H1
Overal waar mensen samenleven – of het nu in het gezin, de klas, een dorp of stad, een
land, in Europa of zelfs wereldwijd is – doen zich problemen voor. Denk aan discussies
over macht en politiek, veiligheid en criminaliteit of cultuur en identiteit.
Referentiekader: geheel van kennis, ideeën, ervaringen en overtuigingen van waaruit
iemand denkt en handelt.
Identiteit: het beeld dat iemand van zichzelf heeft, dat hij uitdraagt en anderen voorhoudt
en dat hij als kenmerkend en blijvend beschouwt voor zijn eigen persoon en dat is afgeleid
van zijn perceptie over de groepen waar hij wel of juist ook niet deel van uitmaakt.
Het verband tussen de 2 begrippen:
Door te laten zien dat je onderdeel bent van een groep kunnen mensen hun sociale
identiteit uitdragen, door bijvoorbeeld een trainingsbroek te dragen met het logo van je
favoriete club, religieus symbool of een gekleurd armbandje.
Persoonlijke identiteit (wie ben ik?): het beeld dat iemand van zichzelf heeft, zijn zelfbeeld.
Sociale identiteit (bij wie hoor ik?): het deel van iemands zelfbeeld dat past bij de groepen
waarvan hij deel uitmaakt; ook wel groepsidentificatie.
-Interne collectieve identiteit (wie zijn wij?): het gezamenlijke zelfbeeld en
wij-gevoel van meerdere mensen samen die zich beschouwen als een groep of
gemeenschap.
- Externe collectieve identiteit (wie zijn zij?): het beeld dat de samenleving heeft van
een groep en wel het beeld dat ze blijvend kenmerkend voor die groep vinden.
Mensen hebben verwachtingen van het gedrag van anderen met een bepaalde
identiteit.
Een voorbeeld van ‘belangrijke anderen’ zijn je ouders bij je opvoeding.
Vorming identiteit:
- tijdens de opvoeding; resultaat van interactie met andere mensen
- anonieme socialisatie; media
Identiteit kan gezien worden als kruispunt van zelfbeeld en groepsbinding: het beeld dat
iemand van zichzelf heeft wordt bepaald door de groepen waar hij toebehoort en waar hij
zichzelf bij vindt horen. Een belangrijk aspect hiervan is de gender. Je groeit op met een
man of vrouw besef, of geen van beide. Dit besef leidt zowel tot de ontwikkeling van een
zelfbeeld als tot de ontwikkeling van een gevoel van groepslidmaatschap.
Spanningen bij identiteit:
Die beelden en verwachtingen van iemands identiteit kunnen ook tot spanningen leiden. Er
is dan spanning tussen de sociale identiteit en persoonlijke identiteit. Een (beeld; gezonde)
arts die rookt, en het misschien wel stiekem doet. Een voorbeeld van de spanning tussen
persoonlijke identiteit en externe identiteit, is als een groep een slechte naam krijgt, wil je er
dan nog wel bij horen?
,Ook kan er spanning optreden als je hoort bij meerdere groepen. Je kan dan de spanning
voelen dat je moet kiezen tussen die groepen (loyaliteitsconflict).
Verandering van identiteit kan ook spanningen oproepen. Als je in een nieuw land komt
wonen, moet je je volledig aanpassen aan de nieuwe cultuur van het land, en zou je tradities
bijvoorbeeld achter moeten laten.
Verandering van identiteit:
Aanpassing is een langzaam proces dat generaties kan duren, maar soms verandert
identiteit tijdens een mensenleven. Stel dat iemand een zijn jeugd voetbalfan was en die
voetbalclub een slechte naam krijgt, door hooligans. Dan kan de band met die club minder
worden. Ook kan het gebeuren als hij ouder wordt, een baan krijgt, een relatie of kinderen
krijgt. Mensen streven continu naar een positieve identiteit voor zichzelf. Daarom is identiteit
ook altijd in beweging en volgt het ook de trend en mode.
