Een duidelijke samenvatting over de hoofdstukken geldbeleid, wisselkoers & principaal-agent. Alle drie uit Cumulus. Alle drie ook onderdeel van de examenstof (en voor mij ook se stof in klas 6, maar eventueel klas 5 kan ook).
3 soorten banken:
1) centrale bank: in europa is dat de Europese Centrale Bank (ECB)
→ financieel toezicht
→ monetair beleid voeren: prijsstabiliteit (enkelvoudig mandaat) of
prijsstabiliteit en economische groei (duaal mandaat)
→ laatste optie om te lenen voor banken
2) nationale centrale bank: in nl is dat De Nederlandse Bank (DNB)
→ lid van de ECB
→ toezicht op de nl banken, verzekeraars en pensioenfondsen
3) nationale commerciële banken: in nl bijvoorbeeld ING of Rabobank
→ spaarders en leners bij elkaar brengen
→ uitvoeren betalingsverkeer
→ advies over bijvoorbeeld overnames
directe opeisbare verplichtingen = klanten kunnen op elk moment hun geld op een betaal-
of spaarrekening opeisen.
→ voldoende dekking nodig in de vorm van liquide middelen (kas en tegoed bij de centrale
bank)
liquiditeitspercentage = kas + tegoed bij ECB / directe opeisbare verplichtingen
→ hoeft geen 100% te zijn, zolang er maar vertrouwen is bij de klanten
maatschappelijke geldhoeveelheid: al het girale geld + chartale geld in handen van
consumenten, bedrijven (geen banken) en de overheid
geldschepping:
→ lening op de rekening (geldschepping)
→ lening aflossen, dan neemt de geldhoeveelheid weer af (geldvernietiging)
bankrun → iedereen gaat tegelijk geld van de bank halen → acuut liquiditeitsprobleem voor
de bank. Voorkomen of stoppen door depositogarantiestelsel (geld wordt wettelijk
beschermd en je krijgt tot 100.000 euro terug bij faillissement) en lener in laatste instantie
ECB.
Centrale bank (ECB):
- monetair beleid: zorgen voor stabiele prijzen (eenvoudig mandaat)
- betalingsverkeer: veilig en betrouwbaar houden
- toezicht: op financiële instellingen zoals banken, verzekeraars en pensioenfondsen
- federal reserve (CB van VS) duaal mandaat: stabiele prijzen en eco groei
2 soorten inflatie:
, - bestedingsinflatie: vraagzijde van economie
- kosteninflatie: aanbodzijde van economie
bestedingsinflatie
- bij overbesteding: EV > productiecapaciteit
- vraag is groter dan het aanbod en dus stijgen de prijzen
- overheid of centrale bank?
→ begrotingsbeleid: belastingen verhogen (inkomen daalt) en
overheidsbestedingen verlagen (minder druk op productiecapaciteit)
→ rentebeleid: rente verhogen waardoor lenen duurder wordt en sparen
aantrekkelijker
kosteninflatie:
- kosten per product stijgen; bv. loon, rente, pacht, huur → dit wordt doorberekend in
de prijs
- stijging van invoerprijzen → geïmporteerde inflatie
- overheid of centrale bank?
→ loonpolitiek: overheid kan werkgevers en werknemers aanmoedigen de
loonstijging te beperken. (bv. in ruil voor gelijke/lagere belastingen of verlaging van
premies)
→ prijspolitiek: de overheid kan regels instellen waardoor bijvoorbeeld
huurverhogingen worden beperkt.
- kans op loon-prijsspiraal: door de kosteninflatie daalt de koopkracht van de
werknemers, die gaan weer een hogere looneisen, dit wordt weer doorberekent in de
prijs
prijsstabiliteit
- = als het inflatiepercentage op de middellange termijn 2% is. → zorgt voor gelijke
koopkracht en geeft vertrouwen aan consumenten.
- middenweg tussen hyperinflatie en deflatie
hyperinflatie
- extreme prijsstijgingen
- slecht want koopkrachtverlies van lonen, spaargeld en pensioenen & vertrouwen in
geld verdwijnt (banken failliet, investeerders gaan het land uit)
deflatie
- daling van gemiddelde prijzen
- goede kant: verkoopprijs wordt verlaagd
- slechte kant: zorgt voor uitstellen van aankopen wat slecht is voor bestedingen,
productie en economische groei
macro-economische factoren (waar ECB naar kijkt bij doelstelling):
- loonsverhoging: kosteninflatie (doorberekening in verkoopprijs) & bestedingsinflatie
(hoger besteedbaar inkomen)
- groei geldhoeveelheid: uitlenen zorgt voor meer geld in omloop en de bestedingen
nemen toe wat kan leiden voor bestedingsinflatie
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller annestommels. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.49. You're not tied to anything after your purchase.