Jurisprudentie werkgroep 1
HR 8 juni 1962, ECLI:NL:HR:1962:129 (Afgehakte duim)
Al is de onwetendheid van den verzekerde met betrekking tot het gewicht van een verzwegen omstandigheid
voor de werking van art. 251 geen beletsel, een redelijke uitlegging van die bepaling meebrengt dat niet
toelaatbaar is een beroep op de verzwijging van omstandigheden, waarnaar de verzekeraar niet had gevraagd
en waarvan de verzekerde niet alleen niet heeft geweten, doch ook niet heeft behoeven te begrijpen dat de
verzekeraar bij mededeling daarvan niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou willen sluiten. Verzekerde
hoeft geen open vragen te beantwoorden. Verzekeraar moet specifieke vragen stellen die voor hem van belang
zijn bij aangaan van verzekering.
HR 19 mei 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6258 (Hotel Wilhelmina) art. 7:930 lid 4 of 7:929 lid 1 BW
‘Redelijk handelend verzekeraar’:
Verzekeraar kwam erachter dat haar al eerder een verzekering was opgezegd
Verzekeraar zegt dat de verzekering niet afgesloten zou zijn of niet onder deze voorwaarden indien dit
bekend was.
Het moet gaan om een redelijk handelend verzekeraar, niet wat de desbetreffende verzekeraar zou
doen. In casu was de een verzekering opgezegd door een relatie die mevrouw had. Dat is geen reden
om tot opzegging van deze verzekering te komen op basis van een redelijk handelend verzekeraar.
Dit betekent dat een beroep van de verzekeraar op artikel 7:930 lid 4 BW of 7:929 lid 1 BW in beginsel
alleen kan slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij
bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet (onder dezelfde voorwaarden) zou
hebben gesloten.
HR 3 november 1978, ECLI:NL:HR:1978:AB7467 (Maarnse Broodbezorger)
Kennisvereiste à je moet iets weten om het te kunnen verzwijgen. Jurisprudentie gekleurd door oud recht
(“verkeerde opgave”):
- Als je het niet wist dan is het risico voor de verzekeraar
- Er was een vorm van reuma opgetreden waardoor de man arbeidsongeschikt raakte. De verzekeraar
stelde dat de reuma al aanwezig was ten tijde van het afsluiten van de verzekering. Uit doktersbericht
kwam naar voren dat er in die tijd nog niks bekend was over de artrose van meneer. Je kan iets niet
verzwijgen wat je niet weet.
HR 09 juni 2006 ECLI:NL:HR:2006:AV9435 (Valschermzweeftoestel)
Iets is er fout gegaan. De passagier heeft letsel opgelopen en die spreekt de piloot aan. De piloot gaat naar de
verzekeraar. Verzekeraar beroept zich op clausule 904:
“Niet verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het gebruik van het zgn. liersysteem.
Nadrukkelijk wordt overeengekomen dat deze bepaling niet van kracht is indien men vergunning heeft voor het
gebruik van een liersysteem.”
Er was geen vergunning voor het gebruik van het liersysteem.
Koninklijke vereniging van Luchtvaart:
“Dit heeft geen directe negatieve rol (...ƒ) gespeeld ten aanzien van het ongeval. Beiden hadden ruime ervaring,
genoeg zelfs om de ontbrekende bevoegdheden aan te vragen en te verkrijgen.”
De Hoge Raad overweegt:
“Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat waar een verzekeraar in de primaire omschrijving van de
dekking bepaalde evenementen heeft uitgesloten, een beroep op de primaire dekkingsomschrijving niet met
succes kan worden afgeweerd met de stellen dat een beroep van de verzekeraar daarop naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is met als argument dat de redenen waarom de verzekeraar dit soort
,evenementen niet wil verzekeren zich in het concrete geval niet voordoen. Met de dekkingsomschrijving heeft de
verzekeraar immers de grenzen omschreven waarbinnen hij bereid was dekking te verlenen, hetgeen hem
vrijstond.”
HR 16 mei 2008 ECLI:NL:HR:2008:BC2793 (Chubb/Dagenstead)
Met het Chubb/Dagenstaed-arrest zijn we van de meer subjectieve Haviltex norm naar de meer objectieve
uitlegmethode gaan schuiven. Deze wijze van uitleg is nog steeds een toepassing van de Haviltex-maatstaf,
maar legt de nadruk op objectieve factoren. De Hoge Raad stelt in dit arrest voorop dat bij verzekerings-
voorwaarden waarover niet tussen partijen pleegt te worden onderhandeld en ook niet is onderhandeld, de
uitleg daarvan met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de
desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van een
eventuele bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Dit uitgangspunt is nadien verscheidene keren
herhaald
HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:336 (Chaletbrand) art. 7:928 lid 6 BW opzet
Indien een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, kan de
verzekeraar zich niet erop beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij is
gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden (HR 20 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2235, NJ
1997/638; sinds 1 januari 2006 art. 7:928 lid 6 BW). Daaronder moet worden verstaan het opzet de verzekeraar
te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij bij kennis van de niet meegedeelde feiten in het geheel niet of
niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (HR 18 december 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4298, NJ
1982/570 en Kamerstukken II 1985-1986, 19 529, nr. 3, p. 9). Het is aan de verzekeraar die zich op deze
uitzondering beroept om feiten en omstandigheden aan te voeren, en zo nodig te bewijzen, waaruit dat opzet
kan worden afgeleid.
HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:507 (Loungecafé Marhaba) Uitleg artikel 7:930 lid 5 BW “opzet tot
misleiding”, r.o. 3.3.3.:
“dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of
behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo
ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de
verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een
overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.”
