100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Methodologie deel 2 2024/2025 Prof. Maesschalk en Prof. Pleysier (C06C2a) $11.89
Add to cart

Summary

Samenvatting Methodologie deel 2 2024/2025 Prof. Maesschalk en Prof. Pleysier (C06C2a)

1 review
 11 views  2 purchases
  • Course
  • Institution

Volledige samenvatting van methodologie deel 2. Deze samenvatting bevat zowel het kwalitatieve als kwantitatieve luik. De samenvatting omvat de slides + notities + te kennen delen uit de cursus. Ik heb het zo veel mogelijk aangevuld met criminologische voorbeelden, aangezien dit ook op het examen w...

[Show more]

Preview 10 out of 80  pages

  • December 13, 2024
  • 80
  • 2024/2025
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: crimistudente53 • 12 hours ago

avatar-seller
METHODOLOGIE DEEL 2 (8 SP.)
• Tekst onderzoeksvoorstel is te kennen!
• Bijna altijd een vraag op het examen over de tekst onderzoeksvoorstel: klassieke meerkeuzevraag over afhankelijk/
onafhankelijke variabele, normatieve/empirische onderzoeksvraag, inductief/deductief

DEEL I: KWALITATIEF LUIK




HOOFDSTUK 1: INLEIDING EN GESCHIEDENIS KWALITATIEF ONDERZOEK


HET VERLOOP VAN EEN ONDERZOEK: DE ONDERZOEKSCYCLUS

1. Theorie
o Betekenis: onderzoek begint vaak bij bestaande theorieën. Dit is de basis van
waaruit je hypothesen afleidt
o Voorbeeld: bij het onderwerp "houding ten aanzien van de doodstraf" kun je
theorieën raadplegen over strafrechtelijke opvattingen en morele overtuigingen
2. Hypothesen
o Betekenis: hypothesen zijn verwachtingen over hoe variabelen met elkaar
samenhangen. Ze worden afgeleid uit de theorie.
o Afhankelijk en onafhankelijk:
▪ Afhankelijke variabele: Wat je wilt verklaren (bv. "voor of tegen de
doodstraf").
▪ Onafhankelijke variabele: Wat mogelijk invloed heeft op de afhankelijke
variabele (bv. "slachtofferschap").
o Voorbeeld: hypothese: slachtofferschap verhoogt de steun voor de doodstraf.
3. Operationalisering
o Betekenis: het meetbaar maken van abstracte begrippen.
o Voorbeeld: hoe meet je "slachtofferschap"? Is dat enkel persoonlijke ervaring of ook via familieleden? En hoe meet je
"houding ten aanzien van de doodstraf"? Bijvoorbeeld via een vragenlijst met een schaal van "helemaal voor" tot "helemaal
tegen".
4. Design
o Betekenis: het onderzoeksontwerp opstellen. Je bepaalt hoe je gegevens verzamelt (kwantitatief, kwalitatief, of gemengd).
o Voorbeeld: bij kwantitatief onderzoek kun je een enquête gebruiken. Bij kwalitatief onderzoek kun je interviews of
focusgroepen organiseren.
5. Dataverzameling
o Betekenis: dit is de uitvoeringsfase waarin je gegevens verzamelt.
o Voorbeeld: het uitsturen van enquêtes naar een steekproef en het binnenkrijgen van ingevulde formulieren.
6. Data-analyse
o Betekenis: de verzamelde gegevens analyseren om te bepalen of er een verband is tussen de variabelen.
o Voorbeeld: statistische technieken zoals een correlatie-analyse om te bepalen of slachtofferschap samenhangt met houding
ten opzichte van de doodstraf.
7. Bevindingen
o Betekenis: de resultaten van de data-analyse presenteren. Je bekijkt of de hypothesen worden ondersteund of verworpen.
o Bijdrage aan theorie: als je een verband vindt, draag je bij aan de bestaande theorie.

Cyclisch proces

• Zoals het diagram toont, is wetenschappelijk onderzoek cyclisch. De bevindingen kunnen leiden tot aanpassingen in de theorie,
waarna het proces opnieuw begint.
• Inductie versus deductie:
o Deductief (van theorie naar gegevens): start bovenaan met een bestaande theorie.

1

, o Inductief (van gegevens naar theorie): start onderaan met gegevensverzameling zonder voorafgaande hypothesen
(kwalitatief onderzoek). Zoals een focusgroep waarin je ideeën verzamelt en later een theorie ontwikkelt.

