1.1.1 Mondholte
Tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaat de mondholte uit een structuur die het
ecto-endodermale membraan (zie pijl) wordt genoemd, ook wel het oropharyngeale
membraan of oraalplaat. Dit membraan vormt een scheiding tussen de primitieve
mondholte (stomodeum, zie *) en de voordarm (van de oerdarm). Wat er uiteindelijk
overblijft van dit membraan is de arcus palatoglossus. De arcus palatoglossus is de
overgang van ectoderm naar endoderm/de overgang van mondholte (cavum oris)
naar keelholte (pharynx). Het isthmus faucium is de doorgang tussen de arcus
palatoglossi.
Het cavum oris, bestaat uit: cavum oris proprium (de begrenzingen hiervan zijn de
tanden en de arcus palatoglossus) en vestibulum oris (de "voorruimte" van de
mondholte; bestaat uit de gedeeltes: buccaal (tussen tanden en wang); labiaal
(tussen tanden en lippen)). Het gehemelte kan worden verdeeld in het palatum
durum (harde gehemelte), met rugae palatinae; en het palatum molle (zachte
gehemelte).
1.1.2 Kauwmusculatuur
m. masseter – de belangrijkste kauwspier. Het zorgt voor het sluiten van de
kaak door de onderkaak (mandibula) naar boven te trekken. Het helpt ook bij
zijwaartse bewegingen van de kaak, vooral bij herbivoren zoals herkauwers.
Oorsprong = arcus zygomaticus; aanhechting = laterale zijde mandibula
m. temporalis – een krachtige spier die de kaak sluit door de onderkaak
omhoog en iets naar achteren te trekken. Deze spier is sterk ontwikkeld bij
carnivoren, zoals honden en katten, en speelt een belangrijke rol bij het
krachtig bijten. Oorsprong = os temporale; aanhechting = processus
coronoideus.
m. pterygoideus medialis – Deze spier helpt bij het sluiten van de kaak en zorgt voor zijwaartse
bewegingen van de onderkaak, belangrijk voor het malen van voedsel.
m. pterygoideus lateralis – Deze spier speelt een rol bij het openen van de kaak en bevordert ook
de zijwaartse bewegingen van de onderkaak, die essentieel zijn voor het kauwen, vooral bij
herbivoren. Oorsprong = processus pterygoideus; aanhechting = angulus mandibulae.
m. digastricus – is verantwoordelijk voor het openen van de kaak = mondopener. Het is een
tweekoppige spier die de onderkaak naar beneden trekt en de mond opent. Bij carnivoren is deze
spier belangrijk voor het loslaten van voedsel en het openen van de bek.
1.1.3 Speekselklieren
In de kop vinden we de speekselklieren: glandula parotis (met ductus
parotideus, deze mondt uit bij de bovenste premolaren), glandula
mandibularis (met ductus mandibularis, deze mondt uit de onder de
tong in het carnucula sublingualis) en glandula subligualis (met
ductus sublingualis). Je hebt monostomatische sublinguale klieren,
deze heeft één grote afvoergang, de ductus sublingualis major die
samen met de ductus mandibularis uitmondt in de caruncula
sublingualis. En je hebt polystomatische sublinguale klieren, deze
hebben meerdere kleine afvoergangen (ductus sublinguales
minores) die uitmonden langs de mondbodem onder de tong.
Pagina 2 van 87
,Elise van Gool DI1.2024
1.1.4 Gebit
Ontwikkeling tanden
De tanden ontwikkelen zich uit ectoderm en mesenchym, afkomstig van neurale lijstcellen
1. Lamina dentalis: Vanuit het epitheel van de
gingiva (tandvlees) groeit een ectodermale
structuur, de lamina dentalis, naar binnen.
2. Tandknoppen: In de lamina dentalis vormen zich
tandknoppen.
3. Tandklokje: De tandknoppen stulpen verder in en
worden tandklokjes, die het glazuur van de tand
gaan vormen. Het glazuur is dus ectodermaal van
oorsprong.
4. Tandpapil: Binnenin het tandklokje verdikt het
mesenchym van de kaak zich tot de tandpapil,
die zich zal ontwikkelen tot het dentine en de
pulpa van de tand.
Celtypen
Ameloblasten: Deze cellen vormen het glazuur van de tand. Ze
bewegen naar de periferie tijdens de glazuurvorming en verdwijnen
uiteindelijk (atrofie), waardoor er later geen nieuw glazuur meer
gevormd kan worden.
Odontoblasten: Deze cellen vormen het dentine. Ze trekken zich
terug naar de tandpapil en laten kanaaltjes achter. Odontoblasten
blijven gedurende het hele leven actief en produceren continu
dentine.
Cementoblasten: Het mesenchym rond de tandwortel
differentieert tot cementoblasten, die cement vormen. Dit cement
omhult de wortel van de tand.
