WEEK 6: Verschillen in aandelen- en ondernemingswaardering
Literatuur:
1. HS 3 en 4 Boek Waardering incourante aandelen voor de belastingheffing (99 pagina’s)
2. Arresten aandelenwaardering
1. HS 3 en 4 Boek Waardering incourante aandelen voor de belastingheffing
Er worden vier begrippen besproken, te weten de intrinsieke waarde, rentabiliteitswaarde, de
rendementswaarde en de discounted cash flow methode.
De disconteringsvoet bestaat uit risicovrije rente en een risico-opslag. Risicovrije rente: kent twee
componenten die tot uitdrukking komen in de rente op staatsobligaties. Het eerste component is de
vergoeding die noodzakelijk is om compensatie te bieden voor inflatie. Daarnaast bestaat de risicovrije
rente uit de reële risicovrije rente. Deze representeert slechts het verschil in voorkeurswaarde tussen
een euro thans ten opzichte van een euro in de toekomst in afwezigheid van inflatie en in afwezigheid
van het risico van faillissement van de schuldenaar.
Euribor of staatsobligaties zijn een manier om de risicovrije rente te bepalen. Bezien vanuit het
perpectief dat de WEV dient te worden gesteld op de waarde die de meest biedende gegadigde bij de
beste voorbereiding en onder goede omstandigheden zal bieden, zou de laagst mogelijke risicovrije
rente gekozen moeten worden. Die leidt tot de hoogste prijsstelling. In de prakrijk zal de keuze voor de
risicovrije rente worden bepaald in het gebied waar de onderneming actief is of indien dat gebied
groter is waar de koper actief is, mits dat tot een lagere risicovrije rente leidt.
Het is niet eenduidige welke grondslag het best is voor het bepalen van de risicovrije rente. Men dient
goed te onderbouwen welke risicovrije rente in aanmerking is genomen.
Risico-opslag: dit is het rendement dat beleggers verwachten te behalen boven de risicovrije rente op
een investering in een portefeuille beursgenoteerde aandelen (ERP: equity risk premium). Gebaseerd
op historische gegevens en dus bevindt de ERP zich aan de bovenkant van de bandbreedte indien
bijvoorbeeld sprake is van een recessie.
Tot slot bestaat de disconteringsvoet uit een drietal specifieke risicopremies.
WACC en vermogenskosten voeten: WACC = weighted average cost of capital. Bij toepassing van de
discounted cash slow methode worden de vrije geldstromen van de onderneming contant gemaakt
tegen deze WACC. Om tot een vaststelling van de vermogenskostenvoet te kunnen komen is van
belang vast te stellen hoe hoog het eigen vermogen enerzijds en het vreemd vermogen anderzijds is.
Dit wordt vastgesteld aan de hand van de onderstaande formule (Modigliani & Miller-theorema):
1
, 3.2 Intrinsieke waarde
De waarde van dat aandelenpakket beschouwd naar de waarde van het in de bv aanwezige
vermogen. Het gaat daarbij om de aanwezige activa en passiva in de bv tegen WEV. Ook de goodwill/
badwill dient in aanmerking te worden genomen en niet geactiveerde goodwill (zelfgekweekte) wordt
soms bij de bepaling genegeerd.
De intrinsieke waarde is makkelijk te bepalen als het een bv betreft waar alleen beleggingen inzitten.
De intrinsieke waarde is dan gelijk aan de waarde van die onderliggende beleggingen. Het wordt
moeilijker als er een onderneming wordt gedreven door de bv. De losse bedrijfsmiddelen moeten dan
gewaardeerd worden. Er geldt een going concernwaarde, waardoor de bedrijfsmiddelen op
bedrijfswaarde moeten worden gewaardeerd en niet op vervangings- of schrootwaarde. Bij de
bedrijfswaarde houd je rekening met een toegevoegde waarde die toegekend wordt aan het
bedrijfsmiddel.
De intrinsieke waarde dient rekening te houden met pensioenverplichtingen: vennootschappelijk
waardeer je ook met sterftecijfers en deze mogen fiscaal niet meegenomen worden in de waardering
van de balanspost. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de latente vpb op de in de bv
aanwezige fiscale en stille reserves. Tegen nominale waarde. Voor de beoordeling van de hoogste is
het fiscale winstnemingsmoment van belang en niet het tijdstip waarin dergelijke stille reserves obv
het jaarrekeningrecht tot de winst worden gerekend.
Voorbeeld
Stel een bv waarin een adviespraktijk wordt gedreven. Ten aanzien van het beperkte aantal
bedrijfsmiddelen is geen sprake van stille reserves. Wel is sprake van goodwill, welke een waarde van
€ 200.000 heeft. Op deze goodwill zou indien deze geactiveerd zou zijn op basis van artikel 3.30,
tweede lid, Wet IB 2001 in tenminste tien jaren dienen te worden afgeschreven. Uitgaande van
lineaire afschrijving, bedraagt de afschrijving per jaar derhalve € 20.000. Gegeven het winstniveau is
het relevante vennootschapsbelastingtarief 20%, hetgeen betekent dat gedurende tien jaren jaarlijks €
4.000 extra aan vennootschapsbelasting is verschuldigd ten opzichte van de situatie waarin over de
werkelijke waarde afgeschreven zou kunnen worden. De contante waarde van dit
vennootschapsbelastingnadeel bedraagt € 24.578 bij een disconteringsvoet van 10%. Uitgedrukt in
een percentage van de waarde van de goodwill, levert dit de belastinglatentie op ter grootte van ruim
12%. Indien de waarde van de goodwill niet € 200.000 zou hebben bedragen, doch € 2 miljoen, zou
de uitkomst niet zijn veranderd. De hoogte van de latentie is derhalve niet afhankelijk van de omvang
van de stille reserves, doch slechts van de afschrijvingsduur, de hoogte van het
vennootschapsbelastingtarief en van de disconteringsvoet.
De latentie moet worden bepaald obv de economische afschrijvingstermijnen en het nominale
belastingtarief dat in die periode voor de bv geldt.
3.3 Rentabiliteitswaarde
De waarde die het vermogen van de bv vertegenwoordigt, zoals deze zich strikt geïsoleerd naar de
rentabiliteit van dat vermogen – beoordeeld in de verhouding tot de verlangde rentabiliteit – laat
berekenen. Het gaat hierbij om de contante waarde van toekomstige winsten. Niet het vermogen van
de bv.
Rentabiliteitswaarde = toekomstige verwachte winst / normatieve rentabiliteitspercentage
Er is ook een andere berekening mogelijk:
toekomstige verwachte winst / intrinsieke waarde x 100 = f = feitelijke rentabiliteit
Rentabiliteitswaarde = f / normatieve rentabiliteitspercentage x intrinsieke waarde
Hieruit blijkt dat indien de winst hoger is dan de intrinsieke waarde vermenigvuldigd met het
normatieve rentabiliteitspercentage, de rentabiliteitswaarde hoger is dan de intrinsieke waarde, terwijl
omgekeerd, als de winst lager is, de rentabiliteitswaarde lager is dan de intrinsieke waarde.
Winstprognoses: hoe bepaal je de te verwachten toekomstige winst? De wint na aftrek van
vennootschapsbelasting en gecorrigeerd met bijzondere lasten/baten. Die horen niet thuis in de te
verwachten toekomstige winst. Incidentele baten en lasten zijn een piek en horen derhalve niet uit in
de te verwachten winst, omdat ze vaak eenmalig zijn.
Daarnaast dient een afschrijving over goodwill te worden geëlimineerd te worden uit de winst.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ljp2. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.94. You're not tied to anything after your purchase.