Volledige samenvatting voor het vak Inleiding privaatrecht 1: Verbintenissenrecht van voorgeschreven stof en jurisprudentie met waar mogelijk rechtsoverwegingen. Jurisprudentie loopt als leidraad door het vak heen en heb gezien als het belangrijkste onderdeel van het vak. Door ook de feiten uit arr...
Vermogen is het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen dat iemand heeft
Het begrip recht heeft 2 betekenissen:
1. Objectief recht: alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en plichten die
onderdeel van een vermogen kunnen vormen (goederenrecht en verbintenissenrecht)
2. Subjectief recht: een aan iemand toekomende bevoegdheid
o Absolute rechten: rechten die een rechthebbende tegen iedereen kan inroepen
o Relatieve rechten: rechten die een rechthebbende slechts tegen één persoon kan
inroepen
In het vak verbintenissenrecht ligt de focus op relatieve rechten in met name in boek 3 en 6 en in
het vak goederenrecht ligt de focus op absolute rechten.
Wat is een verbintenis?
Een verbintenis is een vermogensrechtelijke verhouding tussen twee partijen krachtens welke de
één (de ‘schuldeiser’ of ‘crediteur’) is gerechtigd tot een prestatie die de ander (de ‘schuldenaar’ of
‘debiteur’) verplicht is ten opzichte van hem te verrichten.
Uit deze definitie volgen meerdere kenmerken:
1. Een persoon heeft een recht op een door een andere persoon te verrichten prestatie, terwijl
die ander tegenover de eerste verplicht is tot het verrichten van die prestatie
o Aan de ene kant heeft de schuldeiser dus een vorderingsrecht en de schuldenaar
een schuld
2. De verbintenis is vermogensrechtelijk van aard
Een verbintenis kent 3 elementen:
1. Kern: aan de actieve kant staat het vorderingsrecht van de schuldeiser en aan de passieve
kant staat de schuld van de schuldenaar
2. Veroordelingsmogelijkheid: de schuldeiser kan de schuldenaar dwingen tot het verrichten
van een prestatie voor de rechter (art. 3:296: lid 1 BW)
3. Executiemogelijkheid: de schuldeiser kan doormiddel van de rechtsvordering het vonnis
van de rechter ten uitvoer leggen (executeren): executierecht van de schuldeiser
Bronnen van verbintenissen:
6:1 BW bepaalt dat verbintenissen slechts kunnen ontstaan, als dit uit de wet voortvloeit. Er zijn 3
manieren waarop uit de wet kan voortvloeien dat een bepaald feit een verbintenis doet ontstaan:
1. De wet wijst rechtstreeks feiten aan als bron van verbintenissen
o Overeenkomst (art. 6:213 lid 1 BW)
o Onrechtmatige daad (art. 6:162 lid 1 BW)
2. De wet wijst via het ongeschreven recht bepaalde feiten aan als bronnen van
verbintenissen
o Art. 6:162 lid 2 BW (OD) ‘een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens
ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt
o Art. 6:2 en 6:268 BW die gaan over de redelijkheid en billijkheid
3. De wet wijs geen directe bron aan: het feit doet toch een verbintenis ontstaan, omdat dit
past in het stelsel van de wet en aansluit bij de in de wet geregelde gevallen
o Deze regel wordt tot uitdrukking gebracht in het woord ‘voortvloeit’ in art. 6:1 BW
o Deze ruime uitleg van bronnen van verbintenissen vindt zijn grondslag in het arrest
HR Quint/Te Poel
HR Quint/Te Poel
De HR stelt in het kader van 1838 BW (nieuwe bepaling art 6:1 BW): verbintenissen die niet uit een
overeenkomst voortvloeien, hoeven niet rechtstreeks voort te komen uit een wetsartikel. Uit de wet
betekent dat in gevallen waarin de wet geen regeling kent, een oplossing moet worden gezocht die
past in het stelsel van de wet en aansluit bij de wel in de wet geregelde gevallen.
Overzicht en schema van rechtsfeiten:
Een rechtsregel is een regel uit het objectieve recht (art. 6:213 BW)
, PRIVAATRECHT I: VERBINTENISSENRECHT
Een rechtsfeit is een feit waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg koppelt
Een rechtsgevolg is het gevolg dat door het recht aan bepaalde feiten of handelingen wordt
verbonden
De rechtshandeling
Een rechtshandeling maakt deel uit van de categorie rechtsfeit.