Socialisatie: het proces van overdracht en verwerving van cultuur van de groepen en de
samenleving waar mensen toebehoren. Het proces bestaat uit opvoeding, opleiding en
andere vormen van omgang met anderen.
2 elementen socialisatie:
- proces van overdracht: mensen brengen de cultuur van een groep of samenleving
over aan nieuwkomers. Een jong kind moet bijvoorbeeld nog de gedragsregels leren
- het proces van verwerving: mensen maken zich de cultuur van een groep of
samenleving eigen. Je eet waarschijnlijk nu vanuit jezelf met mes en vork.
Mensen nemen de waarden en normen die ergens bij horen over en internaliseren ze; ze
maken zich een cultuur eigen.
Meestal gebeurt socialisatie onbewust. Door alledaagse interactie en ontmoetingen gaan
mensen gedrag van een ander imiteren en hun eigen gedrag aanpassen.
Identificatie: mensen leren door de positie, het perspectief en het gedrag over te nemen
van iemand op wie zij menen te lijken, of wie ze willen lijken.
Stereotypen en vooroordelen: cultureel aangeleerde beelden, generalisaties en
veronderstellingen.
Socialisatie:
- Primair: kleinere groepen en gemeenschappen (gezin en vrienden), je hebt een
persoonlijke band met elkaar.
- Secundair: georganiseerde omgeving (school, werk, verenigingen)
- Binding wordt versterkt door collectieve rituelen.
- Tertiair: massa media, social media en literatuur . Actoren met wie mensen niet
rechtstreeks een band hebben.
Nature-nurture debat.
,In het nature-nurture debat staat centraal: de vraag of eigenschappen van mensen meer
worden bepaald door natuur of cultuur.
Nature deel: je aangeboren eigenschappen; je DNA en vingerafdruk etc.
Nurture deel: Aangeleerd gedrag, je opvoeding. Het heeft te maken met de omgeving.
Cultuur: het geheel van voorstellingen, uitdrukkingsvormen, opvattingen, waarden en
normen die mensen als lid van een groep of samenleving hebben verworven.
● Waarden: idealen, zoals gelijkheid, vrijheid en veiligheid
● Opvattingen: ideeën die passen in een samenhangend geheel van denkbeelden en
overtuigingen, zoals een islamitisch, een links of een hedonistisch waardensysteem.
● Voorstellingen: beelden, ideeën, verhalen die mensen hebben over een
gebeurtenis, bijvoorbeeld over een oorlog waardoor een land afhankelijk werd.
● Uitdrukkingsvormen: bijvoorbeeld symbolen als een kruis. Deze manier van
uitdrukken kan immaterieel, maar ook materieel zijn,
● Normen: gedragsregels die horen bij waarden. Bij de waarde respect scheld je geen
mensen uit
● Instituties: een geheel aan gedragsregels die het gedrag van mensen reguleren.
Bijvoorbeeld regels rondom het huwelijk of politiek bedrijven
Materiële aspecten van cultuur zijn tastbaar en concreet:
- gebouwen, monumenten
- producten, zoals frisdranken die horen bij de westerse cultuur
- gebruiksvoorwerpen, , zoals die bij opgravingen gevonden worden en die daarmee
iets leren over waarden en normen uit vroegere culturen
Immateriële aspecten: van cultuur zijn de zaken die je niet meteen ziet, maar wel belangrijk
zijn voor de mensen en hun gedrag.
Cultuur is plaats- en tijdgebonden, omdat je je cultuur kunt doorgeven aan generaties, maar
die kunnen ook al heel lang aanwezig zijn. In spanje heb je bijvoorbeeld een andere cultuur
dan hier in Nederland.
Dominante cultuur: de cultuur van de groep in de samenleving met de invloedrijkste
politieke of economische positie.
