Probleem 3.1
Wicks-Nelson hoofdstuk 8: conduct problems
Externaliserende problemen: problemen die zorgen dat mensen in conflict komen met
anderen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen inattentive, hyperactief en impulsief aan
de ene kant en agressief, oppositioneel en meer serieuze problemen aan de andere kant. De
diagnose die bij de tweede groep hoort is conduct disorder/ disruptive behavior disorder.
De term delinquentie is de legale term voor jeugd die conduct/antisociale problemen
hebben en een delict gepleegd hebben.
Classificatie en beschrijving: niet luisteren en agressief gedrag komt vaak voor, vooral bij
kinderen, maar soms komen extreme en volhoudende vormen van dit gedrag voor.
DSM overview: ODD en CD vallen onder de DSM categorie Disruptive, Impulse-control en
conduct disorders.
Intermittent explosive disorder: terugkomende en frequente gedragsmatige uitbarstingen.
Deze kunnen zowel verbaal of/en fysiek voorkomen. De persoon faalt in het inhiberen van
agressief gedrag. Ze zijn vaak kort en snel en de respons is niet binnen de proportie. De
diagnose is niet bedoeld voor kinderen onder de 6 jaar.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis (APD): volhoudend patroon van agressief en
antisociaal gedrag na de leeftijd van 18. Het gaat om het schenden van de rechten van
anderen. Vaak gaat het gepaard met meerdere illegale en agressieve gedragingen. Het
patroon moet aanwezig zijn sinds 15 jaar en moet aan de criteria van CD voldoen met een
beginleeftijd van onder 15.
DSM oppositional defiant disorder: een patroon van symptomen die het DSM categoriseert
in drie clusters: boze/geïrriteerde stemming, argumentatief/defiant gedrag en
wraakzuchtigheid. Voor de diagnose moet de persoon frequent ten minste 4 van de
symptomen laten zien:
Geduld verliezen
Snel geïrriteerd/gevoelig
Boos en haatdragend
Maakt ruzie met volwassenen/figuren met autoriteit
Weigert te voldoen aan verzoeken van volwassenen of volgt geen regels
Bewust anderen irriteren
Anderen de schuld geven van eigen fouten of slecht gedrag
Wraakzuchtig of hatelijk
De symptomen moeten ten minste voor 6 maanden voorkomen en frequente stemmings- of
gedragsmatige symptomen moeten voorkomen voor een diagnose op ontwikkelingsniveau.
Voor kinderen onder 5 jaar moet het bijna elke dag voorkomen, voor kinderen van 5 jaar en
ouder ten minste een keer per week. Een mindere frequentie is nodig voor wraakzuchtig of
hatelijk gedrag (ten minste 2x binnen de 6 maanden). Er is ook gradatie binnen ODD (mild,
gemiddeld of zwaar) wat afhangt van in hoeveel settings het gedrag voorkomt. Het bevat dus
emotioneel en gedragsmatige symptomen.
DSM conduct disorder: meer serieuze agressieve en antisociale gedragingen. Er moet een
herhalend en volhoudend patroon voorkomen van gedrag dat de basisrechten van anderen
1
,schendt en de leeftijd-toepasselijke maatschappelijke normen. De 15 symptomen worden
ondergebracht in 4 categorieën:
Agressie naar mensen of dieren
Vernieling van eigendom (onderscheid gemaakt door middel van vuur of niet)
Bedrieglijkheid of diefstal
Serieuze schending van regels
Voor diagnose moeten drie of meer gedragingen aanwezig zijn voor de laatste 12 maanden,
met ten minste 1 hiervan binnen de afgelopen 6 maanden. Er wordt onderscheid gemaakt in
onstaat voor 10 (childhood-onset) en hierna (adolescent onset). Ook onderscheid maken in
mild, gemiddeld en zwaar. Ook kijkt de psycholoog naar het vertonen van emoties. Het DSM
is niet aangepast op jongere kinderen, dus het is minder toepasbaar op pre-school kinderen
terwijl het daarbij ook voorkomt. Ook niet zeker of de criteria geschikt zijn voor beide
geslachten (prevalentie 3:1 of 4:1), er zou bias voor kunnen komen in de criteria waardoor
de prevalentie ook biased is.
