Dit document betreft een samenvatting voor het vak inleiding belastingheffing algemeen. Het betreft de lesweken 1 tot en met 6. Het is een gedetailleerde samenvatting met alle relevante wetgeving gemarkeerd. En gaat dieper in op de wet inkomstenbelasting,
loonheffing en vennootschapsbelasting.
Week 1: Blastingheffing in het algemeen, en Inkomstenbelasting (Eigenwoning box 1 en inkomen sparen en beleggen box 3.
Boek: Hoofdstuk 2, en 11
Structuur van de inkomstenbelasting, de eigen woning en box 3.
Belastingheffing over inkomen en/of winst in Nederland → Grondslag * Tarief = Belastingschuld.
Tussen sommige belastingen bestaat een samenhang, zoals loonbelasting en voorheffing op de te betalen inkomstenbelasting.
Er kan ordering worden aangebracht door de volgende vragen te stellen:
- Via rechtvaardigheidsgronden (waarom?)
- Via belastingsubjecten (van wie?) belastingplichtige
- Via belastingobjecten (waarover?)
Twee belangrijke belastingen zijn de Inkomstenbelasting (IB) (Wet IB 2001) en de Vennootschapsbelasting (VPB) (Wet Vpb
1969)
Belastingheffing over inkomen en/of winst in Nederland →
Grondslag * Tarief = Belastingschuld.
Bij een draagkrachtbeginsel moet je onder andere denken aan loon en inkomensbelasting: omdat een persoon van een inkomen
geniet, kan hij bijdrage aan de collectieve lastendruk. Bij het profijtbeginsel is de gedachten dat je belasting moet betalen omdat
je gebaat bent (of geacht wordt te zijn) bij de activiteiten van de overheid. Bijvoorbeeld motorrijtuigbelasting.
Belastingen hebben twee functies:
1. Budgettaire functie van belasting: Belasting is de belangrijkste inkomstenbron van de schatkist, en NL moet over
voldoende inkomsten beschikken voor collectieve uitgaven.
2. Instrumentele functie van belasting: kan worden ingezet als middel om een bepaald sociaal of economisch doel te
kunnen bereiken. Het word gebruikt om een bepaald gedrag fiscaal te ondersteunen. Zoals investeringsaftrek bij
werkgevers, of geen overdrachtsbelasting bij het kopen van een huis bij starters. Het word gebruikt als
stuurmechanisme. En er moet ook iets tegenover staan voor andere belastingbetalers. Zoals schonere autos rijden is
voor iedereen goed want het geeft een schoner milieu.
3. De fiscale wetgeving heeft ook een waarborgfunctie, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bieden.
Hoofdstuk 1 Wet IB 2001: algemene bepalingen en partnerbegrip.
- Hoofdregel: iedereen in Nederland is individueel belastingplichtig.
- Uitzonderingen:
o minderjarige kinderen (18 jaar)(art. 2.15 Wet IB).
o in bepaalde gevallen voor fiscale partners.
- Partners kunnen een aantal inkomensbestanddelen naar eigen inzicht verdelen (art. 2.17 lid 5 Wet IB), zoals:
o Inkomen uit eigen woning;
o Inkomen uit box 2;
o Inkomen uit box 3; en
o Persoonsgebonden aftrek.
- Partnerschap volgt uit de algemene wet (art. 5a AWR): Gehuwden en geregistreerde partners (d.m.v. notarieel
samenlevingscontract) op hetzelfde adres.
- Aanvullingen specifiek voor IB 2001 (art. 1.2 Wet IB) is op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en indien zij:
o Samen een kind hebben gekregen of waarbij de ene partner het kind van de andere partner heeft erkend;
o de partner is aangewezen als begunstigde voor een partnerpensioen;
o gezamenlijk eigenaar zijn van een eigen woning; of
o een kind van een van beide op hetzelfde adres staat ingeschreven
Wanneer je geen partner bent op grond van art. 5a AWR, kun je via art. 1.2 Wet IB alsnog voor fiscaal partnerschap in
aanmerking komen.