Subculturen: levensstijlen die overlappen met de dominante cultuur, maar er deels van
afwijken. Kleinere culturen die licht afwijken van de dominante cultuur. Voorbeelden: je
vrienden, gezin, sport en school
Tegencultuur: in deze cultuur zetten mensen zich vaak af tegen belangrijke waarden van de
dominante cultuur. Ze accepteren bijvoorbeeld de democratie en de regels die daarbij horen
niet. Deze mensen worden ook wel anti-globalisten.
Bij socialisatie onderscheiden we 2 vormen:
● enculturatie: je cultuur wordt aangeleerd, waarin je geboren bent
, ● acculturatie: het aanleren en verwerven van een andere cultuur of elementen
daaruit, dan die waarin iemand is opgegroeid.
Sommige mensen hebben meer kansen dan anderen door het milieu waarin ze opgroeien.
We maken onderscheid tussen economisch, sociaal en cultureel kapitaal.
● Economisch kapitaal: financieel bezit of hoog inkomen.
● Sociaal kapitaal: connecties, netwerken de mate van respect die mensen genieten.
● Cultureel kapitaal :culturele competenties, waaronder kennis, houdingen,
opvattingen en smaak die kenmerkend zijn voor hoge sociale posities
Globalisering : is je contacten uitbreiden met de buitenwereld, en dat is makkelijker
geworden door het internet.
Individualisering: het proces waarbij een persoon zijn zelfstandigheid verbreed in de
samenleving.
De gelijkheid in het moderne gezin is toegenomen door individualisering, omdat er meer
gelijkheid is gekomen tussen de mens, bijvoorbeeld man en vrouw.
Door individualisering is de secularisering toegenomen, omdat mensen zelfstandiger
werden en niet een God nodig hadden om op te kunnen steunen. Dit komt ook door de groei
van de welvaart.
Voordelen van individualisering: de vrijheid om je eigen weg te gaan en van het leven te
genieten.
Nadelen individualiseren: egoïsme neemt toe, en mensen helpen elkaar minder.
, H2
Sociale ongelijkheid: een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet
aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en die
leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van
waardering in behandeling.
Verschillende soorten sociale ongelijkheid:
- ongelijke verdeling van economische hulpbronnen;
- geld en bezit (spaargeld, huizen, grond, luxe auto's, opleiding, beroepservaring)
- ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen;
- mensen die je kent en die je helpen/steunen. Een netwerk van mensen en het
hebben van kennissen, contacten.
- ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen;
- Status en aanzien, in hoeverre mensen tegen iemand opzien. Het verschil in
status en aanzien heeft grote gevolgen
- ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen;
- Macht en gezag. Mensen met macht hebben meer hulpbronnen, zoals geld en
bevoegdheden, tot hun beschikking om die macht tot uiting te laten brengen.
Sociale stratificatie: de verdeling van de maatschappij in groepen waartussen sociale
ongelijkheid bestaat. (die groepen worden ook wel sociale lagen genoemd)
Maatschappelijke ladder: een indeling waarbij mensen met meer bezit, status of macht
hoger staan dan anderen.
Beroepsprestigeladder: als mensen vergeleken worden op basis van status van een
beroep.
gesloten samenleving: nauwelijks sprake van sociale mobiliteit
open samenleving: meer kans op sociale mobiliteit
Sociale mobiliteit: stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder
Drie vormen van kapitaal:
- economisch; bezit en inkomen
- sociaal; connecties, netwerk, mate van respect
- cultureel; culturele competenties die kenmerkend zijn voor hoge posities
(opvoeding, manieren)
Positieverwerving: mensen krijgen een bepaalde positie door hun eigen bijdrage. (mensen
krijgen hogere plek omdat ze meer cursussen hebben gevolgd.) (wel invloed)
Positietoewijzing: verwijst naar maatschappelijke oorzaken waardoor een persoon of
groep op een bepaalde positie terecht komt (geen invloed)
collectieve goederen: non exclusief, niemand kan worden uitgesloten tot dit (schoon water)
private goederen: goederen waarvoor je moet betalen (abonnement sportschool)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rutgervanpijkeren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.