Empirisch ontwikkelde syndromen: er wordt onderscheid gemaakt tussen agressive
behavior en rule breaking behavior binnen het externaliserende syndroom. Bewijs voor dit
onderscheid is gevonden. Er zou meer erfelijkheid voorkomen bij agressief gedrag. Ook
begint het gedrag van beide tussen 4 en 10 te verminderen, bij agressief gedrag vermindert
dit na 10 jaar nog steeds maar bij rule-breaking gedrag wordt dit erger na de leeftijd van 10.
De stabiliteit is ook hoger voor agressief gedrag.
Anderen onderscheiden op basis van beginleeftijd: adolescent onset met niet-agressief en
rule-breaking gedrag en childhood onset met beide gedragingen.
Salient symptom approach: kijkt naar het hoofdsymptoom. Maakt bijvoorbeeld onderscheid
tussen overt (confronterend antisociaal gedrag) en covert (verdekt antisociaal gedrag)
gedragingen.
Geslachtsverschillen: relationele agressie: over het algemeen vertonen jongens meer
agressief gedrag dan meisjes. Bij meisjes gaat agressie vaak over het doen van schade aan
sociale relaties: relational agression. Zou vallen in covert gedrag. Bevat het volgende:
Doelbewust iemand buitensluiten
Boos worden op een persoon en deze persoon buitensluiten
Een persoon vertellen dat je hem/haar niet leuk vindt ondanks het gedrag
Gemene dingen zeggen of liegen zodat andere mensen deze persoon niet leuk vinden
Meisjes worden vaak niet gediagnosticeerd wanneer er alleen gekeken wordt naar fysieke
agressie.
Geweld: wordt gezien als een extreme vorm van fysieke agressie. Gaat vooral om het
aandoen van serieus letsel aan iemand anders. Jongeren zijn vaak betrokken bij geweld, als
dader en als slachtoffer. Wanneer je betrokken bent bij geweld kan het je ontwikkeling
aanpassen, door disregulatie van biologische systemen en arousal en het managen van
stress. Bij beide gevallen is het risico groter op het ontwikkelen van externaliserend en
internaliserend gedrag.
Pesten: een inbalans in macht en betreft bewust en herhaald zorgen voor angst, distress of
kwaad aan iemand die moeite heeft met zichzelf te verdedigen. Tussen 9-54% van kinderen
zijn betrokken bij pesten. Het wordt minder naarmate de kinderen ouder worden. Jongens
zijn er vaker bij betrokken, als dader of als slachtoffer. Support van een goede vriend is een
2
, beschermende factor tegen pesten. Pesters komen later vaker in de problemen en
slachtoffers hebben vaker een vorm van depressie of voelen zich eenzaam.
Epidemiologie: ODD zou voorkomen tussen de 1-15% met een gemiddelde van 3.3%, CD
tussen de 2-10% met een gemiddelde van 4%. Lifetimeprevalentie van ODD zou 10.2% zijn.
Geslacht, leeftijd en context: komt vaker voor bij jongens (3:1-4:1), maar dit zou ook kunnen
komen door de mannelijke criteria van het DSM. Contextuele factoren zoals armoede en
stress zouden het risico op conduct stoornissen verhogen.
Patronen van comorbiditeit: de meeste kinderen met CD voldoen ook aan de criteria van
ODD (96%). Gemiddelde begin van ODD is 6, van CD 9. ODD hoeft niet altijd over te gaan in
CD, 75% gaat niet over. ADHD gaat vaak samen met ODD en CD, vaak gaat ADHD ervoor
vooraf. Omdat ouders soms niet weten hoe ze om moeten gaan met kinderen met ADHD
kan conduct gedrag zich ontwikkelen, maar ze delen ook genetische componenten. Ook
komt middelenmisbruik vaker voor, net als neurocognitieve gebreken en lage
schoolprestaties. Ook problemen in executief functioneren. Internaliserende problemen
komen ook vaker voor, samen angst en depressie (38%). Link met depressie is groter bij
jongens dan bij meisjes.