Ontwikkeling tandwortel
De wortelvorming begint wanneer de tand op het punt staat door te breken en gaat door
totdat de tand op zijn plek staat tussen de andere elementen. Dit proces vindt plaats
waar de binnenste en buitenste epitheellagen van het tandklokje samenkomen, dus
zonder verdere glazuurvorming.
Basisbouwplan
• Glazuur:
Hard, wit, ookwel email genoemd, 96% anorganische
kalkzouten, aanwezig in kroon, t.h.v. tandvlees is het
glazuur verdikt, om voedsel tegen te houden zodat er
minder kans is op ontsteking, niet geïnnerveerd of
gevasculariseerd, dus voelt geen pijn.
• Dentine:
Tandbeen, gelig van kleur → op het moment dat het glazuur
dunner wordt gaat de kleur steeds meer doorschemeren,
aanwezig in wortel en kroon, 70% anorganisch materiaal,
bevat kleine kanaaltjes met zenuwuiteinden en
bloedvaatjes vanuit de pulpa, dentine is uiterst gevoelig!
Pagina 3 van 87
,Elise van Gool DI1.2024
• Cement:
Bekleedt de wortel, lijkt op bot qua hardheid, 50%
anorganisch materiaal, zachter dan glazuur.
• Pulpa (en wortelkanaal)
Eindigend in de apex, bevat: Odontoblasten, fibroblasten,
collagene vezels, bloedvaatjes, lymfevaatjes,
zenuwweefsel, gedurende hele leven afzetting van
secundaire dentine
Anatomische kroon = de volledige kroon ook wat je niet aan de
oppervlakte kan zien; klinische kroon = alles wat je van de kroon
kan zien zonder het vlees open te leggen.
Vorm volgt functie
- Carnivoren
Moeten hun prooi kunnen vastgrijpen en vasthouden, vervolgens moeten ze
vlees kunnen afscheuren en minimaal kauwen. Ze hebben een heterodont
gebit. De kiezen hebben snijdende spitsen (knipkiezen), dit zijn secodonte
tanden (een type tand dat gespecialiseerd is in het knippen en scheuren van
voedsel). De kiezen hebben 1 knobbel en ze hebben prominente canini.
- Omnivoren
Moeten hun eten zowel kunnen scheuren als malen. Het gebit is heterodont.
De kiezen zijn knobbelkiezen (bunodont) en ze hebben canini (maar niet zo
prominent als de vleeseters).
- Herkauwer
Heeft als hoofdfunctie het malen van zijn eten. De kiezen hebben ½-
maanvormige glazuurrichels (selenodont). Herkauwers hebben geen
snijtanden en hoektanden in de bovenkaak, ze hebben wel drie snijtanden en
de “vermomde” hoektanden in de onderkaak.
- Paard
Heeft ook als hoofdfunctie het malen van zijn eten. De kiezen
bevatten daarom grillige glazuurrichels (Lophodont). Paarden
hebben 3 snijtanden en geen hoektanden. Bij hengsten komt een
hengstentandje (blauwe pijlen) voor, dit is een soort hoektand
welke niet bij merries voor komt. De eerste premolaar is
rudimentair bij paarden en is te zien als het wolfskiesje in de
bovenkaak (zwarte pijl).
1.1.5 Kaakgewricht
Het kaakgewricht, articulatio temporomandibularis, ligt tussen de
processus condylaris van het caput mandibulae en de fossa
mandibularis van het os temporalis. De gewrichtsoppervlakken
zijn niet congruent, ze sluiten niet compleet op elkaar aan, dit
wordt opgelost met een discus: discus articularis. Deze discus
vormt de scharnier en zorgt voor de mogelijkheid van beweging. Hij
is vooral belangrijk bij malen (zijwaartse en cirkelvormige
beweging) en komt dus prominent voor bij herbivoren en is dun tot
afwezig bij carnivoren.
Pagina 4 van 87
,Elise van Gool DI1.2024
1.2 OERDARM
Tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaat er een buis, dit is de oerdarm.
De oerdarm is onder te verdelen in drie gebieden die elk worden voorzien
van bloed door een ander bloedvat: voordarm (truncus coeliacus);
middendarm (arteria mesenterica cranialis); einddarm (arteria mesenterica
caudalis). Aan de oerdarm zitten de dooierzak en het allantoïs verbonden.
1.3 VOORDARM
Uit de voordarm ontstaan verschillende onderdelen van het lichaam:
Pharynx (uit kieuwboogderivaten); Luchtwegen; Slokdarm; Maag; Lever;
Pancreas/alvleesklier; eerste deel duodenum (tot papilla duodeni major).
Al deze onderdelen worden door de truncus coeliacus van bloed voorzien.
Bloedvoorziening
De voordarm en dus de structuren die eruit ontstaan worden voorzien van
bloed door de truncus coeliacus. De truncus coeliacus splitst zich in drie
arteriën:
1. Arteria gastrica sinistra (linker maagslagader):
• Bloedvoorziening naar het bovenste deel van de curvata minor
van de maag en het onderste deel van de slokdarm.