KENMERKEN VAN KWALITATIEF ONDERZOEK

• Heel veel verschillende definities omdat er veel verschillende perspectieven zijn op kwalitatief onderzoek
• Verzameling benaderingen met onderlinge familiegelijkenissen, eerder dan een perfect afgelijnde categorie
o Kenmerken zijn vaak aanwezig, maar niet noodzakelijk altijd allemaal
o Vergelijkbaar met een “familietrekt” zoals een typische neus in de familie, ros haar
• Variatie in intensiteit:
o Alle kenmerken = heel uitgesproken kwalitatief onderzoek
▪ Bv. Intense participiërende observatie
• Voor onderzoeken meelopen met politie. Een politieambtenaar maakt steeds meer gebruik van zijn
gsm, van een app focus die alle toepassingen heeft in het politiewerk. Wat is de impact van die app op
de manier waarom politieambtenaren omgaan met burgers?
o Ook mensen die maar één van die kenmerken hebben
▪ Light vorm van kwalitatief onderzoek, minder uitgesproken


1. ONDERZOEKSDOELEN EN -VRAGEN

• Kwalitatief onderzoek richt zich vaak op complexe thema’s en/of sociale processen (bv. van betekenisgeving)
o Kwantitief onderzoek is altijd met certificatie: als je een enquete doet, kun je mensen niet veel langer dan een half uur
dingen laten aanvinken, en heel ingewikkeld mag het niet zijn
o Terwijl als je maanden in combi zit, zie je hoe ze evolueren, processen, en complexe situaties.
▪ Casestudy in beleidshervorming wordt meestal kwalitatief bestudeerd
o Kwalitatief onderzoek kan langere tijd dueren en dieper ingaan op de evolutie van processen
• Bv. Stel u doet onderzoek naar stress bij politiemensen.
o Kwantitatief kan je dat onderzoeken door enquetes, met symptomen van stress erin, waarbij ze moeten aanduiden hoe
vaak die voorkomen. Kracht ervan, je kan heel breed gaan, anar alle politiemensen sturen.
▪ Kracht: grote aantallen, representatief
▪ Zwakte: oppervlakkigheid
o Intens, uitgesproken kwalitatief onderzoek: gedurende een paar maanden meelopen met politiemensen om die te
observeren. In de combi onderweg naar interventie en je hoort op de radio dat ze er met een mes staan te zwaaien.
Observeren hoe de politiemensen daarop reageren.
▪ Heel dicht bij dagelijks leven van die mensen, voel je de emoties, ruik je de stress, zie je dat iemand met zijn been
schud.
▪ Kracht: diepgang
▪ Zwakte: niet breed
• Dagelijkse werkelijkheid van subjecten staat centraal
o Kwalitatief onderzoek focust op de echte, dagelijkse ervaringen van de mensen die onderzocht worden
o Criminologisch voorbeeld: het meedraaien met politieagenten in een combi of het meelopen in de gevangenis, waarbij je
als onderzoeker de directe ervaringen dan betrokkenen zit en ervaart.
• Eerder inductief dan deductief
o In kwalitatief onderzoek ga je vaak van de empirie (praktijkervaring) naar theorie (van onder naar boven). Je begint met
observaties en het verzamelen van data, waarna je patronen ziet en hieruit een theorie ontwikkelt.
o Criminologisch voorbeeld: je observeert politiemensen in hun dagelijkse werk en ziet patronen in hoe ze omgaan met
stress. Op basis van deze observaties ontwikkel je een theorie over copingmechanismen.

Oefening: zijn dit eerder kwalitatieve of eerder kwantitatieve onderzoeksvragen?

• Wat is de prevalentie van winkeldiefstal in winkelstraat X? Kwantitatief (cijfer)
• Hoe sterk is het verband tussen geslacht en jeugddelinquentie bij Vlaamse jongeren? Kwantitatief (sterkte van een verband)
• In welke mate heeft dadertherapie een impact op de spijtgevoelens van wie die therapie volgt? Kwantitatief (sterkte, in welke mate,
impact)
• Hoe beïnvloedt dadertherapie de spijtgevoelens van wie de therapie volgt? Kwalitatief (hoe, op welke manier, beschrijving)
• Hoe beleven leden van jeugdbendes in Vlaanderen de interne hiërarchie en regels? Kwalitatief (hoe, beleving)




2

,2. ONDERZOEKSDESIGN

Tweede thema met heel veel uitgesproken kenmerken van kwalitatief onderzoek

• Design is flexibel
o Onvoorspelbaar: je weet nooit hoe je kwalitatief onderzoek gaat lopen
o Iteratieve onderzoekscyclus doorheen het onderzoek: design kan gedurende het onderzoek worden aangepast op basis van
nieuwe inzichten
• Design is gericht op studie in natuurlijke omgeving
o Dicht bij de ervaring van de respondenten
o Veel aandacht voor de specifieke context
▪ Vs. gestandaardiseerde vragenlijsten waarbij doorgaans verondersteld wordt dat de context constant is
o De onderzoeker maakt zelf deel uit van de context
• Design is gericht op “holistisch” begrijpen van de context
o Onderzoek focust niet enkel op vooraf bepaalde elementen, maar blijft open voor de gehele context
o Kwalitatief onderzoek kijkt naar het geheel
▪ Criminolgoisch voorbeeld: in plaats van alleen te kijken naar hoe politieagenten reageren op geweld, wordt ook
gekeken naar hun persoonlijke achtergrond en de bredere sociale contex
o Groot verschil met kwantitatief onderzoek dat de wereld in stukjes gaat delen, in variabelen (bv, slachtofferschap en
houding t.a.v. doodstraf).
o Kwantitatief onderzoek stelt op voorhand vast welke variabelen interessant zijn. Kwalitatief onderzoek doet dat niet. Je
hebt wel een aantal ideeën maar veel meer ruimte voor respondenten om zelf met dingen te komen
• Maar
o Ook in inductief kwalitatief onderzoek dat dicht bij de leefwereld van de onderzoekssubjecten ligt, blijft het de bedoeling
om tot algemenere uitspraken (theorie) te komen
▪ Criminologisch voorbeeld: het onderzoeken van een specifiek geval (zoals een moordonderzoek) kan bijdragen
aan het bredere theoretische begrip van bijvoorbeeld het gedrag van seriemoordenaars.
• Wat meer begrijpen van seriemoordenaars in het algemeen