Een rechtshandeling is gericht op het tot stand brengen van een rechtsgevolg.
1. Het moet daarbij wel gaan om een rechtsgevolg dat het objectieve recht toestaat;
en
2. Daarnaast moet zijn voldaan aan eventuele door het objectieve recht aan de
betreffende rechtshandeling gestelde vereisten.
De rechtshandeling wordt geregeld in titel 3.2 BW. De wet geeft géén definitie voor het begrip
‘rechtshandeling’, maar de wet geeft wel de vereisten voor een rechtshandeling. 3:33 bepaalt wat
voor een rechtshandeling nodig is: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte
wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’.
Hieruit volgt dat voor een rechtshandeling nodig is:
1. Wil: een op een rechtsgevolg gerichte wil. Hiermee wordt de subjectieve wil bedoeld van de
handelende persoon. Deze dient gericht te zijn op het intreden van een of meer bepaalde
rechtsgevolgen.
2. Verklaring: de wil moet in een ermee corresponderende verklaring zijn neergelegd. Deze
verklaring kan een uitdrukkelijke of een stilzwijgende verklaring zijn. Als regel zijn er geen
vormvereisten voor een verklaring (art. 3:37 BW).
Binnen de categorie rechtshandeling is te onderscheiden:
De meerzijdige rechtshandeling: hiervan is sprake wanneer voor de totstandkoming van de
rechtshandeling ten minste twee personen moeten samenwerken: de overeenkomst.
De eenzijdige rechtshandling: deze wordt door slechts één persoon tot stand gebracht.
Deze categorie kun je verder onderverdelen in:
o Een ongerichte eenzijdige rechtshandeling: deze is niet gericht tot een bepaalde
persoon. Bijv. het opmaken van een testament.
o Een gerichte eenzijdige rechtshandeling: is juist wel tot een of meer bepaalde
personen gericht. Hier moet voor haar geldigheid de rechtshandeling die persoon of
personen hebben bereikt. Bijv. Een aanvaarding.
Een natuurlijke verbintenis is een niet afdwingbare verbintenis (art. 6:3 lid 1 BW).
De natuurlijke verbintenis kan op twee manieren ontstaan (art. 6:3 lid 2 BW):
1. Aan een ontstane verbintenis wordt de afdwingbaarheid onthouden. Dit kan op 2 manieren:
1. Door de wet (bijvoorbeeld 3:306, verjaring); en
2. Door de rechtshandeling (gentleman’s agreement).
2. Op grond van een dringende morele verplichting HR Goudse Bouwmeester.
HR Goudse Bouwmeester (art. 6:3 BW en natuurlijke verbintenis)
Is een uitspraak van de HR waarin werd bepaald dat en betaling ter voldoening van een natuurlijke
verbintenis niet als onverschuldigde betaling kan worden teruggevorderd. Een dringende morele
verplichting kan namelijk een natuurlijke verbintenis opleveren. Een natuurlijke verbintenis is dus
een rechtsgrond voor verrichte prestaties, dus terugvordering van eenmaal verrichte prestaties is
niet mogelijk.
Op natuurlijke verbintenissen zijn de wettelijke bepalingen over verbintenissen van
overeenkomstige toepassing, tenzij de wet of haar strekking meebrengt dat een bepaling geen
toepassing mag vinden op een niet-afdwingbare verbintenis (art. 6:4 BW).
Geen recht op nakoming;
Geen recht op opschorting; en
Geen recht op verrekening
TOTSTANDKOMING EN DE INHOUD VAN OVEREENKOMSTEN (WEEK 2)
Volgens art. 6:217 BW komt een overeenkomst (6:213) tot stand door aanbod en aanvaarding:
Het aanbod is een wilsverklaring (en dus zelf een eenzijdige rechtshandeling) die alle
wezenlijke elementen voor de te sluiten overeenkomst bevat zodat de enkele aanvaarding
door de wederpartij (ook een eenzijdige rechtshandeling) de overeenkomst tot stand kan
brengen.
o Het aanbod kan worden herroepen (art. 6:219 lid 1 BW).
De aanvaarding bestaat uit de wilsverklaring van de wederpartij dat ze het aan haar
gedane aanbod aanvaardt.
, PRIVAATRECHT I: VERBINTENISSENRECHT
o De aanvaarding moet in overeenstemming zijn met de inhoud van het aanbod (art.
