Alle literatuur en de aantekeningen van alle hoorcolleges voor het vak ontwikkelingspsychologie van de opleiding Pedagogische Wetenschappen aan de UvA ().
Samenvatting The Development of Children, ISBN: 9781319135737 Ontwikkelingspsychologie. H1 t/m 9 + H11,13,14,15
All for this textbook (1)
Written for
Universiteit van Amsterdam (UvA)
Pedagogische Wetenschappen
Ontwikkelingspsychologie
All documents for this subject (23)
2
reviews
By: laauuxx • 4 year ago
By: escdewied • 4 year ago
Seller
Follow
bjt1995
Reviews received
Content preview
Samenvatting Ontwikkelingspsychologie
Hoorcollege 1, Inleiding
LCC hoofdstuk 1
Ontwikkelingspsychologie: de studie van de ontwikkeling van de mens op lichamelijk, cognitief, emotioneel en
sociaal gebied.
Doel ontwikkelingspsychologie: begrijpen hoe biologische en culturele processen de menselijke ontwikkeling
beïnvloeden en manieren bedenken om de gezondheid en het welzijn van kinderen te beschermen.
OP is interdisciplinair: inzichten van meerdere disciplines.
OP is internationaal: toegenomen waardering vele manieren ontwikkelingsprocessen beïnvloed door culturele
contexten.
Developmentalist (ontwikkelingsdeskundigen): degenen die bijdragen aan een groeiende kennis van de
ontwikkeling van kinderen, ongeacht hun specifieke discipline of gebiedsexpertise.
5 periodes in de ontwikkelingspsychologie:
1. Prenatale periode;
2. Infancy;
3. Early childhood;
4. Middle childhood;
5. Adolescentie.
4 domeinen van ontwikkeling:
1. Sociaal;
2. Emotioneel;
3. Cognitief (intellectueel);
4. Fysiek/lichamelijk.
5 contexten van ontwikkeling:
1. Fysieke omgeving;
2. Culturele waarden;
3. Familie en vrienden;
4. Buurt en community;
5. Instituties (school/gemeente).
In de middeleeuwen werden kinderen in Europa beschouwd als miniatuurvolwassenen waar weinig aandacht aan
werd besteed. Er was geen begrip van de kindertijd als een unieke periode.
Preformationisme: het geloof dat volwassenachtige capaciteiten, verlangens, interesses en emoties aanwezig zijn in
de vroege kinderjaren (kind is miniatuurvolwassene).
Protestantse reformatie: leidde tot de opvatting van kinderen als opzettelijke, zondige wezens wiens ongehoorzame
daden om een hardhandige behandeling riepen.
19e-eeuwse industrialisatie: veranderde het gezinsleven, onderwijs en werk fundamenteel, en deze veranderde
omstandigheden droegen bij tot een protectionistische kijk op kinderen en tot de opkomst van de
ontwikkelingswetenschappen.
3 veranderingen door de 19e-eeuwse industrialisatie:
1. Scholing en/of fabrieksarbeid ter vervanging van werken in een familieboerderij als sociale verplichting van
het kind;
2. Geboortecijfers daalde, dit veranderde de familierelaties tussen ouders en kinderen;
3. Kind sterftecijfer daalde.
Evolutietheorie van Darwin: leidde tot wetenschappelijke belangstelling voor kinderen.
Preyer: schreef het eerste tekstboek over de ontwikkeling van het kind, waarin werd voorgesteld dat de
ontwikkeling van emotie, intentie, geest en taal wetenschappelijk kon worden bestudeerd door strikte
observatieregels toe te passen.
Begin twintigste eeuw: de ontwikkelingswetenschap was een erkend veld geworden.
Onderzoek van ontwikkelingsdeskundigen is gefocust op 4 fundamentele kwesties:
1. Bronnen van ontwikkeling: het relatieve belang van nature en nurture bij ontwikkeling:
1
, a. Nature: invloed van genetisch gestuurde biologische aanleg van individu;
b. Nurture: invloed van de sociale en culturele omgeving op het individu;
2. Plasticiteit: de mate waarin en de condities waaronder ontwikkeling openstaat voor verandering en
interventie:
a. Kritieke periode: een periode waarin een specifieke gebeurtenis of ontwikkeling met plaatsvinden
om de ontwikkeling normaal te laten verlopen;
b. Sensitieve periode: een periode in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis of ervaring een
groot effect heeft.