3. DATAVERZAMELINGSMETHODEN

• Uitgebreid gamma aan methoden
• Vaak meerdere methoden in 1 onderzoek
o Bv. interviews, documenten en enkele observaties
o Vaak wel 1 methode dominant
• Het gebruik van methoden is flexibel
• Vaak intens en/of langdurig contact met het veld
o Belangrijk voor een hollistisch beeld
o Criminologisch voorbeeld: in criminologisch onderzoek naar gevangenissen kan een onderzoeker maandenlang deelnemen
aan dagelijkse routines om de sociale dynamiek en ervaringen van gevangenen en medewerkers te begrijpen.


4. DATA-ANALYSE

• Eerder o.b.v. teksten (en soms beelden) dan o.b.v. cijfers
o Ontbreken van cijfers betekent niet automatisch kwalitatief onderzoek – het kan ook gewoon slecht onderzoek zijn
o Soms worden wel cijfers gebruikt om context te geven/schetsen, zoals het aantal mensen dat lijdt aan depressie. Of als de
onderzoekssubjecten zelf cijfers gebruiken in hun proces van betekenisgeving.
▪ Bijvoorbeeld: bij het analyseren van de van minister van justitie over het gevangeniswezen waarbij hij in zijn
speech cijfers gebruikt over bijvoorbeeld hoeveel gedetineerden er zijn.
• Doel van analyse is betekenis achterhalen (achter gebeurtenissen of uitspraken)
o Criminologisch voorbeld: als een mannelijke politieagent een seksuele opmerking maakt tegen een vrouwelijke collega,
gaat het er niet alleen om wat er gezegd werd, maar ook om wat de betekenis is van die opmerking: was het een grap, of
was er iets anders achter?
• Processen staan centraal: kwali. onderzoek richt zich op de processen die leiden tot bepaalde gebeurtenissen of gedragingen
o Wat is eraan vooraf gegaan?
o Criminologisch voorbeeld: het onderzoeken van de oorzaken van de controleverlies van een politieagent. Wat gebeurde er
voorafgaand aan de situatie en welke factoren speelden mee?
• De analyse is flexibel, weinig gestandaardiseerde procedures:
o Kwalitatieve analyse is vaak flexibel en minder gebonden aan strikte, gestandaardiseerde procedures. Er wordt meer
ruimte gegeven voor creativiteit en intuïtie (buikgevoel).
3

, o Het is niet minder wetenschappelijk maar het is een andere manier van aan wetenschap doen
o Het ligt niet allemaal op voorhand vast, maar je bent wel transparant over de keuzes die je hebt gemaakt
• In de diepte begrijpen, eerder dan representatief (breed) beschrijven (kwantitatief)
o Criminologisch voorbeeld: in plaats van een enquête onder duizenden politiemensen, kun je door langdurige observatie en
gesprekken met een klein aantal agenten dieper inzicht krijgen in hun dagelijkse ervaringen en gedragingen.


5. RAPPORTAGE

• De onderzochten worden vaak betrokken bij de (lezing van de) resultaten
o Bv. citaten van de onderzochten voor in je masterproef, aan de onderzochten laten zien om er feedback op te geven
• De rapportering handelt ook over de context: moet de context van de onderzoeksbevindingen duidelijk maken, zodat de lezer de
situatie goed begrijpt
o Het materiaal moet “spreken”
▪ Situaties schetsen
▪ Bv. door citaten of gedetailleerde beschrijvingen van gebeurtenissen
▪ Criminologisch voorbeeld: In een onderzoek naar de stress van politieagenten is het belangrijk om de specifieke
situaties te beschrijven, bijvoorbeeld hoe ze reageren tijdens een interventie, zodat de lezer de stress echt
"voelt" door gedetailleerde beschrijvingen of citaten.
o Rapportering is vaak langer (dan bij kwanitatief onderzoek) omdat je de context wil schetsen, situaties beschrijven
• Er wordt expliciet rekening gehouden met de invloed van de onderzoeker
o De onderzoeker is zich bewust van de invloed die zijn/haar ervaringen, vooroordelen of emoties kunnen hebben, ze
moeten weten dat ze deze bias hebben
o Criminologisch voorbeeld: als je zelf slachtoffer bent van stalking en je onderzoekt dit onderwerp, weet je dat je ervaring
invloed kan hebben op hoe je een interview aanpakt of hoe je bepaalde reacties interpreteert. Het is belangrijk om deze
mogelijke bias te erkennen en transparant te zijn over je invloed op het onderzoek.

