies) ook
regelgevende bevoegdheden.
● Kaderwet: Schematische wetgeving die slechts de hoofdlijnen regelt; concrete invulling vaak via AMvB’s.
Geldigheidsvoorwaarden en Rangorde:
● Geldigheid van een wet vereist schriftelijkheid, bevoegd gezag en geen strijd met hogere regelgeving.
● Hiërarchie: Internationale verdragen en Europees gemeenschapsrecht > Statuut koninkrijk der Nederlanden > Grondwet >
wetten in formele zin > AMvB’s > ministeriële regelingen > lagere wetgeving (zoals provinciale en gemeentelijke verorderingen)
● De rechter kan lagere wetgeving aan hogere toetsen en onverbindend verklaren, maar mag formele wetten niet toetsen aan de
Grondwet (art. 120).
Geldigheid van wetten (legaliteits vraag):
1. Wet is geschreven
2. Wet is door een bevoegd orgaan tot stand gekomen
3. Wet mag niet in strijd zijn met een hogere regelgeving
Toetsingsverbod:
Formele wetten mogen niet getoetst worden aan de grondwet.
Art 120 GW
In strijd met de trias politica
Geldt voor formele wetten en verdragen.
Internationale Verdragen en Nederlands Recht:
● Verdrag: Een bindende overeenkomst tussen staten; moet worden goedgekeurd en geratificeerd voor nationale binding.
● Pacta sunt servanda: staten moeten verplichtingen uit verdrag nakomen
● Twee benaderingen voor verhouding internationaal-nationaal recht:
○ Dualisme: Scheiding, omzetting via translatiewet vereist voor burgerbinding.
○ Monisme: Directe werking, geen omzetting vereist. Nederland heeft een gematigd monistisch systeem. Dit betekent dat
internationale verdragen een directe werking hebben als ze ‘een ieder verbindend zijn.’
● Een ieder verbindende verdragsbepalingen: Hebben voorrang op nationale wetgeving (Grondwet, art. 94).
Supranationale Regelgeving:
● Verordeningen: Uniform toepasbaar in alle EU-lidstaten.
● Richtlijnen: Doelgericht, maar met vrijheid voor lidstaten in uitvoering.
● Beschikkingen: Gericht op specifieke staten/bedrijven.
● Prejudiciële beslissing: EU-Hof van Justitie geeft bindende interpretatie van EU-recht op verzoek van nationale rechters.
Rechterlijke Rechtsvorming:
● Montesquieu vs. Judge Dredd: Contrasterende beelden van de rechter als mechanisch uitvoerder vs. autonome vormgever.
● Wiarda’s Tussenpositie: Continuüm tussen toepassing zonder interpretatie (heteronoom) en recht creëren (autonoom).
● Grenzen van rechterlijke rechtsvorming: Rechter moet terughoudend zijn, zeker bij toetsing aan verdragen en institutionele
verhoudingen respecteren.
Argumenten tegen een Constitutioneel Hof (Heringa):
● Gespreide toetsing door rechters: Heringa pleit voor rechters die wetten direct aan de Grondwet toetsen, i.p.v. een apart
constitutioneel hof.
● Argumenten:
○ Rechters zijn al bekwaam om complexe zaken te beoordelen.
○ Een constitutioneel hof maakt procedures omslachtig en kostbaar.
○ Alternatief: Brits model waar parlement rechterlijke suggesties over grondwettigheid overweegt.
Probleem 3
Ongeschreven Recht
● Bestaat uit gewoonte en rechtsbeginselen, die vaak als rechtsbronnen worden gezien, maar zonder expliciete codificatie.
● Gebaseerd op maatschappelijke normen, waarden en tradities die niet in formele wetten zijn vastgelegd omdat ze per tijd, plaats
en persoon verschillen.
● Ontstaat vanuit tradities en gewoontes en is daarmee de oudste rechtsbron.
Rechtsbeginselen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller steffievanbregt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.13. You're not tied to anything after your purchase.