100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Comparative European Politics - The Governance and Politics of Social Problems (S_GPSP) $8.81
Add to cart

Summary

Samenvatting Comparative European Politics - The Governance and Politics of Social Problems (S_GPSP)

 26 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Deze samenvatting bevat alle notities van de hoorcolleges, aangevuld met achtergrond informatie van vorig jaar en essentiële basisinformatie voor een beter begrip van de stof. De belangrijkste Engelstalige termen zijn behouden om de juiste vakterminologie te waarborgen, terwijl de rest in het Nede...

[Show more]

Preview 4 out of 34  pages

  • No
  • Alle benodigde hoofdstukken die in de cursushandleiding zijn beschreven voor de tweede deeltentamen.
  • December 5, 2024
  • 34
  • 2024/2025
  • Summary
avatar-seller
GPSP deeltentamen 2: lecture 8 t/m 14

Literatuur: Hoofdstukken: 7, 8, 11, 12, 13, 16. Fukuyama (2004), Tummers & Bekkers (2014), Boutellier (2013),
Aristotle Nicomachean Ethics Book 1 & 2. + The Big Short Movie

Hoofdstuk 7: The Executive Branch: dit hoofdstuk analyseert de uitvoerende macht in Europese politieke systemen
en de variaties daarin.

Typen uitvoerende macht: parliamentery-, presidential, semi-presidential systens.

1. Partliamentary systems: in parlementaire systemen (bv NL & DU) is de regering afhankelijk van
parlementaire steun. De premier (baas vd regering) wordt vaak gekozen als leider vd grootste in een coalitie.
Kenmerk: nauwe relatie tussen de wetgevende (parlement) en de uitvoerende macht (regering).

Met "parlementaire steun" bedoelen ze dat de regering de goedkeuring en het vertrouwen van de meerderheid
van het parlement nodig heeft om te kunnen blijven werken. Bijvoorbeeld: Als een meerderheid van het
parlement (zoals de Tweede Kamer in Nederland) het niet meer eens is met hoe de regering haar werk doet, kan
het parlement besluiten dat de regering moet aftreden. Daarom is de regering afhankelijk van de steun van het
parlement om besluiten te nemen en plannen uit te voeren.

2. Presidential systems: In een presidentieel systeem, zoals in de Verenigde Staten, is de president zowel de
baas van het land (staatshoofd) als de leider van de regering. De president wordt direct gekozen door het
volk, los van het parlement (de groep mensen die wetten maakt). Een belangrijk kenmerk is dat de macht
verdeeld is: de president en het parlement werken los van elkaar en controleren elkaar. Dit heet scheiding
van machten.Soms kan dit problemen opleveren, bijvoorbeeld als de president iets wil doen, maar het
parlement andere plannen heeft. Dan kunnen ze elkaar tegenhouden en gebeurt er weinig. Dit noemen ze
"gridlock.".
3. Semi-presidential systems: in landen als FR delen de president en de premier uitvoerende macht. Dit
systeem kan leiden tot cohabitation, waarbij de president en premier uit verschillende politieke partijen
komen.

President: Het hoofd van het land (staatshoofd), soms ook de baas van de regering (zoals in de VS).
Premier: De leider van de regering, verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van het land (zoals in Nederland).
 Of ze samenwerken of aparte rollen hebben, hangt af van het systeem in een land.

De relaties tussen de uitvoerende macht (regering) en de wetgevende macht (parlement) verschilt per systeem.
Executive-legislative relations: de balans van macht verschilt per systeem.

 In parlementaire systemen: het parlement heeft veel invloed op de regering. Het kan de regering
controleren en zelfs wegsturen als het vertrouwen ontbreekt, bv met een motie van wantrouwen.
 In presidentiele systemen: de uitvoerende en wetgevende macht zijn strikter gescheiden. Dit geeft beide
meer onafhankelijkheid, maar kan ook samenwerking moeilijker maken.