GESCHIEDENIS VAN KWALITATIEF ONDERZOEK


DE KLASSIEKE PERIODE (1900-1945)

• Pre-klassiek: reisverslagen
o Geen echt wetenschappelijk onderzoek wegens geen antwoord op onderzoeksvraag noch ambitie tot theorievorming
o Enkel verhalen zonder systematiek of doel om kennis op te bouwen
• Participerende observatie in de sociologie: onderzoeksmethode waarbij de onderzoekers zich onderdompelen in sociale groepen om
deze te begrijpen
o Bv. Le Play (19e eeuw) onderzochht arbeidersfamilies in Europa via casestudies
▪ Focus: beschrijving van hun leefomstandigeden, met gebruik van statistische gegevens
o Sterk beschrijvend (descriptief), veel gebruik van statistische gegevens
o Weinig focus op diepgaande interpretatie of theorievorming
• Participerende observatie in de antropologie: lange observaties van “primitieve volkeren” om inzicht te krijgen in de cultuur
o Bv. Bronislaw Malinowski benadrukte het belang van veldwwerk, in plaats van secundaire bronnen
▪ Kritiek: hij bekritiseerde antropologen die zich vooral op secundaire bronnen baseren
• Max Weber: “Verstehen”: begrijpen van de subjectieve betekenis achter menselijk gedrag. Door te kijken naar de redenen en
motivaties van mensen binnen hun sociale context
o Proberen begrijpen wat er gebeurt, wat betekent dit?
o Legde basis voor interpretatieve sociologie, waarin betekenis en context centraal staan
• “Chicago School”: sociologisch onderzoek gericht op het begrijpen van stedelijke problemen en sociale groepen in Chicago
o Chicago als studieobject
o Robert Park: “get the seats of your pants dirty” -> onderzoekers moisten “het veld in” (veldwerk), bv. In achtergestelde
buurten
o Bestuderen van deviante groepen in hun natuurlijke omgeving (zoals criminelen en migranten)
o Introduceren studie van cultuur d.m.v. participerende observatie (typisch antropologie) in de sociologie
▪ Onderzoekers gaan naar de moeilijke wijken in chicago en gaan observeren, het leven observeren
o Typisch: gevalstudies met grote nadruk op participerende observatie
• Florian Znaniecki
o Kwalitatieve analyse van hoofdzakelijk geschreven bronnen (zoals brieven)
o Ontwikkelde “Analytische inductie”:
▪ vaststellen van causale relaties in kwalitatief onderzoek


4

, • Redelijk ongewoon, normaal is kwalitatief onderzoek geassocieerd met beschrijven onderzoek, niet
met verklaren
• Combineerde kwalitatieve methoden met kwantitatieve logica, wat ongebruikelijk was in die tijd
▪ Veel nadruk op de procedure van bewijsvoering
• Gebruikte kwanitatieve logica om aan kwalitatief onderzoek te doen


VERDRUKKING & VERNIEUWING (’50 TOT ’70)

• Vanaf eind jaren ’40: dominantie van (neo-) positivisme en kwantitatieve benaderingen
o Veel geloof in gestandaardiseerde surveys
o Steeds minder vertrouwen in kwalitatief onderzoek
▪ Vaak natte vingerwerk, slecht kwalitatief onderzoek
o Door zijn oorsprong in antropologie denkt men verkeerdelijk dat kwalitatief onderzoek vooral bedoeld is voor ideografische
onderzoeksvragen
▪ Om heel speciefieke dingen te begrijpen, dachten dat het niet zinvol was om algemeen, theoretisch inzicht te
krijgen
▪ i.e. de beschrijving van de eigenheid van marginale en beperkte fenomenen
▪ Vs. streven naar meer algemene inzichten
• Toch twee kiemen van vernieuwing: focusgroepen & Grounded Theory
• De geboorte van de focusgroep: groepsinterview, één moderator, bedoeling is een gesprek tussen de deelnemers
o Ontstaan jaren ’20 en ’30: als alternatief voor soms directieve interviewstijl, gestandaardiseerde interviewstijl
o Tijdens WOII: veel onderzoek door Lazarsfeld & Merton
o Tussen WOII en de jaren ‘80: Vooral in de marketing, mensen moesten meegesleurd worden in discours van de oorlog, om
mensen ervan te overtuigen enthousiast te zijn over de oorlog, overtuigd om jonge mannen erin te sturen
▪ Onderzoek naar motivaties van consumenten
▪ Gespecialiseerde marketingbureaus: infrastructuur, databestanden van klanten, etc.
• De “ontdekking” van Grounded Theory: bepaalde methode om aan kwalitatief onderzoek te doen
o Ontwikkeld om de geloofwaardigheid van kwalitatief onderzoek tegenover kwantitatief onderzoek te versterken
▪ Inductie, volgens systematische methode
o Inspiratie voor onze manier van analyseren, maar wij werken meer deductief (zie methodologie deel 3)
• Glaser & Strauss (1967) “The discovery of grounded theory”
o Strauss: gevormd in de Chicago School
▪ Veel aandacht voor veldwerk als basis om tot theorie te komen
▪ Veldwerk: bv, in de combi zitten, naar het veld gaan
▪ Uitgesproken kwalitatief onderzoek
▪ Strauss bracht expertise in kwalitatief onderzoek en hoe je van kwalitatief onderzoek tot theoretische inzichten
kan komen
o Glaser: gevormd in Columbia University, beïnvloed door Lazarsfeld
▪ Veel aandacht voor systematische procedures; gestandaardiseerde vragenlijst, moet op die manier afgenomen
worden, dat ligt allemaal vast.
▪ Kwam uit kwanitatieve traditie
▪ Glaser bracht die structuur en methodes in
o Als je deze twee mensen samenbrengt krijg je ‘grounded theory’: een systematische procedure om aan kwalitatief
onderzoek te doen, die vertrekt van empirische data, om theorie te ontwikkelen
• Uitgangspunt: 3 kenmerken ‘grounded theory’:
o Ontwikkelen van theorie (inductie)
o Theorie wordt “gefundeerd” in de empirie
o Veel aandacht voor procedure: cf. infra
• Strauss & Corbin vs. Glaser
o Glaser: dicht bij het origineel, veel nadruk op inductie
o Strauss & Corbin (1990): meer open voor deductie (= theorie vooraf) (gebruik makend van een “coding paradigm” dat al
vooraf structuur kan geven aan de codes die zullen worden gevonden)
▪ Veel bekender geworden dan Glaser
• Twee rententere stromingen
o Charmaz
▪ Constructivistische benadering die de nadruk legt op het handelen van individuen
• Constructivisme: we weten niet of de werkelijkheid buiten ons bestaat, maar we construëren de
werkelijkheid door onze taal, door de manier waarop we kijken naar de werkelijkheid. Criminaliteit
bestaat niet, het is iets wat wij construëren. Afhankelijk van perspectief zie je andere dingen.
• Bv. paus omschrijft artsen die abortus plegen als criminelen
5