6:225 BW); en
o Ze dient te zijn gedaan op een moment dat het aanbod nog van kracht was (6:221)
HR Hofland/Hennis (art. 6:217 BW)
Hofland wil zijn huis verkopen, en plaatst daarom een zeer nauwkeurige advertentie in een
woongids. Hennis ziet de advertentie en aanvaardt deze. Als Hofland en Hennis elkaar echter
ontmoeten om de zaken af te ronden, komt Hofland op zijn aanbod terug. Hij wil zijn huis liever niet
aan mensen als Hennis verkopen. De zaak komt uiteindelijk terecht bij de Hoge Raad.
Hoge Raad
Een advertentie waarin een individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop wordt
aangeboden, zich in beginsel niet ertoe leent door eventuele gegadigden anders te worden opgevat
dan als een uitnodiging om in onderhandeling te treden, waarbij niet alleen prijs en eventuele
verdere voorwaarden van de koop, maar ook de persoon van de gegadigde van belang kunnen zijn.
De overeenkomst is geregeld in Boek 6, maar omdat het tevens een rechtshandeling is moet je ook
kijken naar de bepalingen in Boek 3, in het bijzonder titel 3.2:
Primair eist art. 3:33 BW een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring
heeft geopenbaard. De verklaring is vormvrij (3:37). Komen wil en verklaring niet overeen?
Dan komt géén rechtshandeling tot stand (Er is immers sprake van wilsontbreken).
Toch kan er op grond van 3:35 alsnog een rechtshandeling tot stand zijn gekomen. Dat zal
het geval zijn als een partij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaringen van de
ander (de vertrouwensleer).
Eelman/Hin (art. 3:34 BW)
Eelman verkoopt een boerderij aan Hin omdat hij dacht dat het spookte om de boerderij. Achteraf
wordt Eelman onder curatele geplaatst omdat hij zou leiden aan schizofrenie. Eelman weigert dan
ook de transportakte te ondertekenen. Kan de koopovereenkomst worden vernietigd op grond van
3:34 of blijft deze in stand wegens 3:35?
Hoge Raad
De Hoge Raad bepaalt ‘dat degene die in gerechtvaardigd vertrouwen afgaat op een bij hem
gewekte schijn, wordt beschermd tegen hem die deze schijn heeft opgeroepen’. Boer Hin was in
casu te goeder trouw: hij wist niets over de schizofrenie van Eelman en kon dat ook niet weten.
Daarnaast werd de boerderij verkocht voor een normale prijs. De verkoop ging daarom gewoon
door.
Westhoff/Spronsen (art. 3:35 BW)
Westhoff, een vrachtwagenchauffeur, maakt iets naars mee op het werk en besluit in een
woedeaanval te stoppen met zijn baan. Later komt hij erachter dat hij maar beter geen ontslag had
moeten nemen. Moet de werkgever (Spronsen) hem aan zijn ontslag houden?
Hoge Raad
De Hoge Raad verschaft twee belangrijke maatstaven ten aanzien van de onderzoeksplicht die op
de werkgever rust wanneer een werknemer verklaart ontslag te nemen. Daarbij is zowel van
belang:
1. De vraag of de werknemer de verklaring onder invloed van een tijdelijke stoornis van zijn
geestvermogens heeft gesteld; en ook
2. De vraag of de werkgever geen nadeel zou ondervinden indien hij de arbeidsovereenkomst
als onaangetast beschouwt, bijvoorbeeld omdat er nog geen ander personeel is
aangenomen.
Na het gerechtvaardigd vertrouwen komt ook nog de redelijkheid en billijkheid om de hoek kijken.
Op je tentamen moet je (bijna) altijd het volgende rijtje afgaan als het gaat om een overeenkomst:
1. Art. 6:213 BW: De definitie van de overeenkomst benoemen;
2. Art. 6:217 BW: Aangeven hoe een overeenkomst tot stand komt: door aanbod en
aanvaarding;
3. Art. 3:33 BW: De vereisten van het aanbod/de aanvaarding uitwerken, te weten de wil en
de verklaring. Let op: niet alles is een aanbod (zie Hofland/Hennis).
Op het tentamen gaat het tussen partijen altijd mis, dat betekent dat je ook moet kijken naar:
4. Art. 3:35 BW: Het gerechtvaardigd vertrouwen (zie Eelman/Hin); en
5. Art. 6:248 BW: De redelijkheid en billijkheid (zie Westhoff/Spronsen).
Het aanbod en de mogelijkheden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller noavddrift. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.22. You're not tied to anything after your purchase.