Regeringsvorming: in veel EU-landen werken meerdere politieke partijen samen in een coalitieregering. Tijdens de
onderhandelingen bespreken de partijen belangrijke zaken, zoals: verdeling van ministerposten (mministerial
allocation) en beleidsprioriteiten (policy congruence).



 Coalition dynamics: het proces van samenwerking tussen partijen binnen een coalitie, inclusief
onderhandelingen en machtsverdeling.
 Executive-legislative relations: de interactie en machtsverhouding tussen de uitvoerende en wetgevende
macht.
 Cabinet stability: de mate waarin een regering stabiel blijft, vaak beïnvloed door interne samenwerking in
coalities.

1

,Hoofdstuk 8: Parties in Government : hier wordt de rol van politieke partijen in regeringsvorming en
beleidsimplementatie onderzocht. Partijen vormen de basis voor regeringen in parlementaire systemen. Ze
zorgen voor beleidsoverdracht van verkiezingsbeloften naar regeringsprogramma’s.

Mechanismen van beleid:

1. Policy congruence: de mate waarin het beleid van een regering aansluit bij de voorkeuren van partijen en
kiezers. Coalitiepartners streven naar een regering die de voorkeuren van kiezers en partijen weerspiegelt.
Conflicten ontstaan als partijen concessies moeten doen die niet aansluiten bij hun verkiezingsbeloften.
2. Ministerial autonomy: autonomie van ministers binnen hun beleidsterrein. Ministers hebben vaak de vrijheid
om onafhankelijk beslissingen te nemen binnen hun beleidsterrein. Dit kan botsen met de prioriteiten van
andere coalitiepartners.
3. Party discipline: De mate waarin parlementsleden de partijlijn volgen. Strakke controle binnen partijen helpt
bij het doorvoeren van beleid, maar kan weerstand oproepen bij individuele leden.

Hoofdstuk 11: Levels of Government: dit hoofdstuk richt zich op de verdeling van macht en bevoegdheden tussen
verschillende bestuursniveaus.

1. Multilevel governance: bestuursmodellen waarbij besluitvorming wordt gedeeld over meerdere niveaus
(lokaal, regionaal, nationaal en supranationaal). Dit model speelt vooral een belangrijke rol binnen federale
staten (bv DU en de EU).
2. Subsidiarity: het principe dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen. Dit principe stelt
dat besluiten op het laagst mogelijke niveau moeten worden genomen, tenzij een hoger niveau effectiever
is. Dit is een kernprincipe binnen de EU, vooral bij het bepalen van bevoegdheden tussen lidstaten en EU-
instellingen.
3. Fiscal federalism: de verdeling van financiële middelen tussen verschillende overheidsniveaus. Nationale
regeringen beheren vaak het grootste deel vd financien, maar decentralisatie kan zorgen voor meer
autonomie op regionaal niveau (overheden  provincies/deelstaten afhankelijk van het land).

Hoofdstuk 12: Politics and Markets: dit hoofdstuk behandelt de relatie tussen politiek en economie in Europa.

Neoliberalisme en overheidsinterventie: sinds de jaren ’80 hebben veel landen gekozen voor neoliberalisme, wat
betekent dat de overheid minder ingrijpt in de markten en bedrijven meer vrijheid krijgt. Maar tijdens de eurocrisis
en de coronapandemie besloten sommige regeringen weer meer in te grijpen om de economie stabiel te houden.

Economic governance in de EU: het beheer van de economie door nationale en supranationale instellingen. De EU
heeft regels ingevoerd om economische coördinatie te bevorderen, zoals het Stabiliteits- en Groeipact.

State intervention: overheidsmaatregelen om de economie te ondersteunen.



Hoofdstuk 13: Migration: dit hoofdstuk bespreekt migratie en de gevolgen voor nationale en EU-politiek.

Asylum policies: beleidsregels rondom de toelating van vluchtelingen. EU-landen hebben sterk uiteenlopende
regels voor asielzoekers. Het Schengenakkoord staat vrij verkeer toe, maar de vluchtelingencrisis van 2015 heeft
geleid tot strengere grenscontroles.