, o Clarke: ‘situationele analyse’
▪ Werkt met ‘kaarten’ die verschillende perspectieven, posities, relaties, plaatsen etc. visualiseren
• Bv. Kaart maken van politiekantoor, waar zit iedereen
• Verdere toelichting over situationele analyse niet te kennen


DE HEROPSTANDING (JAREN ’70 EN ’80)

• Hernieuwde interesse in kwalitatief onderzoek, bv.
o Birmingham school for “cultural studies”
▪ Aandacht voor populaire cultuur, massamedia, subculturen bij jongeren, etc.
▪ (Theoretisch: link tussen structuralisme, semiologie en neomarxisme)
o Feministisch geïnspireerd onderzoek
▪ Bv. legalisering van abortus
o Postkolonialisme: aandacht voor etniciteit (culturele kenmerken die een bepaalde groep mensen onderscheid)
• Methodologisch:
o Veel technieken die als nieuw worden voorgesteld, maar vaak klassieke kwalitatieve technieken die gekoppeld worden aan
nieuw theoretisch kader
▪ Vaak een herverpakking
▪ Wel gekoppeld aan nieuwe kaders
o Zet zich sterk af tegen de dominantie van kwantitatief onderzoek


POSTMODERNISME EN CONSOLIDATIE

• Postmodernisme
o Doorgedreven pluralisme: samenleving waarin meerdere groepen (met verschillende culturele, religieuze, etnische of
ideologische achtergronden) naast elkaar bestaan en elk hun eigen identiteit, waarden en praktijken behouden, zonder te
streven naar uniformiteit
o “Onbepaaldheid”: idee van onbepaaldheid is opzich zinvol en courant in criminologie
▪ Geen vaststaande betekenissen
▪ Geen grote verhalen of ideologieën
▪ Geen vaste waarden en normen (ethisch relativisme)
• Dat is wel heel radicaal, dan kan je geen onderzoek meer doen
o Leent zich tot kwalitatief onderzoek, maar radicale versies hiervan maken ook kwalitatief onderzoek onmogelijk
▪ Immers: Het feit dat er geen vaststaande betekenissen meer zijn, impliceert ook dat er geen bruikbare concepten
en definities meer zijn
• Consolidatie, brede aanvaarding van kwalitatieve onderzoeksmethoden
o Consolidatie: versterking -> de kwalitatieve onderzoeksmethoden werden in deze periode niet alleen breder geaccepteerd,
maar ook verder ontwikkeld en verfijnd. Dit leidde tot een sterkere basis voor kwalitatief onderzoek als volwaardige en
geloofwaardige methode naast kwantitatief onderzoek.
o Sterke Angelsaksische voedingsbodem: de acceptatie en ontwikkeling van kwalitatieve methoden vonden grotendeels
plaats in Engelstalige landen, zoals de VS en het VK. Hier werden kwalitatieve methoden steeds meer opgenomen in
wetenschappelijke disciplines
o Bv. Strauss en Corbin (1990): grounded theory, maar met ruimte voor deductie (gebruik van voorafgaande theorieën)
o Bv. Miles en Huberman (1994, 2014):
▪ Gebruiken kwantitatief jargon (bv. variabelen, causale verbanden, etc.) in kwalitatieve omgeving
▪ Heel veel gebruik van grafische voorstellingen (tabellen, pijlenschema’s, tekeningen) bij de data-analyse

WELKE ONDERZOEKSVRAGEN VOOR KWALITATIEF ONDERZOEK?

