Dit is een samenvatting van het tweede deel 'Kinderpsychologie', geschreven door Loes van der Heijden. Dit boek wordt gebruikt voor de cursus 'Kinderpsychologie' bij het onderwijsinstituut NTI. De samenvatting bestaat uit hoofdstuk 15 t/m 33.
,Hoofdstuk 15: Ontwikkelingspsychologie: onderzoek en
methoden
Om de ontwikkeling van een kind te bestuderen, kunnen verschillende soorten onderzoeken gebruikt
worden. Voordat een onderzoek kan worden gestart, moet er een onderzoeksvraag zijn. Bv.: ‘’Hoe
reageren moeders op het huilgedrag van hun baby?’’.
Veel onderzoek wordt gedaan in universiteiten en onderzoeksinstituten. Hier gaat het op
wetenschappelijk onderzoek: men gaat volgens bepaalde methodes te werk om objectieve kennis te
verkrijgen. Het doel is om tot algemene uitspraken te komen (generaliseren). Er zijn drie soorten
onderzoeken geschikt voor onderzoek naar kinderen:
1. Lengtedoorsnedeonderzoek. Dit is een onderzoek waarbij een groep kinderen gedurende een groot
deel van de ontwikkeling gevolgd wordt. Ook wel een longitudinaal onderzoek genoemd.
Voordeel: Er wordt zeer waardevolle informatie verkregen over de ontwikkeling van het kind én de
groep. Nadelen:
- Het onderzoek kost veel tijd en is kostbaar;
- Er is kans om de proefpersonen kwijt te raken door bv. verhuizing, afhaken e.d.;
- Je kunt het risico lopen dat je iets onderzoek wat door recente ontwikkelingen minder interessant
is geworden;
- In een lengtedoorsnedeonderzoek groep zijn de cohorteffecten (effecten van buitenaf die de
mensen uit dat cohort hebben meegemaakt) voor iedereen gelijk. Alle proefpersonen zijn in
hetzelfde jaar geboren.
2. Dwarsdoorsnedeonderzoek. Met dit onderzoek worden kinderen van verschillende leeftijden op één
moment in de tijd vergeleken.
Voordeel: Het is een zeer efficiënte manier van het verkrijgen van inzicht in bepaalde ontwikkelingen.
Nadelen:
- Het geeft geen inzicht in individuele ontwikkelingen, maar alleen van groepen;
- De leeftijd- en cohorteffecten lopen door elkaar.
3. Een combinatie van lengtedoorsnede- en dwarsdoorsnedeonderzoek. Groepen kinderen die in
verschillende leeftijden zitten, worden gedurende een aantal jaren gevolgd. Er kan dus ook naar de
individuele ontwikkeling worden gekeken.
Een veelvoorkomende vraag is of het ontwikkelingsverloop algemeen geldend is, of dat het bv. bij de
kinderen in Japan anders verloopt. Als het algemeen geldend is, zijn de onderzoeksuitkomsten cross-
sectioneel bevestigd. Een groot probleem bij crosscultureel onderzoek is het verschil in taal. De vragen
die moeten worden beantwoord kunnen verkeerd begrepen worden omdat niet in iedere taal/cultuur
deze op dezelfde manier moeten worden gesteld.
,Er zijn verschillende onderzoeksmethoden die ieder een ander doel hebben:
Observatie
Bij observatie kijk je naar bepaalde gedragingen. Er zijn twee soorten observaties:
1. Observatie in de natuurlijke situatie. Dit wordt vooral gebruikt in de ethologie (bij dieren). De
nadelen zijn dat niet van alle kinderen gegevens kunnen worden verzameld, en dat de observator
van invloed kan zijn op het gedrag van de kinderen.
2. Gestructureerde observatie. Er wordt naar bepaald gedrag van kinderen gekeken. Dit kan m.b.v. een
observatielijst.
Interview
Het kind of de ouders beantwoorden vragen over het gedrag. Dit kan op twee manieren:
1. Klinisch interview. De interviewer stelt zo min mogelijk vragen en probeert zoveel mogelijk de
gedachtegang van de ander te volgen. Een nadeel is dat het een gekleurd verhaal kan zijn.
2. Gestructureerd interview. Er wordt een vraag gesteld en er kan gekozen worden tussen vier
mogelijkheden. Voordelen zijn dat het efficiënt is en makkelijk te verwerken. Een nadeel is dat de
informatie geen diepgang heeft.