Integration frameworks: structuren die migranten ondersteunen bij integratie. Richten zich op onderwijs,
werkgelegenheid en taalvaardigheid om migranten te helpen integreren. Populistische bewegingen maken
migratie vaak tot een polariserend thema.

Border security: bescherming van grenzen tegen illegale migratie.


2

,Hoofdstuk 16: Defence: hier wordt het defensiebeleid en de rol van samenwerking besproken.

Europese samenwerking: de NAVO blijft de primaire defensieorganisatie, maar de EU heeft stappen gezet richting
strategic autonomy: het streven vd EU naar onafhankelijkheid in defensie. Samenwerking is essentieel om conflicten
zoals cyberaanvallen te bestrijden.

Security cooperation: samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie.

Military capabilities: de capaciteiten van een land om militaire operaties uit te voeren.

Fukuyama (2004): Francis Fukuyama onderzoekt in dit artikel wrm er geen universeel toepasbare wetenschappelijke
theorie bestaat voor Public Administration. Hij identificeert verschillende obstakels die dit verhinderen, variërend van
contextuele afhankelijkheden tot de normatieve aard van theorieën in het veld.

Fukuyama stelt dat de effectiviteit van openbaar bestuur sterk afhankelijk is van lokale omstandigheden, zoals:

1. Cultuur: normen en waarden binnen een samenleving beïnvloeden hoe beleidsmaatregelen worden
geaccepteerd en uitgevoerd.
2. Historische trajecten (path dependency): beslissingen uit het verleden bepalen de richting en structuur van
instellingen in het heden.
3. Institutionele varieteit: overheidsorganisaties zijn zelfden vergelijkbaar door variaties in macht, taken en
middelen.

VB: een bureaucratisch model dat succesvol is in DU (Weberiaans bureaucratie) kan volledig mislukken in een land
zonder sterke rechtsstaat of sociale cohesie.

Complexiteit en causaliteit: in tegenstelling tot de natuurwetenschappen, waar wetten universeel toepasbaar zijn, is
openbaar bestuur ingebed in sociale dynamieken die niet universeel zijn:

- Multicausaliteit: bestuurlijke uitkomsten worden beinvloed door een combinatie van factoren (bv.
economische omstandigheden, politieke stabiliteit en culturele normen).
- Meetbaarheid van prestaties: concepten zoals ‘’efficiency’’ en ‘’accountability’’ zijn contextspecifiek en
moeilijk objectief te kwantificeren.

Vergelijking: De wetten van Newton gelden overal ter wereld, maar bestuursmodellen zoals New Public
Management (NPM) leveren in verschillende landen uiteenlopende resultaten op.

Normativiteit: veel theorieen in Public Administration beschrijven hoe bestuur zou moeten werken (normatief), ipv
hoe het daadwerkelijk functioneert (empirisch). Dit maakt de discipline normatief ipv empirisch. VB van normatieve:

- Weberian Bureaucracy: het ideaaltype van een rationele, hiërarchische bureaucratie.
- New Public Management: een marktgerichte benadering, waarin efficiente en kostenbesparing centraal
staan.

Uitdagingen: normatieve theorieen houden vaak onvoldoende rekening met de praktische beperkingen en culturele
context van het bestuur.

Culturele inbedding (Cultural Embeddedness): de uitvoerbaarheid van beleid en bestuursmodellen wordt beinvloed
door culturele waarden. In een samenleving waar corruptie als normaal wordt gezien, zullen mechanismen voor
‘’accauntability’’ waarschijnlijk minder effectief zijn. = verantwoording afleggen voor acties. In een cultuur waar
corruptie normaal is, zullen verantwoordingsmechanismen minder effectief zijn.

Institional capacity: het vermogen van instellingen om beleid te herformuleren en uit te voeren, afhankelijk van de
beschikbaarheid van middelen en het vertrouwen van burgers.

Trust and social capital: sociale cohesie (verbondenheid) en vertrouwen zijn essentieel voor het succes van publieke
instellingen.
3

, Aanpak van Fukuyama: een pragmatische benadering, waarbij beleid en modellen worden aangepast aan de
specifieke situatie van een land of regio. Ipv universele oplossingen te zoeken, is het beter om te leren van
succesvolle vb uit vergelijkbare contexten.