• Beschrijvend
o Diepgaand inzicht in leef- en denkwerelden
o Inzicht in processen en betekenissen
o Enkel dit type vragen in het onderzoek voor werkcollege in methodologie 2 en 3
• Verklarend
o Traditioneel experimenteel onderzoek
o Identificeren van causale relaties kan ook in kwalitatief onderzoek
▪ Waarom kent iemand een bepaalde betekenis toe aan iets?
▪ Welke causale mechanismen en processen liggen achter een bepaald verband?
• Explorerend: als er nog niet veel bekend is over een bepaald fenomeen

6

, o Doe grondige literatuurstudie!
▪ Vaak is er meer bekend dan op het eerste zicht lijkt
▪ Men kan zich laten inspireren door verwante domeinen
• Bv. klassiek pesten en cyberpesten
o Kan beschrijvend en verklarend van aard zijn

KWALITATIEVE GRONDVORMEN

• Kwalitatieve survey: interviews & focusgroepen
• Participerende observatie
• De gevalstudie: één casus in detail bestuderen
o Omvat allerhande types van onderzoek, verschillende perspectieven
• Inhoudsanalyse
o Zowel kwantitatieve als kwalitatieve benaderingen
o Cf. discoursanalyse: richt zich op hoe taal en communicatie worden gebruikt om specifieke ideeën, perspectieven of
machtsverhoudingen te construeren
▪ Bv. media-analyse, hoe palestijns conflictanalyse geframed wordt




7

,HOOFDSTUK 2: KWALITATIEVE STEEKPROEFTREKKING

Steekproeftrekking = wie je gaat interviewen, respondentenselectie, welke documenten je gaan analyseren

• Fundamenteel verschil tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek:
o Kwantitatief onderzoek:
▪ Steekproeftrekking via random sampling (alle namen hebben een gelijke kans om geselecteerd te worden).
▪ Doel: representativiteit voor een grote populatie.
▪ Voorbeeld: een steekproef van 1000 Belgen om de mening over de doodstraf te onderzoeken met 95%
zekerheid.
o Kwalitatief onderzoek:
▪ Niet gebaseerd op randomisatie.
▪ Doel: specifieke kenmerken en perspectieven van een kleinere, doelgerichte groep begrijpen.
▪ Voorbeeld: politiemensen in een specifieke zone (100 mensen), waarbij je gericht 10 personen selecteert die
relevante inzichten bieden.
• Belangrijk bij kwalitatieve steekproeftrekking:
o Actief zoeken naar mensen met specifieke kenmerken of ervaringen die aansluiten bij je onderzoeksvraag.
o Randomisatie is hier niet toepasbaar of nuttig.

DE KWALITATIEVE STEEKPROEF: INLEIDING

• Geen random sampling
o Is niet de bedoeling: geen generalisering naar de populatie, maar ontwikkeling van theorie
▪ Je doet dus geen uitspraak als: “de belg denkt zo over de doodstraf”
▪ Criminologisch voorbeeld: in een studie over app van politiemensen, door mee te draaien met hen weet je veel
over stress en copingstrategieën van twee politieambtenaren met wie je in de combi zat, maar je kunt niet
zeggen of dit voor alle politiemensen geldt.
o Heeft weinig zin: door kleine getallen (steekrpoeven) zorgt randomisering niet voor representativiteit
▪ 10 of 100 is te weinig
o Heeft risico’s: het kan leiden tot sampling (selecteren) van eenheden die geen relevante informatie aanleveren

• Wel doelgerichte, “purposive” steekproef
o Tegenovergestelde van random sampling!
▪ Bewust selecteren op kenmerken i.p.v. ze te neutraliseren
▪ Omdat je denkt dat ze iets interessant te zeggen hebben
• Criminologisch voorbeeld: als je informatie zoekt over de apps die politiemensen gebruiken, selecteer
je specifiek de mensen die daadwerkelijk de app gebruiken, zoals wijkagenten of mensen die betrokken
zijn bij interventies
o De geselecteerde eenheden moeten informatierijk zijn, moeten helpen om een antwoord te formuleren op de
onderzoeksvraag
▪ Alle relevante aspecten van het onderwerp moeten afgedekt zijn
▪ Binnen de vooropgestelde criteria moet er nog voldoende variatie overblijven

• Streven naar theoretische of analytische generalisering: generaliseren naar theorie, de resultaten in een meer algemene taal
formuleren
o Theoretische generalisering: resultaten in meer algemene theorie formuleren. Casus van 1 iemand generaliseren in een
theorie, literatuur lezen, kan nieuwe inzichten leveren.
▪ Criminologisch voorbeld: als je ontdekt dat politiemensen die met ernstige misdaden omgaan specifieke
copingstrategieën gebruiken, kun je deze bevindingen gebruiken om bredere theoretische inzichten over stress in
risicovolle beroepen te ontwikkelen
▪ Gaat niet over het maken van generalisaties over een populatie maar over het ontwikkelen van een theorie
o Vs. statistische generalisering: veralgemenen van steekproef naar populatie
o Wordt verder toegelicht in ‘methodologie deel 3’ (kwaliteit van kwalitatief onderzoek)

