Samenvatting tentamenstof Financiële aspecten / Financieel Management. Bedoeld voor de minor Inkoopmanagement van de Hanze. Geschreven aan de hand van het boek, PowerPoints, het oefententamen en de colleges.
Week 1 Koetzier W., Brouwers R., Basisboek Bedrijfseconomie, Groningen/Houten,
Financiële Noordhoff uitgevers, Hoofdstuk 9 Beoordeling van de financiële structuur
beoordeling
Weele, A. van, Berkel-Schoonen, J. van, Walhof, G, Inkoop in strategisch
perspectief, shoppen voor professionals, Alphen aan den Rijn 2017, Vakmedianet,
p. 264 en 265 Financiële beoordeling
Week 2 Koetzier W., Brouwers R., Basisboek Bedrijfseconomie, Groningen/Houten,
Het belang van goed Noordhoff uitgevers, Hoofdstuk 9 Beoordeling van de financiële structuur (met
inkopen name Dupont Chart pagina 204, 205)
Weele, A. van, Berkel-Schoonen, J. van, Walhof, G, Inkoop in strategisch
perspectief, shoppen voor professionals, Alphen aan den Rijn 2017, Vakmedianet,
paragraaf 1.6 Het belang van goed inkopen; paragraaf 3.2 Primaire taken en
verantwoordelijkheden met name de onderdelen 2 en 4; afbeelding 3.1 pagina 81
Week 3 Wat is Total Cost of Ownership? NEVI document op Blackboard
Total Cost of
Ownership
Week 4 Samenwerking afnemer en leverancier binnen een ‘Joint Venture’.
Uitbesteden versus Het wat, waarom, wie, wanneer en hoe van de joint venture
eigen beheer
Documenten op Blackboard.
Week 5 Koetzier W., Brouwers R., Basisboek Bedrijfseconomie, Groningen/Houten,
Verschillenanalyse Noordhoff uitgevers, paragraaf 14.3 Verschillenanalyse
en risicobeheersing
prijsstijgingen Prijsherzieningsformule NEVI Document op Blackboard
Week 6 Formule van Camp NEVI document op Blackboard
Uurtarief, optimale
bestelgrootte, Spendanalyse NEVI document op Blackboard
spendanalyse
LET OP: Fijn dat je weer hebt gekozen voor één van mijn samenvattingen.
Opmerkingen, foutjes of vragen? Stuur mij dan gerust een berichtje.
Succes !
1
,Basisboek Bedrijfseconomie – belangrijke herhaling
Activa = de productiemiddelen/bezittingen in een bedrijf
• Vaste activa = bewijzen gedurende langere tijd (>1 jaar) hun diensten aan de onderneming,
zoals gebouwen, transportmiddelen die jarenlang meegaan. Duurzame productiemiddelen.
• Vlottende activa = ontstaan en gaan teniet binnen een jaar (>1 jaar), hieronder valt de
voorraad maar ook vorderingen op afnemers (debiteuren) aan wie al wel geleverd is.
Passiva = alle onderdelen waarmee een onderneming wordt gefinancierd, zowel schulden als het
eigen vermogen. Financiering kan door middel van eigen vermogen of met vreemd vermogen.
• Eigen vermogen = spaargeld, stortingen door aandeelhouders, het is voor onbepaalde tijd
ter beschikking van de onderneming. Eigen vermogen wordt ook wel risicodragend
vermogen genoemd, omdat de winst afhankelijk is van allerlei onzekerheden in de markt.
• Vreemd vermogen = ter beschikking gesteld door schuldeisers. Vreemd vermogen is tijdelijk
vermogen, er wordt van tevoren afspraken gemaakt over de terugbetaling. Ofwel
risicomijdend vermogen; omdat op leningen normaliter een vaste rente wordt vergoed.
Balans = bezittingen en schulden, momentopname waarop de waarde van de productiemiddelen
getoond worden waarin de onderneming geïnvesteerd heeft (activa) en anderzijds de manier
waarop deze investeringen gefinancierd zijn (passiva). Weergeven in een T-vorm, linkerzijde (debet)
de investeringen, rechterzijde (credit) de financiering. Het eigen vermogen van een onderneming is
gelijk aan het verschil tussen de waarde van de activa en de waarde van de schulden.
Resultatenrekening (winst- en verliesrekening/exploitatierekening) = opbrengsten en kosten.
• Opbrengst (omzet) genomen in de periode waarin de onderneming prestaties heeft verricht.
• Opbrengsten / kosten = geldontvangsten/gelduitgaven in het verleden, heden of toekomst,
die toegerekend worden aan een bepaalde periode. Het moment van betalen is niet
relevant als het gaat om opbrengsten. Opbrengsten en ontvangsten, en kosten en uitgaven
zijn daarom niet automatisch gelijk aan elkaar.