Ontwikkelingscourse:
Stabiliteit van conduct problemen: over het algemeen blijven de problemen aanhouden,
met later agressief en antisociaal gedrag en psychologische en sociaal-emotionele
uitkomsten. Niet alle kinderen hebben later hier nog last van.
Beginleeftijd: eerdere beginleeftijd zou geassocieerd zijn met ernstigere problemen.
Begin in kindertijd: childhood onset developmental pattern: zou stabiel zijn, ook tot
in de adolescentie, maar geldt niet voor iedereen. Dit komt minder vaak voor dan het
begin in adolescentie. Vaak gaat dit begin samen met andere psychologische
problemen.
Begin in adolescentie: adolescent onset developmental pattern: verhoging in niet-
agressief gedrag van 15 jaar. Er zijn weinig symptomen tijdens de kindertijd en tijdens
adolescentie vertonen ze illegaal gedrag en antisociaal of geïsoleerd gedrag. Het
antisociale gedrag nemen ze vaak niet mee in de adolescentie.
Ontwikkelingspaden: model geeft aan dat binnen elk level de ernst van gedrag erger wordt.
Kinderen behouden hun eerdere gedrag en hier bovenop komt meer antisociaal gedrag.
Loeber’s three-pathway model: triple pathway:
o Overt pad beginnend met minimale agressie, gevold door fysiek vechten en
geweld
o Covert pad beginnend met minimaal covert gedrag, gevolg door schade aan
eigendommen en gemiddelde-hevige delinquentie
o Conflict met autoriteit voor 12 jaar, hierna een reeks koppig gedrag, tarten en
vermijden van autoriteit
3
Wicks-Nelson hoofdstuk 8: conduct problems
Externaliserende problemen: problemen die zorgen dat mensen in conflict komen met
anderen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen inattentive, hyperactief en impulsief aan
de ene kant en agressief, oppositioneel en meer serieuze problemen aan de andere kant. De
diagnose die bij de tweede groep hoort is conduct disorder/ disruptive behavior disorder.
De term delinquentie is de legale term voor jeugd die conduct/antisociale problemen
hebben en een delict gepleegd hebben.
Classificatie en beschrijving: niet luisteren en agressief gedrag komt vaak voor, vooral bij
kinderen, maar soms komen extreme en volhoudende vormen van dit gedrag voor.
DSM overview: ODD en CD vallen onder de DSM categorie Disruptive, Impulse-control en
conduct disorders.
Intermittent explosive disorder: terugkomende en frequente gedragsmatige uitbarstingen.
Deze kunnen zowel verbaal of/en fysiek voorkomen. De persoon faalt in het inhiberen van
agressief gedrag. Ze zijn vaak kort en snel en de respons is niet binnen de proportie. De
diagnose is niet bedoeld voor kinderen onder de 6 jaar.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis (APD): volhoudend patroon van agressief en
antisociaal gedrag na de leeftijd van 18. Het gaat om het schenden van de rechten van
anderen. Vaak gaat het gepaard met meerdere illegale en agressieve gedragingen. Het
patroon moet aanwezig zijn sinds 15 jaar en moet aan de criteria van CD voldoen met een
beginleeftijd van onder 15.