STEEKPROEFMETHODEN

• Geen selectie
o Bv. praktijkonderzoek met door opdrachtgever vastgelegde cases
▪ Als de opdrachtgever al bepaalde cases heeft geselecteerd, hoeft de onderzoeker geen extra selectie te maken


8

, ▪ Bv. Ik (Korpschef) wil eens weten hoe mijn politiemensen denken over die nieuwe app? Dan moet je geen
selectie maken want korpschef heeft die al gegeven
o Bv. totale populatie is klein en kan volledig onderzocht worden: “comprehensive sampling”
▪ Zoals het onderzoeken van een kleine groep politiemensen in een speicifieke politiezonde
• Typische cases
o De ‘normale’ situatie in kaart brengen: je onderzoekt wat typisch is voor een groep of situatie, zoals het bestuderen van de
dagelijkse gang van zaken bij politiemensen
o Vooral bij onderzoek in nieuw terrein (onbekend onderwerp)
o Bijvoorbeeld: de typische interventie-inspecteur: de focus ligt op de ‘gemiddelde’ inspecteur, geen extreme meningen of
outliers (afwijken van de rest), om het normale functioneren te begrijpen. Niet de oudste, niet de jongste
o Respondent, gijzelingen, documenten, rechtszaken: allemaal cases, units die je selecteert in kader van steekproeftrekking
• Heterogeniteit of maximale variatie
o Bv. ik wil met mensen met een extreme mening spreken: bij onderzoeken naar bijvoorbeeld "zero tolerance" wil je zowel
mensen met extreme meningen als degenen met gematigde meningen interviewen om volledige variatie te begrijpen.
o Je wil ook vrouwen interviewen, omdat je denkt dat ze iets interessants te vertellen hebben, niet voor representatieviteit
(kwantitatief onderzoek)
o Wanneer je al redelijk veel weet over het onderwerp
▪ Vooral bij onderzoek in reeds onderzochte domeinen, waarbij een bijkomende case weinig extra oplevert
o Variatie op belangrijke ‘onafhankelijke variabelen’: je kiest bv. respondenten die zich bevinden in verschillende functies
binnen de politie
o Wat ondanks heterogeniteit toch constant blijft is belangrijk: waar zijn de respondenten het allemaal over eens.
o Kwalitatief onderzoek op zijn best!
• Homogeniteit
o Om een groep of proces scherp in beeld te krijgen
o Mensen die zoveel mogelijk op elkaar lijken
o Bv. bij focusgroepen als je echt in de diepte wil gaan, zijn er mss toch kleine verschillen tussen de inspecteurs.
o Valt samen met typische case, contrasteert met maximale variatie
• Kritische case
o Eenheden die een cruciale rol spelen: je onderzoekt cases die essentieel zijn voor je onderzoek, zoals een bepaald proces
dat een belangrijk resultaat kan voorspellen
o Helpt om een theorie te testen of uit te breiden
o Ijskappen die smelten, voorspellen wat er in de rest van de wereld gebeuren
o Bv. Stel je hebt een opleiding gemaakt voor politiemensen om op te leiden om die app te gebruiken. En je wil die opleiding
uittesten, stel je verzamelt mensen die al goed overweg kunnen met computers, etc. als zij het al niet snappen, weet je dat
je opleiding niet goed is.
o Bv. “Als het daar voorkomt, komt het overal voor”: kritische cases kunnen aangeven of een situatie zich breder voordoet
• Bevestigende en ontkennende (deviante) cases
o Cf. theoretische steekproeftrekking: dit type steekproef helpt bij het testen van een hypothese door zowel cases te zoeken
die de hypothese bevestigen als cases die het tegenspreken
o Bv. Stel je hypothese: “interventie inspecteurs zijn over het algemeen enthousiast over het zero tolerance beleid”. Je vind
er die dat bevestigen. Als goede onderzoeker ga je opzoek naar cases die ertegen ingaan. Ontkennende cases die ingaan
tegen u hypothese zijn interessant.
• Sneeuwbalsteekproef
o Indien weinig zicht op steekproefkader, op wie goede informatie kan leveren (dan kan je beginnen bij een persoon en
vragen voor doorverwijzingen naar anderen)
o Persoon verwijst door naar volgende persoon en die op zijn beurt… etc.
▪ Bv. je begint bij één cocaïnegebruiker, je vraagt hem of hij er nog kent, die ga je dan interviewen…
o Indien zelfde mensen opnieuw vernoemd worden is de cirkel rond
o Steeds meerdere ingangen voorzien!
• Extreme of afwijkende cases
o Vaak extreem falen of succes: je onderzoek gevallen die buiten de norm vallen, zoals een extreme misdaad of een
succesvolle politie-operatie
o Bv. Fouten die de politie gemaakt heeft, bij beheer van grote massa’s , heel veel uit geleerd
o Bv. Aanslagen
• Opportunistisch
o Onderzoeksvraag aanpassen aan opportuniteiten: soms moet je je onderzoek aanpassen op basis van de kansen die zich
voordoen, bijvoorbeeld als je de kans krijgt om een zeldzame bron te interviewen
o Bv. je krijgt de kans om een seriemoordenaar te interviewen, dan ga je niet klagen over dat je iemand anders wilde met
een andere leeftijd.