1
,Hoofdstuk 2 Wet IB 2001: Raamwerk
- Subject (art. 2.1 Wet IB): natuurlijk persoon met voldoende ‘band’ met Nederland, door:
o In Nederland te wonen; of
o Nederlands inkomen genieten. Deze is ingesteld omdat het voor mensen soms lastig vast te stellen is waar
iemand is gevestigd. Op grond van art. 4 wet AWR wordt waar iemand woont beoordeeld naar de
omstandigheden. Hier moet wel rekening gehouden worden met mogelijke woonplaatsfictie (art. 2.2 Wet IB)
- Object: inkomsten dan wel winst vanuit:
o Gehele wereld; of
o Alleen vanuit Nederlandse bron (H7). Er zijn 3 voorwaarden om vast te stellen wanneer er een bron van
inkomen is:
▪ Deelname economisch verkeer
▪ Voordeel beogen
▪ Voordeel redelijkerwijs kunnen verwachten (filter voor hobby’s)
- Nu is vastgesteld of er inkomen is, stel je nu vast in welke box deze valt → de Wet inkomstenbelasting 2001:
o Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1; hfst 3)
o Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2; hfst 4)
o Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3; hfst 5).
- Art. 2.14 Wet IB: rangorderegeling. Box 1 gaat voor box 2, box 2 gaat voor box 3 (lid 2).
- Uitzondering rangorderegeling:
o schulden waarvan de rente in box 1 en 2 is uitgesloten
o vermogensbestanddelen die korter dan 3 maanden inkomen uit box 1 of 2 genereren en daarvoor box 3
inkomen.
Hoofdstuk 3 t/m 5 Wet IB 2001: Boxensysteem
Box 1: Inkomen uit werk en woning (H3 wet IB) is het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen
uit werk en woning (art. 3.1 e.v. Wet IB). Inkomen dat behaald is uit bijvoorbeeld een onderneming, dienstbetrekking en een
koopwoning die tot hoofdverblijf dient.
In deze box vinden we het gezamenlijke bedrag van (art. 3.1 lid 2) Wet IB:
1. Winst uit onderneming (week 3 en 4)
2. Loon (week 2)
3. Resultaat uit overige werkzaamheden (week 2)
4. Periode uitkeringen en vestrekkingen
5. Inkomen uit eigen woning (week 1)
6. Negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen
7. Negatieve persoonsgebonden aftrekposten (deze week)
-/-
8. Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (deze week)
9. Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
10. Persoonsgebonden aftrek (deze week)
Tarief: progressief, maximaal 49,5% (art. 2.10 en 2.10a Wet IB). Progressief = hoe meer je verdiend, hoe meer je moet afdragen.
Schijf Belastbaar inkomen Percentage
1 Tot € 68.508 37.10%
2 Vanaf € 68.508 49.50%
onder de 35.000 is het IB tarief zoals genoemd in art. 2.10 Wet IB 9,45%, maar zie te tekst tussen haakjes eronder ook. Dat is
namelijk nog zonder sociale zekerheid.
Box 2: Inkomen uit aanmerkelijk belang (H4 Wet IB)
Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang is het inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd met de te verrekenen
verliezen uit aanmerkelijk belang: zie week 5
- Tarief 2021 e.v.: 26,9% (art. 2.12 Wet IB)
Box 3: Inkomen sparen en beleggen (H5 Wet IB)
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is het voordeel uit sparen en beleggen (forfaitair rendement) verminderd met de
persoonsgebonden aftrek voor zover deze niet in box 1 in aanmerking kan worden genomen. Ook wel vermogensrendement
genoemd. Inkomen dat iemand behaald met zijn vermogen zoals spaarrekening, effecten, onroerende zaken (niet eigen
woning). Voordelen uit sparen en beleggen = forfaitair rendement) genomen op 1 januari.
2
, - Tarief: 31% (art 2.13 Wet IB)
Box 1: Inkomen uit eigen woning
In deze box gaat het over het belastbaar inkomen uit eigen woning. De belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen
uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten (art. 3.110 Wet IB).