à Verzekeringnemer heeft bepaalde feiten of omstandigheden niet meegedeeld die hij wel kende of behoorde
te kennen lijkt op dwaling
à Waarvan hij wist of hoorde te weten dat het voor de verzekeraar van belang was om wel of niet de
verzekering af te sluiten
à de verzekeraar ertoe bewegen een ovk aan te gaan die hij anders niet aan was gegaan; lijkt op bedrog
HR 22 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2447 (B-Reaal)
Art. 7:928 BW regelt de omvang van de precontractuele mededelingsplicht van de verzekeringnemer en, bij een
persoonsverzekering, van degene op wiens risico de verzekering betrekking heeft (de aspirant-verzekerde). Op
grond van het in art. 7:928 BW tot uitdrukking gebrachte kenbaarheidsvereiste geldt de mededelingsplicht
slechts voor die feiten die de verzekeringnemer of de aspirant-verzekerde kent of behoort te kennen, en
waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij relevant (kunnen) zijn voor de beslissing van de verzekeraar of,
en zo ja op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten.
Als de verzekeraar in het vragenformulier uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat in de periode tussen het invullen
van het vragenformulier en het accepteren van de verzekering mededeling dient te worden gedaan van
wijziging in de relevante feiten of omstandigheden waarnaar in het formulier wordt gevraagd, dienen, bij de
beantwoording van de vraag of de mededelingsplicht in die periode is nagekomen, geen zwaardere eisen te
worden gesteld aan het kenbaarheidsvereiste ten aanzien van die feiten en omstandigheden dan bij het invullen
van dat formulier. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de verzekeringnemer of de aspirant- verzekerde moet
, begrijpen dat feiten waarnaar gevraagd wordt voor de verzekeraar van belang (kunnen) zijn bij zijn beslissing
over het aangaan van de verzekering. Beslissend is dan ook hoe de verzekeringnemer of de aspirant-verzekerde
de aanwijzing om mededeling te doen van gewijzigde feiten of omstandigheden onder de gegeven
omstandigheden redelijkerwijs in de context van het gehele vragenformulier heeft behoren op te vatten.
HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841 (verzwijging en redelijk handelend verzekeraar) art. 7:930 lid 4 BW
Een beroep van de verzekeraar op art. 7:930 lid 4 BW zal in beginsel alleen kunnen slagen indien de verzekeraar
aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering
niet zou hebben 50 gesloten. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk
handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont
dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk
acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde.
Dat een verzekeringnemer die zijn mededelingsplicht niet nakomt daarvan gevolgen ondervindt die een redelijk
handelend verzekeraar daaraan niet zou verbinden, is alleen dan aanvaardbaar, als de verzekeringnemer wist
of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde. Dan kon hij immers de relevantie van
de niet-meegedeelde feiten of omstandigheden binnen dat acceptatiebeleid overzien. In een dergelijk geval
geldt, naast de eis dat de verzekeringnemer op de hoogte was, of moest zijn, van het acceptatiebeleid, niet ook
de eis dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering, wist dat het acceptatiebeleid van zijn
verzekeraar afweek van dat van een redelijk handelend verzekeraar. De noodzaak die wetenschap te verlangen,
volgt niet uit de genoemde bepalingen. De verzekeringnemer wordt ook afdoende beschermd zonder dat die
wetenschap wordt verlangd.
Opmerking verdient dat bij het beantwoorden van de vraag wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis
van de ware stand van zaken zou hebben gedaan, groot gewicht kan toekomen aan het acceptatiebeleid van
andere verzekeraars. Niet uitgesloten is evenwel dat het beleid van een of meer andere verzekeraars op
inhoudelijke gronden de toets aan de maatstaf van een redelijk handelend verzekeraar niet kan doorstaan,
zodat daarop geen beroep kan worden gedaan. Evenmin is uitgesloten dat het acceptatiebeleid van de
betrokken verzekeraar op inhoudelijke gronden blijkt te voldoen aan de maatstaf van de redelijk handelend
verzekeraar, ook al voeren andere verzekeraars een ander (of geen) beleid ten aanzien van de betrokken feiten
en omstandigheden. Het beredeneerde betoog van een verzekeraar dat een redelijk handelend verzekeraar, bij
kennis van de ware stand van zaken, de verzekering niet zou hebben gesloten, kan – afhankelijk van de door de
verzekeraar daartoe aangevoerde argumenten en de omstandigheden van het geval – tot het oordeel leiden dat
een redelijk handelend verzekeraar de verzekering in dat geval niet zou zijn aangegaan. Voor dat oordeel is niet
steeds noodzakelijk dat het acceptatiebeleid van andere verzekeraars wordt onderzocht. Het zal van het
verweer van de verzekeringnemer afhangen of het acceptatiebeleid van andere verzekeraars in de beoordeling
moet worden betrokken.
HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311 (opzettelijke verzwijging bij AOV?) Opzet is oogmerk art. 7:928 en
7:930 lid 5 BW
In zijn uitspraak van 25 maart 20162 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis
bij art. 7:928 BW en art. 7:930 lid 5 BW, de woorden ‘met het opzet de verzekeraar te misleiden’ in
laatstgenoemde bepaling aldus uitgelegd dat het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer niet aan
zijn in art. 7:928 BW bedoelde mededelingsplicht heeft voldaan met de bedoeling de verzekeraar ertoe te
bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben
gesloten.
Bij de beantwoording van de vraag of de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde met de schending
van de in art. 7:941 lid 2 BW bedoelde mededelingsplicht het opzet heeft gehad de verzekeraar te misleiden,
dient te worden onderzocht of daarbij de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het
verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tanni. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.70. You're not tied to anything after your purchase.