WEEK 1: PERSPECTIEVEN OP RECHT:
Thema 1: Conceptuele dimensie: wat houdt rechterlijke oordeelsvorming noodzakelijker wijs in?
Thema 2: Normatieve dimensie: hoe dienen rechters in concrete gevallen tot een oordeel te komen.
Descriptief (hoe iets feitelijk is):
1. Empirisch: proberen het recht systematisch te beschrijven. Hoe ziet de werkelijkheid er feitelijk uit?
2. Conceptueel: filosofische vragen, zoals: wat is recht?
Normatief (hoe iets zou moeten zijn):
1. Interpretatief: de betekenis van juridische begrippen in concrete gevallen.
2. Normatief: waarde oordeel geven, waarderend van aard.
Een T-shaped jurist: heeft basiskennis van psychologie, sociologie, politicologie en economie en heeft
academische vaardigheden als analytisch denken, argumenteren en interpreteren.
Staander van de T: professionaliteit die bestaat uit diepgaande kennis van een bepaalde discipline.
Ligger van de T: gecombineerd met bredere kennis van wetenschap en samenleving
Vranken over casusgerichtheid:
In de praktijk regeert de juridische invalshoek, maar dat kan andere perspectieven in de weg zitten
want het is volgens Vranken een eenzijdig perspectief.
Voorbeelden: studie, rechtspraktijk, wetgeving, rechtsvinding.
Casusgerichtheid: Zo noemt Vranken die juridische invalshoek/perspectief die zo leidend is. Andere
soorten vragen zoals: empirische, conceptuele, normatieve vragen worden nauwelijks gesteld in de
praktijk door juristen, Vranken zegt dat dat een enorm gemis is! Die casusgerichtheid werken als
oogkleppen! Want ze zijn alleen maar gefocust op dat positieve recht, de rest zien ze dan niet.
Voorbeelden:
1. Johanna: thee zetten op school, Johanna verbrand. Kunnen de ouders de school van Johanna
aanspreken voor de geleden schade? En de inkomsten die niet meer binnenkomen omdat ze voor
Johanna moeten zorgen. De Hoge Raad gaat hierin mee en de ouders krijgen hier een vergoeding
voor. Derden aansprakelijkheid. Maar waarom is dat zo? Het is niet knip en klaar.
2. Mevrouw Krüter: de man van haar heeft kanker gekregen door werken met asbest, mevrouw
Krüter gaat voor hem zorgen en vindt dat ze ook schade lijdt omdat het tijd en geld kost en ze moet
stoppen met werk. Ze vindt daarom dat die werkgever van haar man daar ook voor moet opdraaien.
Dus ook derden aansprakelijkheid. Hier zei de Hoge Raad: nee. Maar weer niet waarom wel of niet
zo? Want bij Johanna was het wél zo en bij mevrouw Krüter niet. Dus er wordt gedaan alsof het
positieve recht wel uitsluitsel geeft, terwijl dat dus niet zo is zegt Vranken. Terwijl empirische en
normatieve vragen juist een doorslaggevende rol hebben terwijl je dat niet terugleest in de uitspraak.
Verhullend argumenteren: Proberen uitteleggen welke uitspraak het beste is op basis van het
positieve recht maar eigenlijk verhullen ze daarmee de werkelijke argumenten die een rol spelen.
WEEK 2: RECHTERLIJKE ORDEELSVORMING: HART, FRANK EN LLEWELLYN:
Rechtspositivisme: regels zijn regels. Scheiding recht en moraal.
Natuurrecht: morele beginselen. Recht en moraal onlosmakelijk van elkaar.
Rechtsrealisme: praktische belangen. Regels die maatschappelijke verhoudingen weerspiegelen.
Het recht als een sociale praktijk.
H.L.A. Hart: rechtspositivisme, rechtsvindingstheorie:
Het rechts als systeem van regels.
De rechter dient het positieve recht toe te passen, maar in uitzonderlijke gevallen heeft de rechter
discretie, dat betekent dat hij in uitzonderijke gevallen een knoop door moet hakken (normatief).
1
, Rechtsvinding is een regelgeleide praktijk:
1. Primaire regels: toepassing van het recht. Standaard gevallen: syllogisme.
2. Secundaire regels: gezag van de rechter. Verklaren waarom rechters beslissingen nemen in
juridische geschillen. Een voorbeeld: scheidsrechter. Rechters gebonden aan secundaire regels.
3 oorzaken BW noodzakelijk onvolledig en gebrekkig:
1. Open textuur van het recht.
2. Relatieve onwetendheid van feiten.
3. Relatieve onbepaaldheid van doelen.
Eenvoudige samenleving: primaire regels.
Complexe samenleving: secundaire regels als oplossing.
Problemen in een ‘’eenvoudige’’ samenleving:
1. Statische regels.
2. Inefficiëntie.
3. Onzekerheid.
Frank en Llewellyn: rechtsrealisme, rechtsvindingstheorie:
Rechts als sociale praktijk.
1. Rechtsvinding impliceert een grote vrijheid, rechtsregels zijn behulpzame constructies.
2. Rechter dient een sociaal wenselijke beslissing te nemen.
3. Het syllogisme op zijn kop, je begint bij de conclusie en wat is de juiste beslissing?
En dan ga je pas kijken naar de relevante rechtsregels die erbij horen.
Frank:
Hunch Producers: factoren die relevant zijn om te verklaren en uit te leggen hoe rechters tot
beslissingen komen. Denk aan sociologische, politieke factoren, etc.
Llewellyn:
Logische ladders: de rechter is in beginsel zeker vrij om te beslissen wat de juiste wenselijke uitkomst
is, maar een rechter zal altijd moeten proberen om zijn beslissing te rechtvaardigen. Dit moet hij aan
partijen uitleggen en om zichzelf te kunnen controleren aan de hand van die logische ladders.
Logische ladders bestaan uit al bestaande uitspraken, jurisprudentie en wetten.
Zwakke vs. Moedige rechters als het gaat om zelf keuzes te maken.
Oliver Wendell Holmes Jr. rechtsrealisme:
-The Path of Law (1897).
-Rechter aan het Hooggerechtshof.
WEEK 3: RECHTERLIJKE ORDEELSVORMING: DWORKIN:
Dworkin: tussen natuurrecht in rechtspositivisme in:
Het moraal zit in het recht. Bij deze middenpositie maakt hij geen onderscheid tussen
positief recht en hoger recht. Er is een noodzakelijk verband tussen recht en moraal.
In beginsel had hij kritiek op het regelkarakter van het recht in het rechtspositivisme.
Dworkin probeert te laten zien in zijn kritiek dat rechtsbeginselen van belang zijn.
Justice for hedgehogs: Recht en moraal als 2 systemen moeten we verlaten, het is een hetzelfde
systeem en dat betekent dat je recht en moraal kan zien als een boom (metafoor).
Law’s empire: Recht als argumentatieve praktijk. Subjectieve rechten en plichten ontleend aan het
objectieve recht: propositions of law. Geldingscriteria van het objectieve recht: grounds of law.
1. Emprische onenigheid: Propositions of law. Een verschil van mening tussen juristen over het
feitelijk bestaan van juridische rechten en plichten. Juristen kunnen het bijvoorbeeld oneens zijn over
de vraag of de wet bepaalt dat automobilisten zich dienen te houden aan een maximum snelheid. Of
deze wettelijke bepaling bestaat, is een empirische kwestie en vrij makkelijk op te lossen.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noellemanes. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.40. You're not tied to anything after your purchase.