Belastbaar inkomen uit eigen woning = de voordelen – de aftrekbare kosten
De eigen woning wordt gedefinieerd als een gebouw (of duurzaam aan het plaats gebonden schip of woonwagen) dat anders
dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, op grond van eigendom of vruchtgebruik (art. 3.111 lid 1 Wet IB). Hierbij
moeten de kosten en de lasten op de belastingplichtige drukken en de waardeveranderingen m.b.t. de woning eveneens de
belastingplichtige aangaan. In de praktijk is dit altijd een negatief saldo omdat de betaalde rente veelal hoger is dan het
eigenwoningforfait. Dit negatieve saldo behoord tot het inkomen in box 1 en kan dus in mindering worden gebracht op het
positieve inkomen in box 1. Wet waardering onroerende zaken (WOZ) bepaald de waarde van het eigenwoningforfait.
In beginsel is er één eigen woning per belastingplichtige/fiscaal partners. Dit kan nadelig zijn voor fiscaal partnerschap omdat je
dan een aftrekpost minder hebt. Er zijn uitzonderingen wanneer er tijdelijk overlap is tussen woningen bij:
- Verhuizing, waarbij de oude woning leegstaat in afwachting van verkoop (art. 3.111 lid 2 Wet IB)
- Toekomstige bewoning (art. 3.111 lid 3 Wet IB)
- Echtscheiding, waarbij een van de echtgenoten in de oude woning blijft wonen (art. 3.111 lid 4 Wet IB)
Als fiscaal partners meer dan één woning hebben die als hoofdverblijf kan worden aangemerkt, kunnen ze gezamenlijk bij de
aangifte kiezen welke als hoofdverblijf zal worden aangemerkt (art 3.111 lid 8 en 9 Wet IB).
Uitzonderingen op tijdelijk als hoofdverblijf:
- Opname in zorginstelling (art. 3.111 lid 5 Wet IB)
- Uitzending naar buitenland (art. 3.111 lid 6 Wet IB)
Het hoofdverblijf is in deze gevallen niet direct weg wanneer de persoon tijdelijk niet meer in het hoofdverblijf woont. Ook het
tijdelijk ter beschikking stellen van woning aan derden ontneemt daarmee niet het karakter van hoofdverblijf (art. 3.111 lid 7).
De formule voor het inkomen uit eigen woning is dus:
Belastbaar inkomen uit eigen woning = de voordelen – de aftrekbare kosten
Voordelen:
- Bijtelling op forfaitaire wijze (art. 3.112 Wet IB), een percentage van de WOZ-waarde.
Voorbeeld: woning is €500,000, dus dan zijn de voordelen 0,0040 * 500,000 = €2000
- Bij tijdelijke verhuur eveneens bijtelling (art. 3.113 Wet IB)
Let dat de voordelen uit eigen woning, zoals in art. 3.111 lid 2 en 3 Wet IB (verhuizing) worden gesteld op nihil (art. 3.112 lid 4
Wet IB). De belastbare inkomsten uit de eigen woning bedragen (bijna) nooit meer dan ‘nihil’. Ze zijn zelden positief maar altijd
negatief. Dit kan gezien worden als een soort subsidie op het eigen woning bezit.
Wanneer er geen of weinig eigenwoningschuld is komt de belastingplichtige in aanmerking voor de aftrek wegens geen of
geringe eigenwoningschuld (art. 3.123a Wet IB).
Aftrekbare kosten (art. 3.120 Wet IB):
- Rente op eigenwoningschuld (belangrijkste!). Mensen sluiten een hypotheek af en moeten rente betalen over dit
bedrag.
3
, Voorbeeld: Lening op de woning is €500,000 waarover 3% rente. Dit is 500,000 * 3% = €15,000 aan rente. Verrekenen
met vorige voorbeeld komen we uit op 2,000 – 15,000 = -13000. Dit is het inkomen uit eigen woning. Vaak een negatief
bedrag waardoor mensen geld terugkrijgen.
- Kosten van een geldlening die behoren tot de eigenwoningschuld (art. 3.119a lid 2c Wet IB). Wanneer de rente over de
eigenwoningschuld niet wordt betaald, is de rente over deze (rente)schuld niet aftrekbaar (art. 3.119a lid 6a Wet IB).
- Periodieke betalingen op grond van rechten van erfpacht, opstel of beklemming (art. 3.119a lid 2b Wet IB)
- Afsluitprovisie, niet meer dan 1,5% van de schulden of maximaal €3,630.