Institutional capacity: de capaciteit van instellingen om effectief beleid te formuleren en uit te voeren.

New Public Management (NPM): een benadering die marktmechanismen toepast in publieke diensten.

Dus: Fukuyama stelt dat openbaar bestuur geen exacte wetenschap kan zijn door de complexiteit en de
afhankelijkheid vd context. Hij benadrukt dat we een meer praktische aanpak nodig hebben, die rekening houdt met
verschillen in cultuur, geschiedenis en de capaciteiten van instellingen.



Tummers & Bekkers (2014): het artikel onderzoekt de rol van discretion (vrijheid van uitvoerders om keuzes te mkn
in hoe ze beleid toepassen, afhankelijk vd situatie) bij de implementatie van beleid door street-level bureaucrats
(zoals leraren, politieagenten). Deze frontlinemedewerkers hebben vaak een zekere mate van autonomie in hun
werk, wat hen in staat stelt om beleidsregels aan te passen aan specifieke situaties. Het artikel richt zich op 2
belangrijke effecten van discretion:

1. Client meaningfulness: de waargenomen waarde van beleid voor cliënten.
2. Willingness to implement: de bereidheid van uitvoerders om beleid effectief uit te voeren.

Het theoretisch model legt een verband tussen discretion (de vrijheid van uitvoerders) en de effecten van hun werk.
Discretion helpt uitvoerders om beleid aan te passen aan de behoeften van cliënten, wat het beleid relevanter maakt
en hun motivatie verhoogt.

Client Meaningfulness: Als uitvoerders geloven dat hun werk nuttig is voor cliënten, wordt hun betrokkenheid en
effectiviteit groter. Willingness to Implement: Autonomie in besluitvorming verhoogt de bereidheid om beleid actief
uit te voeren. Mediation effect, waarbij de betekenis van het werk voor cliënten de relatie tussen discretion en
bereidheid om uit te voeren versterkt.

Het onderzoek onderzocht 1.317 Nederlandse zorgprofessionals die de nieuwe vergoedingensystematiek (DRG’s)
implementeerden, wat hun vrijheid beperkte door de standaardisatie van behandelduur en kosten. De methode
bestond uit een survey met een vijfpuntsschaal om discretion, client meaningfulness en willingness to implement te
meten, en de resultaten werden geanalyseerd met Structural Equation Modeling (SEM). De resultaten bevestigden
dat meer discretion leidt tot een grotere waargenomen client meaningfulness (0.33) en een hogere willingness to
implement (0.28). Daarnaast bleek client meaningfulness te fungeren als een mediator, waarbij meer discretion de
betekenis van het werk vergroot, wat de bereidheid om beleid uit te voeren versterkt. Het totale effect van
discretion op willingness to implement was 0.43, met zowel directe als indirecte invloeden.

Discussie en implicaties: De bevindingen hebben belangrijke gevolgen voor zowel de theorie als de praktijk.

Theoretische implicaties:

 Top-down versus bottom-up implementatie: Vanuit een top-down perspectief wordt discretion vaak als
risicovol gezien door mogelijke inconsistenties, terwijl het vanuit een bottom-up perspectief als essentieel wordt
beschouwd om beleid aan te passen aan lokale omstandigheden.
 Democratische legitimiteit: Discretion maakt beleid flexibeler en responsiever, wat de legitimiteit kan vergroten.

Praktische implicaties:

 Beleidsontwerp: Beleidsmakers moeten ruimte voor discretion in overweging nemen om de implementatie te
verbeteren. Te veel standaardisatie kan contraproductief zijn en zowel motivatie als effectiviteit verminderen.
 Management: De focus zou moeten liggen op het versterken van de waargenomen betekenis van beleid bij
uitvoerders om weerstand tegen veranderingen te verminderen.
4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KMossel01. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.81. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.81  3x  sold
  • (0)
Add to cart
Added