DSM oppositional defiant disorder: een patroon van symptomen die het DSM categoriseert
in drie clusters: boze/geïrriteerde stemming, argumentatief/defiant gedrag en
wraakzuchtigheid. Voor de diagnose moet de persoon frequent ten minste 4 van de
symptomen laten zien:
Geduld verliezen
Snel geïrriteerd/gevoelig
Boos en haatdragend
Maakt ruzie met volwassenen/figuren met autoriteit
Weigert te voldoen aan verzoeken van volwassenen of volgt geen regels
Bewust anderen irriteren
Anderen de schuld geven van eigen fouten of slecht gedrag
Wraakzuchtig of hatelijk
De symptomen moeten ten minste voor 6 maanden voorkomen en frequente stemmings- of
gedragsmatige symptomen moeten voorkomen voor een diagnose op ontwikkelingsniveau.
Voor kinderen onder 5 jaar moet het bijna elke dag voorkomen, voor kinderen van 5 jaar en
ouder ten minste een keer per week. Een mindere frequentie is nodig voor wraakzuchtig of
hatelijk gedrag (ten minste 2x binnen de 6 maanden). Er is ook gradatie binnen ODD (mild,
gemiddeld of zwaar) wat afhangt van in hoeveel settings het gedrag voorkomt. Het bevat dus
emotioneel en gedragsmatige symptomen.
DSM conduct disorder: meer serieuze agressieve en antisociale gedragingen. Er moet een
herhalend en volhoudend patroon voorkomen van gedrag dat de basisrechten van anderen
1
,schendt en de leeftijd-toepasselijke maatschappelijke normen. De 15 symptomen worden
ondergebracht in 4 categorieën:
Agressie naar mensen of dieren
Vernieling van eigendom (onderscheid gemaakt door middel van vuur of niet)
Bedrieglijkheid of diefstal
Serieuze schending van regels
Voor diagnose moeten drie of meer gedragingen aanwezig zijn voor de laatste 12 maanden,
met ten minste 1 hiervan binnen de afgelopen 6 maanden. Er wordt onderscheid gemaakt in
onstaat voor 10 (childhood-onset) en hierna (adolescent onset). Ook onderscheid maken in
mild, gemiddeld en zwaar. Ook kijkt de psycholoog naar het vertonen van emoties. Het DSM
is niet aangepast op jongere kinderen, dus het is minder toepasbaar op pre-school kinderen
terwijl het daarbij ook voorkomt. Ook niet zeker of de criteria geschikt zijn voor beide
geslachten (prevalentie 3:1 of 4:1), er zou bias voor kunnen komen in de criteria waardoor
de prevalentie ook biased is.
Empirisch ontwikkelde syndromen: er wordt onderscheid gemaakt tussen agressive
behavior en rule breaking behavior binnen het externaliserende syndroom. Bewijs voor dit
onderscheid is gevonden. Er zou meer erfelijkheid voorkomen bij agressief gedrag. Ook
begint het gedrag van beide tussen 4 en 10 te verminderen, bij agressief gedrag vermindert
dit na 10 jaar nog steeds maar bij rule-breaking gedrag wordt dit erger na de leeftijd van 10.
De stabiliteit is ook hoger voor agressief gedrag.
Anderen onderscheiden op basis van beginleeftijd: adolescent onset met niet-agressief en
rule-breaking gedrag en childhood onset met beide gedragingen.
Salient symptom approach: kijkt naar het hoofdsymptoom. Maakt bijvoorbeeld onderscheid
tussen overt (confronterend antisociaal gedrag) en covert (verdekt antisociaal gedrag)
gedragingen.
Geslachtsverschillen: relationele agressie: over het algemeen vertonen jongens meer
agressief gedrag dan meisjes. Bij meisjes gaat agressie vaak over het doen van schade aan
sociale relaties: relational agression. Zou vallen in covert gedrag. Bevat het volgende:
Doelbewust iemand buitensluiten
Boos worden op een persoon en deze persoon buitensluiten
Een persoon vertellen dat je hem/haar niet leuk vindt ondanks het gedrag
Gemene dingen zeggen of liegen zodat andere mensen deze persoon niet leuk vinden
Meisjes worden vaak niet gediagnosticeerd wanneer er alleen gekeken wordt naar fysieke
agressie.