Experiment
De samenhang tussen een hoge score van de ene variabele en de andere variabele noemen we een
positieve correlatie. Van een negatieve correlatie spreken we wanneer een hoge score op de ene
variabele samengaat met een lage score op de andere variabele. Vaak zoekt men naar samenhang en
indien de gevonden samenhang erg sterk blijkt te zijn, wordt nader onderzoek gedaan naar de oorzaak
van de samenhang. Er zijn drie soorten experimenten:
1. Laboratoriumexperiment. Het experiment vindt plaats in een onderzoeksruimte waar geen storende
invloed van buitenaf mogelijk is.
2. Veldexperiment. Het experiment vindt plaats in een bekende omgeving voor het kind; bv. thuis of
op school.
3. Natuurlijk experiment. De onafhankelijke variabele (kind) doet zich voor in de natuurlijke situatie.
In een experiment worden altijd minimaal twee condities met elkaar vergeleken. Als je onderzoek wil
doen, is de methode afhankelijk van een aantal zaken:
- Wat wilt u weten?
- Wat is de aard van het onderzoek?
- Hoeveel tijd en geld heeft u te besteden?
- Over welke mogelijkheden beschikt u?
Een onderzoeken moet bij het weergeven van de resultaten van het onderzoek aangeven op welke
wijze hij het onderzoek heeft opgezet en uitgevoerd. Een andere onderzoeken moet het op dezelfde
manier kunnen uitvoeren.
, Hoofdstuk 16: ‘vriendjes’
Naar mate kinderen ouders worden, gaan vrienden een steeds belangrijkere rol spelen.
Volwassenen zien vriendschap als een band met de ander over een lange periode. Vooral jonge
kinderen staan hier nog ver vanaf. Er is onderzocht wat vriendschap voor kinderen betekent en wat zij
zich hierbij voorstellen. Er is aan kinderen gevraagd wie hun beste vriend is, waarom en wat ze
verwachten van hun beste vriend. Daarnaast kregen ze een situatie voorgelegd waarin zij een
probleem moesten oplossen. Hieruit is gebleken dat kinderen drie fasen doorlopen in hun opvattingen
over vriendschap:
Fase 1: Een vriendje is om mee te spelen (5-7 jaar).
Een vriendje is iemand die dichtbij woont, met aantrekkelijk speelgoed. De persoonlijkheid speelt geen
rol. Het gaat vooral om activiteiten en materieel.
Fase 2: Vrienschap als wederzijds vertrouwen (8-10 jaar).
Vrienden helpen elkaar en komen voor elkaar op. Er worden niet meer zo eenvoudig vriendschappen
gesloten. Vriendschap is in gevaar wanneer beloften worden gebroken, er wordt geroddeld of wanneer
geen hulp wordt geboden als de ander het nodig heeft.
Fase 3: Vriendschap met wederzijds begrip centraal (11-15 jaar).
Vriendschap betekent elkaar goed kennen en begrijpen, elkaars gevoelens en gedachten delen
waardoor vriendschap een belangrijke rol gaat spelen bij psychologische problemen (bv. angst).
Door interactie leren kinderen gedragingen van elkaar; wat wordt wel en niet gewaardeerd? Bv. op de
beurt wachten, iets eerlijk oplossen e.d. Deze sociale vaardigheden vormen de basis voor de omgang
met anderen. De omgang met andere kinderen vormt een oefenterrein voor de ontwikkeling van de
rolneemvaardigheden: verplaatsen in een ander (plaats, gedachten, gevoel). Daarnaast wordt de
sociale vergelijking bevorderd: prestaties vergelijken met die van de ander. Hierdoor ontwikkelt het
kind een stukje identiteit. In de eerste groepen van de basisschool staan vooral de fysieke prestaties
centraal.
In bijna iedere klas is een populair kind dat bv, op alle kinderfeestjes wordt uitgenodigd. Er is veel
onderzoek gedaan naar de sociale relaties in een schoolklas, o.a. door vragen te stellen aan kinderen
zoals: ‘’Naast wie wil je zitten?’’. Om hier beter inzicht in te krijgen, wordt ook gevraagd met wie ze
niet iets samen zouden willen doen. Door positief en negatief genoemden te combineren, kunnen vier
groepen kinderen worden onderscheiden, van erg geliefd naar niet geliefd:
1. Sociometrische sterren. Heel veel positief genoemd, weinig negatief genoemd.
2. Doorsnee kinderen. Veel positief genoemd, weinig negatief genoemd.
4. Buitengesloten kinderen. Weinig positief genoemd, veel negatief genoemd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kiimmm97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.85. You're not tied to anything after your purchase.