• Aflossing op vreemd vermogen (VV) worden niet in een resultatenrekening opgenomen,
omdat ze niet leiden tot een verandering in het eigen vermogen.
• Resultaten leidt altijd tot een verandering het eigen vermogen EV (!!!!).
Liquiditeitsbegroting = ontvangsten en uitgaven in de komende periode.
• Alleen het moment van betalen is relevant.
• De liquiditeitsbegroting laat een tekort of overschot aan liquide middelen zien.
• Tekorten kunnen tijdig worden onderkend, waardoor voorzorgsmaatregelen kunnen worden
genomen (zoals langere krediettermijn, kortere krediettermijn opleggen aan debiteuren,
verruiming rekening-courant of grote uitgaven uitstellen).
• Afschrijvingen horen niet op de liquiditeitsbegroting, wél op de resultatenrekening.
Geldontvangsten leiden tot toename van liquide middelen, opbrengsten leiden tot toename EV.
Gelduitgaven leiden tot afname van liquide middelen, kosten leiden tot afname EV.
➔ Opbrengsten en kosten worden toegerekend aan een bepaalde periode. Ontvangsten en
uitgaven niet, hiervoor is het moment van betalen wél relevant.
Debiteur = klant/afnemer die nog geld moet betalen aan het bedrijf -> vordering op afnemer.
Crediteur = leverancier die nog betaald moet worden door klant/afnemer -> schuld aan leverancier.
Activium/activa (asset) = dient aan twee voorwaarden te voldoen:
1. Het is in de beschikkingsmacht van de onderneming;
2. Het levert naar verwachting economische voordelen voor de onderneming op.
Het is de vraag of objecten als activum op de balans gezet dient te worden (on-balance) of buiten de
balans gehouden dient te worden (off-balance). Koop = on-balance, huur = off-balance, maar:
financial lease (economisch eigendom) is on-balance, terwijl operational lease off-balance is.
De onderdelen bij langs:
• Immateriële vaste activa = ‘niet-grijpbare’ bedrijfsmiddelen, als onderzoek en ontwikkeling,
gekochte concessies, octrooien en merken, betaalde goodwill. Immateriële vaste activa op
de balans, dienen te worden afgeschreven over de geschatte economische gebruiksduur.
• Materiële vaste activa = gekochte productiemiddelen zijn on-balance, gehuurde zijn off-
balance. Betreffen bedrijfsterreinen, gebouwen, machines etc.
• Eigen vermogen = restpost, omdat zijn grootte bepaald wordt door het verschil tussen de
waarde van de activa en de waarde van het vreemd vermogen.
• Voorzieningen = gevormd als het waarschijnlijk is dat de bedrijfsuitoefening in het afgelopen
jaar leidt tot een na te komen verplichting of een verlies in de toekomst.
• Schulden = langlopende en kortlopende; de grens ligt bij één jaar. Over langlopende
schulden wordt vrijwel altijd rente berekend.
3
, Overzicht balans, resultatenrekening en liquiditeitsbegroting:
Bezit (activa/investeringen)
min verschil = Eigen Vermogen staat op Balans
Schulden (passiva/financiering) -> altijd momentopname
Opbrengsten (omzet)
min verschil = Resultaat: winst/verlies staat op Resultatenrekening
Kosten *Verandering eigen vermogen -> winst en verliesrekening
Geldontvangsten
min verschil = Cashflow staat op Liquiditeitsbegroting
Gelduitgaven -> kasstroomoverzicht
-> Aflossing wel uitgaven, maar geen kosten: geen verandering eigen vermogen. Aflossing ten laste
van de kasstroom, niet de winst.
-> Rente wel uitgave én kosten: wel verandering eigen vermogen.
-> Afschrijving wel kosten, geen uitgaven. Afschrijving ten laste van de winst, niet de kasstroom.
-> BTW geen kosten en geen opbrengsten. Wel uitgaven en ontvangsten.
*Kosten, opbrengsten, winst- en verlies altijd exclusief BTW berekenen
Afschrijvingskosten zijn vaste kosten als de slijtage van het duurzame productiemiddel ontstaat door
tijdsverloop. Het is ook mogelijk dat ze variabel zijn; dat is het geval als de slijtage van het middel
vooral bepaald wordt door het gebruik en niet door het tijdsverloop.
Bedrijfsresultaat = winst voor aftrek van financieringslasten
(intrest/rente) en belastingen.
EBIT = earnings before intrest and taxes
Resultaat voor belasting = winst na aftrek van intrest/rente
EBT = earnings before taxes
Resultaat na belasting = winst na aftrek van intrest/rente en belastingen.
EAT = earnings after taxes
Dus: wordt het bedrijfsresultaat gevraagd? Tel belastingen en rente bij de winst op.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Wouter123. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.