2. Arteria hepatica (leverarterie):
• Deze splitst zich verder op in
o Hepatic branches: voorzien de lever van bloed
o Rechter a. gastrica: voorziet de rechter kant
van de curvata minor van bloed
o Rechter a. gastroepiploica: voorziet de
rechterkant van de curvata major en een deel
van het omentum majus van bloed.
3. Arteria lienalis (miltarterie of arteria splenica):
• Zorgt voor de bloedtoevoer naar de milt.
• Daarnaast vertakt deze arterie naar de linkerkant van
de curvata major van de maag via kleinere zijtakken =
arteria gastroepiploica sinistra
1.3.1 Pharynx
De pharynx is het gebied van de nasopharynx en de oropharynx tot de larynx.
Ontwikkeling
De pharynx ontwikkelt zich uit het voorste gedeelte van de voordarm. In week 4 en 5
treedt de ontwikkeling van de kieuwbogen (pharyngeal arches) op. De kieuwbogen
ontstaan uit mesenchym afkomstig van neurale lijst cellen. Iedere boog vormt:
specifieke bot- of kraakbeenstructuren, spieren, aortaboog, en heeft bijbehorende
zenuw. In principe worden er 6 kieuwbogen aangelegd: de vijfde is rudimentair en de
zesde blijft onderdeel van de nek. In de kieuwbogen ontstaan instulpingen, deze heten
aan respectievelijk de binnenkant en buitenkant: Kieuwzakjes (pharyngeal pouches),
zijn endodermaal; en kieuwgroeven (pharyngeal clefts), zijn ectodermaal.
Pagina 5 van 87
, Elise van Gool DI1.2024
Welke zenuw ontstaat uit elke kieuwboog:
1. Boog 1: n. trigeminus (V)
2. Boog 2: n. facialis (VII)
3. Boog 3: n. glossopharyngeus (IX)
4. Boog 4: n. vagus
Anatomie
De pharynx bestaat uit de naso- en oropharynx. Het is de plek
waar de adem- en voedselweg elkaar kruisen. De overgang van
neusholte naar nasopharynx zijn de choanae; en de overgang van
mondholte naar oropharynx is de arcus palatoglossus. Het
ostium intrapharyngeum is een gat tussen het zachte gehemelte
van de nasopharynx en de oropharynx, de omschrijving van dit gat
is de arcus palatopharyngeus.
Innervatie
Sensorisch wordt de pharynx geïnnerveerd op de volgende manieren:
- de oropharynx wordt geïnnerveerd door de nervus glossopharyngeus (IX);
- de laryngopharynx wordt geïnnerveerd door de nervus laryngeus cranialis (craniale tak
van de nervus vagus (X));
- onder de stembanden, dus het onderste gedeelte van de larynx wordt geïnnerveerd door
de nervus laryngeus recurrens (tak van de nervus vagus (X) die eerst
helemaal naar beneden loopt en om de aortaboog (L) of rechter
arteria subclavia (R) heen gaat alvorens hij weer omhoog loopt)
- het dorsale oppervlak van de tong wordt geïnnerveerd door de nervus
lingualis (aftakking van de n. mandibularis (V3) wat een aftakking is
van de n. trigeminus (V)).
Motorisch wordt de pharynx geïnnerveerd op de volgende manieren:
- m. mylohyoideus, m. rostrale digastricus, m. pterygoidea medialis en
lateralis, en de m. tensor veli palatini worden geïnnerveerd door de n.
mandibularis (V3), wat een aftakking is van de n. trigeminus (V)
- caudale m. digastricus en m. stylohyoideus worden geïnnerveerd
door de n. facialis (VII)
- arcus palatopharyngeus, grootste deel voorste keelsnoerders
worden geïnnerveerd door de n. glossopharyngeus (IX)
- m. cricothyroideus wordt geïnnerveerd door de nervus laryngeus
cranialis (craniale tak van de nervus vagus (X))
- derest van de keelsnoerders worden geïnnerveerd door de
pharynxtak van de nervus vagus (X)
- de spieren van en onder de stembanden worden geïnnerveerd
door de nervus laryngeus recurrens (tak van de nervus vagus
(X))
o Hemiplegia n. laryngeus recurrens sinistra → cornage
1.3.2 thymus
De thymus is een lymfoïde orgaan met een belangrijke rol voor het adaptieve immuunsysteem,
namelijk de rijping van de T-lymfocyten. De thymus ontwikkelt zich uit het derde kieuwzakje en
kan vervolgens gaan verplaatsen, het “eind station” verschilt per diersoort:
- Varken en herkauwer: cervicaal en thoracaal
- Paard: thoracaal, klein deel cervicaal
- Carnivoren: thoracaal
Bij het volwassen dier gaat de structuur in regressie.
Pagina 6 van 87
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elisevangool. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.