3. Continuïteit en discontinuïteit
a. Continu: kwantitatieve veranderingen (grootte);
b. Discontinu: kwalitatieve verandering (uiterlijk van gedrag);
c. Dinscontinue ontwikkeling: stadia
i. Kenmerken van een staium:
1. Kwalitatieve verandering;
2. In een relatief korte tijd;
3. Verandering van meerdere aspecten van ontwikkeling;
4. Veranderingen vormen een samenhangend patroon.
4. Individuele verschillen: stabiliteit is afhankelijk van de mate van aanleg en van de stabiliteit van de
omgeving.
De grote theorieën legden de basis voor ontwikkelingswetenschap en elk omvat verschillende domeinen. De grote
theorieën omvatten:
Psychodynamische theorieën: onderzoeken de invloed van universele biologische driften en
levenservaringen op ontwikkelingsstadia;
Behaviorisme: het veranderen van gedrag door het leggen van verbanden tussen gedrag en de
consequenties ervan.
o Law of effect: gedrag dat in een bepaalde situatie een bevredigende uitwerking heeft, zal
waarschijnlijk in dezelfde of een vergelijkbare situatie worden herhaald, terwijl gedrag dat een
onaangenaam effect oplevert, minder vaak wordt herhaald.
o Watson: klassiek conditioneren;
o Skinner: operant conditioneren;
o Banura: moddeling, self-efficacy
Constructivistische theorie: een kind construeert actief zijn eigen werkelijkheid, gebaseerd op zijn eigen
ervaringen cognitieve ontwikkeling.
o Cognitieve ontwikkeling: wordt aangedreven door de interactie van nature en nurture;
o Piaget: cognitieve ontwikkeling, experimenteren, interviews. Piaget geloofde dat kinderen voortgang
boekten door een serie van stadia van cognitieve ontwikkeling. Elk stadium gaf een unieke leeftijd
gerelateerde manier van begrip weer of organiseren van de realiteit.
o Schema: de meest elementaire eenheid van cognitief functioneren is het schema. Een schema is een
algemeen raamwerk dat een model biedt om een bepaald aspect van de wereld te begrijpen. Na
verloop van tijd veranderen schema’s van een persoon door:
Assimilatie: individuen verwerken nieuwe ervaringen in hun bestaande schema’s;
Accommodatie: hierin wijzigen individuen een schema, zodat het past bij het oude en
nieuwe ervaringen;
Equilibration: de hoofdbron van de ontwikkeling dat bestaat uit een proces om een balans
te bereiken tussen het huidige begrip van het kind en de nieuwe ervaringen van het kind.
Sociaal-culturele theorie van Vygotsky: theorie die de nadruk legtop de invloed van cultuur op opvoeding
naast bilogigische en sociale factoren. Volgens Vygotsky is de bijdrage van genen en omgeving indirect, dit
loopt via cultuur.
o Zone van de naaste ontwikkeling: het gat tussen wat kinderen onafhankelijk kunnen bereiken en
wat ze kunnen bereiken wanneer ze interacteren met anderen die meer competent zijn.
Freud Erikson
Biologische driften, psychoseksuele stadia Culturele, sociale factoren, psychosociale stadia
Opzoek naar een theorie van persoonlijkheid die Bouwde voort op veel basisideeën over
hem in staat zou stellen om zijn patiënten te ontwikkelen van Freud, maar week op 2
genezen van extreme angst, emotionele manieren af:
2
,trauma’s en een onvermogen om met het
dagelijks leven om te gaan
Psychoanalyse: gebaseerd op Darwin’s 1. Benadrukt meet sociale en culturele
evolutietheorie. Freud redeneerde dat alle factoren dan biologische drang als de
biologische driften slechts 1 doel hebben: het kracht achter ontwikkeling;
voortbestaan en de verspreiding van de soort. 2. Ziet ontwikkelingsproces als continu
Ieder is bezig de fundamentele seksdrang te door het leven in plaats van dat het
bevredigende. Dit begint al in de babytijd en is ophoudt in de adolescentie.
verdeeld in psychoseksuele stadia
3 mentale structuren Volgens Erikson zijn mensen altijd bezig met de
identiteit vraag wie zij zijn.