Geweld: wordt gezien als een extreme vorm van fysieke agressie. Gaat vooral om het
aandoen van serieus letsel aan iemand anders. Jongeren zijn vaak betrokken bij geweld, als
dader en als slachtoffer. Wanneer je betrokken bent bij geweld kan het je ontwikkeling
aanpassen, door disregulatie van biologische systemen en arousal en het managen van
stress. Bij beide gevallen is het risico groter op het ontwikkelen van externaliserend en
internaliserend gedrag.
Pesten: een inbalans in macht en betreft bewust en herhaald zorgen voor angst, distress of
kwaad aan iemand die moeite heeft met zichzelf te verdedigen. Tussen 9-54% van kinderen
zijn betrokken bij pesten. Het wordt minder naarmate de kinderen ouder worden. Jongens
zijn er vaker bij betrokken, als dader of als slachtoffer. Support van een goede vriend is een
2
, beschermende factor tegen pesten. Pesters komen later vaker in de problemen en
slachtoffers hebben vaker een vorm van depressie of voelen zich eenzaam.
Epidemiologie: ODD zou voorkomen tussen de 1-15% met een gemiddelde van 3.3%, CD
tussen de 2-10% met een gemiddelde van 4%. Lifetimeprevalentie van ODD zou 10.2% zijn.
Geslacht, leeftijd en context: komt vaker voor bij jongens (3:1-4:1), maar dit zou ook kunnen
komen door de mannelijke criteria van het DSM. Contextuele factoren zoals armoede en
stress zouden het risico op conduct stoornissen verhogen.
Patronen van comorbiditeit: de meeste kinderen met CD voldoen ook aan de criteria van
ODD (96%). Gemiddelde begin van ODD is 6, van CD 9. ODD hoeft niet altijd over te gaan in
CD, 75% gaat niet over. ADHD gaat vaak samen met ODD en CD, vaak gaat ADHD ervoor
vooraf. Omdat ouders soms niet weten hoe ze om moeten gaan met kinderen met ADHD
kan conduct gedrag zich ontwikkelen, maar ze delen ook genetische componenten. Ook
komt middelenmisbruik vaker voor, net als neurocognitieve gebreken en lage
schoolprestaties. Ook problemen in executief functioneren. Internaliserende problemen
komen ook vaker voor, samen angst en depressie (38%). Link met depressie is groter bij
jongens dan bij meisjes.
Ontwikkelingscourse:
Stabiliteit van conduct problemen: over het algemeen blijven de problemen aanhouden,
met later agressief en antisociaal gedrag en psychologische en sociaal-emotionele
uitkomsten. Niet alle kinderen hebben later hier nog last van.
Beginleeftijd: eerdere beginleeftijd zou geassocieerd zijn met ernstigere problemen.
Begin in kindertijd: childhood onset developmental pattern: zou stabiel zijn, ook tot
in de adolescentie, maar geldt niet voor iedereen. Dit komt minder vaak voor dan het
begin in adolescentie. Vaak gaat dit begin samen met andere psychologische
problemen.
Begin in adolescentie: adolescent onset developmental pattern: verhoging in niet-
agressief gedrag van 15 jaar. Er zijn weinig symptomen tijdens de kindertijd en tijdens
adolescentie vertonen ze illegaal gedrag en antisociaal of geïsoleerd gedrag. Het
antisociale gedrag nemen ze vaak niet mee in de adolescentie.
Ontwikkelingspaden: model geeft aan dat binnen elk level de ernst van gedrag erger wordt.
Kinderen behouden hun eerdere gedrag en hier bovenop komt meer antisociaal gedrag.
Loeber’s three-pathway model: triple pathway:
o Overt pad beginnend met minimale agressie, gevold door fysiek vechten en
geweld
o Covert pad beginnend met minimaal covert gedrag, gevolg door schade aan
eigendommen en gemiddelde-hevige delinquentie
o Conflict met autoriteit voor 12 jaar, hierna een reeks koppig gedrag, tarten en
vermijden van autoriteit
3