9

, • Pragmatisch (“convenience sampling”)
o Praktisch, budget, etc. (praktische overwegingen)
o Bv. onderzoek naar politiezone, je onderzoekt er één in u buurt.
o Kan soms aanvaardbaar zijn, maar
▪ Verantwoord dat dit toch een relevante steeproef is om jouw onderzoeksvragen te beantwoorden
• Het moet nog altijd een interessante case zijn
▪ Wees transparant en eerlijk
• Vaak combinaties van methoden
o Een concrete steekproefmethode in een concreet onderzoek kan een combinatie zijn van verschillende methoden
▪ Bv. Stel je gaat naar een politiezone voor mening van politieambtenaren over de invoering van zero tolerance
policing in kaart te brengen, en je gaat voor een aantal typsiche interventie inspecteurs (dat is de typische case),
maar je wil ook intervenite inspecteurs die zoveel mogelijk op elkaar lijken, in de diepte erover praten. Dit is een
typische case, die homogeen is en ook bevestigend want je verwacht dat ze ongeveer hetzelfde zullen denken.
o Verschillende concrete methoden kunnen gecombineerd worden in 1 onderzoek
▪ Een aantal typische cases doen in fase 1, nu ga ik op zoek naar deviante, extreme cases, maximale heterogeniteit.
▪ Sequenteel methoden gebruiken
▪ Eerst de ene methode, dan de andere

THEORETISCHE STEEKPROEFTREKKING

= een vorm van doelgerichte steekproef met de nadruk op het ontwikkelen en testen van theorie

• Dataverzameling en steekproeftrekking zijn verweven in iteratief, cyclisch proces
o Iteratief: na ieder interview door een cyclus gaan, het proces van dataverzameling wordt herhaald na elk interview, wat
betekent dat na elke ronde van gegevensverzameling het onderzoek opnieuw wordt geëvalueerd en aangepast.
o Criminologisch voorbeeld: stel dat je begint met het interviewen van een aantal interventieinspecteurs over hun
ervaringen met zero tolerance beleid. Na elke cyclus van interviews ga je terug naar de theorie om te kijken of nieuwe
inzichten je onderzoeksvragen veranderen, bijvoorbeeld door nu wijkinspecteurs te betrekken voor extra perspectief.
• Glaser & Strauss (grounded theory), 2 stappen: EXAMEN
o Open en onbevangen naar het veld: vertrekken vanuit inductie
▪ Selectie van eenheden waarvan men denkt dat die informatierijk zijn (voor het ontwikkelen van een nieuwe
theroie)
▪ Ontwikkelen van initiële theorie: door elementaire analyse met zicht op de ruwe concepten en hun onderlinge
relaties -> door het analyseren van de ruwe data ontwikkel je de eerste versie van je theorie
• Criminologisch voorbeeld: bij het onderzoeken van politiemensen die betrokken zijn bij zero tolerance
beleid, zou je kunnen beginnen met interventieinspecteurs, omdat zij direct betrokken zijn. Je
ontwikkelt een initiële theorie, bijvoorbeeld dat deze inspecteurs over het algemeen enthousiast zijn
over het beleid
o Uitbouw en validering van de theorie:
▪ Prevalentie en variatie (uit kwantitatief onderzoek): kijken naar hoe vaak bepaalde thema’s voorkomen en of er
variatie is tussen verschillende cases
▪ Discriminerende steekproeftrekking:
• Respondenten meer gericht selecteren op bepaalde kenmerken (bv. beïnvloedende factoren)
• Maximaliseren van differentiatie tussen groepen en minimaliseren van verschillen binnen groepen
o Respondenten in groepen indelen, mensen die wel enthousiast zijn, mensen die niet
enthousiast zijn. (discrimineren)
▪ Criminologisch voorbeeld: na je initiële interviews met interventieinspecteurs, selecteer je nu specifiek ook
wijkinspecteurs die negatieve ervaringen hebben met het beleid om de theorie verder te testen.
• Silverman: drie cruciale elementen
o Selecteren in functie van theorie: je selecteert je respondenten op basis van wat je denkr dat je theorie kan versterken
▪ Op zoek naar bevestigende cases
▪ Belangrijk: geen generalisering naar populatie, maar ontwikkelen van theorie (theoretische generalisering)
▪ Criminologisch voorbeeld: is je hypothese is dat interventieinspecteurs enthousiast zijn over zero tolerance
beleid, zoek je eerst naar bevestigende case, hierna ga je op zoek naar ontkennende cases
o Constant vergelijkende methode
▪ Wat is de “houdbaarheid” van de theorie? Klopt de theorie?
▪ Expliciet op zoek gaan naar deviante cases (ontkennende, falsificatie, gaan in tegen de theorie)
• Heel belangrijk! De essentie van wetenschappelijk onderzoek!
▪ Criminologisch voorbeeld: tijdens je onderzoek kan je erachter komen dat sommige interventieinspecteurs juist
tegen zero tolerance zijn. Dit stelt je in staat je theorie bij te stellen en te verfijnen

10

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller criminologie100. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.89. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.89  2x  sold
  • (1)
Add to cart
Added