Het is belangrijk om rekening te houden met het historisch-causaal verband tussen de schuld en de aankoop eigen woning
(oogmerkvereiste).
Rente is in beginsel aftrekbaar in het jaar van betaling, maar vooruitbetaalde renten van schulden worden niet in aanmerking
genomen in bepaalde gevallen (art. 3.120 lid 3 Wet IB).
Beperkt aftrekbare kosten (niet alles is volledig aftrekbaar):
- Rente maximaal 30 jaar aftrekbaar, werkt als een stimulans om binnen 30 jaar de schuld af te betalen
- Schulden aangegaan bij partner tellen niet mee (art. 3.119a lid 6b en c Wet IB)
- Schulden aangegaan na 01/01/2013 moeten minimaal annuïtair worden afgelost (art. 3.119a lid 1b en c Wet IB).
De bijleenregeling (art 3.119aa en 3.119b Wet IB)
- Als de belastingplichtige winst maakt bij het verkopen van zijn eigen woning, wordt hij verplicht deze te gebruiken voor
zijn nieuwe eigen woning. Starters op de eigenwoningmarkt hebben hier dus geen last van. Op het moment van verkoop
wordt het vervreemdingssaldo bepaald (art. 3.119aa lid 1 Wet IB, de ‘verkoopwinst’). Dit saldo wordt toegevoegd aan
de eigenwoningreserve. Als de belastingplichtige binnen 3 jaar na het vormen van de eigenwoningreserve een nieuwe
eigen woning verwerft (art. 3.119aa lid 3 Wet IB), wordt de omvang van de eigenwoningschuld beperkt door de
eigenwoningreserve (art. 3.119a lid 3a Wet IB).
Box 3: Sparen en beleggen
Geeft het gezamenlijke bedrag van het voordeel uit sparen en beleggen. Dit voordeel is het forfaitair rendement over de
rendementsgrondslag (art. 5.3 Wet IB) aan het begin van het kalenderjaar, voor zover dit meer bedraagt dan het heffingsvrije
vermogen. Voor de toepassing van de artikelen begin je altijd eerst bij art. 5.3 Wet IB, de rendementsgrondslag.
Heffingsvrije vermogen is = € 50.650 per persoon (art. 5.5 Wet IB) . En fiscale partners geld een vrij vermogen van €101.300.
Rendementsgrondslag = Bezittingen− Schulden
een belastingplichtige word geacht over zijn vermogen jaarlijks een bepaald rendement te betalen. Het belastbaar inkomen van
box 3 word verkregen met het voordeel uit sparen en beleggen te verminderen met persoonsgebonden aftrek.
je word geacht een groot deel van je vermogen te beleggen en daarmee een rendement te behalen van 5,53%. Voor 2022
bedraagt het rendement dat is toegerekend aan het spaardeel (rendementsklasse I) -0,01% en het rendement dat is
toegerekend aan het beleggingsdeel (rendementsklasse II) 5,53%. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt de som van -
0,01% maal het deel van de grondslag sparen en beleggen dat is toegerekend aan het spaardeel. En 5,53% maal het deel van de
grondslag dat is toegerekend aan het beleggingsdeel. Dit voordeel word belast tegen een belastingtarief van 31%. Er kan geen
negatief inkomen in box 3 ontstaan.
Bezittingen (art. 5.3 lid 2 Wet IB)
Onder andere onroerende zaken, geld, aandelen, opties, obligaties, schuldvorderingen. Deze worden meestal gewaardeerd tegen
waarde economische verkeer (WEV) (art 5.19 lid 1 Wet IB). Let dat het bij lid 2 gaat om ‘eenheid’ zoals bijvoorbeeld
kunstcollecties (art. 5.19 lid 2 Wet IB).
Let op dat woningen anders dan de eigen woning worden gewaardeerd tegen de WOZ op de manier van art. 5.20 Wet IB.
Zie art. 5.7 t/m 5.14 Wet IB voor de vrijgestelde bezittingen. Deze vermogensbestanddelen worden geheel of tot een bepaald
maximum niet tot de bezittingen gerekend.
Schulden (art. 5.3 lid 3 Wet IB)
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marielle_duyst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.45. You're not tied to anything after your purchase.