Id is vanaf de geboorte aanwezig en bestaat uit Ook Erikson onderscheidde psychosociale stadia
de biologische drang die onmiddellijke waarin ieder een taak vervulde
bevrediging vereist
Tijdens de vroege kindertijd ontstaat het ego, dit Deze taken noemde Erikson de crises, omdat
is het rationele component van persoonlijkheid men eerst uit deze crisis moest komen voordat
(probeert een praktische verzoening tot stand te men verder kon naar een volgend stadium.
brengen tussen de eisen van de Id en de Cultuur biedt de context en middelen waarmee
beperkingen die door de buitenwereld aan die een crisis kan worden opgelost.
eisen worden gesteld).
Superego ontstaat als laatste en verzekert dat
een individu op een moreel acceptabele manier
handelt. Onderdrukken van de verboden eisen
van Id.
Ego development: de constante strijd tussen de
3 structuren is de motor van
ontwikkelingsveranderingen.
3
, Ontwikkelingsstadia:
Sensomotorisch 0-2 Ontwikkeling van de zintuigen, tasten, voelen en proeven;
Ontwikkelen van de motoriek;
Ontwikkelen van het geheugen;
Objectpermanentie is in eerste instantie nog niet ontwikkeld.
Voor het kind bestaan objecten niet die zich niet in zijn
gezichtsveld bevinden. Aan het einde van deze periode zijn de
kinderen wel instaat tot objectpermanentie, mentaal
representeren of symbolisch denken.
Pre operationeel 2-6 Ontwikkeling van taalgebruik;
Ontwikkeling van de motoriek, vooral de fijne motoriek wordt
steeds verder ontwikkeld;
Ontwikkeling van het ik, egocentrisme. Het kind leert dat het
een eigen persoon is, een eigen ik heeft;
Animisme: Levenloze dingen worden als kind als levend
gezien;
Het denken is in het begin van deze periode nog gekenmerkt
door egocentrisme en centratie, het zich slechts op 1 ding
tegelijk kunnen richten.
Concreet 6- Ontwikkeling van reversibiliteit: het begrip dat je een proces
operationeel 12 in gedachten kunt omdraaien;
Ontwikkeling van decentratie: het feit dat je, je op meerdere
aspecten tegelijk kunt richten;
Ontwikkeling van de logica: de relatie begrijpen tussen tijd,
afstand en snelheid
Formeel 12- Het denken komt los van het concrete;
operationeel 19 Leren logisch te denken, het leren verbanden te maken en
hieruit conclusies te trekken.
Overzicht:
Psychodynamisch Behaviorisme Piaget Constructivisme
Wat ontwikkelt Freud: persoonlijkheid Patronen van bedrag Kennisstructuren
structuren: id, ego &
superego.
Erikson:
persoonlijkheid,
identiteitsgevoel
Bron ontwikkeling F: biologische Leren door sociale Gebrek aan fit tussen
aandrijvingen gevolgen (belonen en bestaande schema’s
E: sociale en culturele straffen) en nieuwe ervaringen
factoren: taken of
crises
Doel ontwikkeling F: overleving door Sociaal acceptabele Aanpassingen door
seksuele reproductie patronen van gedrag een balans van
E: identiteit: bewegen schema’s en
door psychosociale ervaringen
fases
Ontwikkelingsdomein Fysiek, sociaal en Cognitief en sociaal Cognitief
emotioneel
Onderzoek methodes Klinische review Experimenteel Klinische review
Onderzoek designs Longitudinaal Migrogenetisch Longitudinaal en cross
sectioneel
Speciale ontwerpen Seksualiteit, agressie Zelfefficiëntie gender Redenering en
identiteit rollen, wetenschappelijk
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bjt1995. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.38. You're not tied to anything after your purchase.