Internationaal recht
Examen: 5 meerkeuzevragen die pure kennis zijn vanuit de les (lichte
giscorrectie van 0.1) + 15 punten op open vragen waarvan min één
fictieve casus en één essay vraag (hij geeft een verhaal en vraagt om het
probleem op te lossen). 10-12p ongeveer. De manier waarop je schrijft is
belangrijk, je krijgt er punten op
Codex: later wordt er een lijst van bronnen opgesteld die mag mee
genomen worden. Rechtspraak moet wel uit het hoofd gekend zijn.
Handboek: kern vh IR publiekrecht. Laatste H over de doorwerking
moeten we niet kennen.
Te kennen: hoorcolleges + kennisclips+ lezingen met opdrachten
Kennisclips 1:
Bronnen vh IR:
Nieuwe bronnen die niet opgenomen zijn: besluiten van internationale
organisaties, eenzijdige handelingen en verklaringen.
Als we spreken over bronnen spreken we over de formele bronnen. Ze
vertellen iets over het ontstaan, vindplaats en de regel producent. Het IR
heeft bepaalde kenmerken (zie verder) die eerder gedecentraliseerd en
horizontaal werkt itt NR. Staten zijn in het IR zowel wetgever als
rechtsonderhorige. Dat komt door de aard vh IR: bestaat uit soevereine en
gelijke staten. Er is dus geen hiërarchie. Gevolg: Staten kiezen zelf of ze
instemmen, als ze niet toestemmen zal de regel voor die ene staat niet
bindend zijn. Dat is het beginsel vh consensualisme. Een mooi voorbeeld
is de lotuszaak door het permanent hof van internationale justitie
(voorganger IGH) in 1927. Het was de eerste keer dat er een permanent
hof was. Een Frans schip botst tegen een Turk schip dat zicht waardoor 8
mannen overlijden. SS-Lotus rijst verder en komt in Turkije aan waar de
officier van wacht wordt aangehouden en veroordeeld voor doodslag.
Turkije baseert zich op zijn recht. Dit recht zegt dat ze mensen van
vreemde nationaliteit kunnen vervolgen als de misdaden tegen Turken is
op Turkije. Fr is het daar niet mee eens omdat het op zee was en op een
Fr schip dus volgens hen kan alleen FR vervolgen. Het geschil komt voor
het hof en ze verwijzen nh beginsel van vrije wil vd staten. Ze kunnen
instemmen op verschillende manieren en dan komen we bij de bronnen.
Art 38 vh statuut vh internationaal gerechtshof (regelt het functioneren vh
IGH): internationale verdragen, gewoonterecht, algemene
rechtsbeginselen (door beschaafde naties erkent) en RS+RL als
hulpmiddelen. Er wordt ook naar de billijkheid vh hof verwezen ALS de
1
,staten dat wensen kunnen ze het aan het hof vragen. Dit bevestigt een
wantrouwen dat er toen heerste. Het maakt een onderscheid tussen
primaire en secundaire bronnen. RS en RL zeggen iets over het recht
ZONDER zelf recht te zijn itt de primaire bronnen. Er is geen hiërarchie
tussen de drie normen.
1. Internationaal gewoonterecht: dit is de oudste bron in het IR. Het
heeft zich ontwikkeld obv ongeschreven recht. Als er een bepaalde
handelswijze in acht wordt genomen kan er op een bepaald moment
een overtuiging komen dat men zo moet handelen omdat men altijd
zo gehandeld heeft. Als men het niet nakomt is er een gevoel dat de
rechtsregel geschonden is. Er moeten twee elementen zijn; een
praktijk/usus + een overtuiging/opinio iuris (eerder subjectief, wat
moeilijker) dat je zo moet handelen. Deze staan ook in de art
opgesomd. Het ontstaat vaak organisch met niet de bedoeling
bindend te zijn. De overtuiging komt pas later doorheen de tijd. Dit
is moeilijk te bepalen. Hoe weet men dat er een praktijk is? Dan
moet men naar de statenpraktijk gekeken worden. Dit is het
handelen van een staat, bv in verdragen. Vanuit de statenpraktijk
moet je zien of deze voldoen aan; de wijd verspreid en uniform. Het
IGH heeft in the sea continental shelf case op geantwoord. Het hof
moest na gaan of de regel eentje van gewoonterecht was. Het hof
zei dat het omvangrijk (Belanghebbende staten zijn ook belangrijk,
de niet-kuststaten zijn minder belangrijk in het zeerecht) en
virtually uniform moest zijn. In de Nicaragua zaak (Nicaragua vs VS
die het links regime weg wouden) zegt het hof dat het in het
algemeen zo moet zijn, dus niet altijd perfect. Hoe lang moet de
praktijk er zijn? Doorgaans duurt het heel lang. Het hof zegt in
dezelfde zaak dat in sommige gevallen regels ontstaan op een zeer
korte termijn. Dit noemt men instant costume. De truman
proclamation 1945 is een klassiek voorbeeld: de VS had na WO II de
capaciteit om de grondstoffen in het CP te ontginnen. Deze regel
van GR trad meteen in werking want andere staten volgde de VS.
Als het over de hele wereld is spreekt men over algemeen GR
anders over regionaal (bv asylum case over bescherming bij de
Colombiaanse ambassade vs Peru die het er niet mee eens was=
Colombia bewees dit onvoldoende dus het was geen GR) of
bilateraal GR. Het gevolg van GR: alle staten zijn daardoor
gebonden als het universeel GR is. Uitzondering: persistent objector
is een staat die altijd al een duidelijk standpunt heeft ingenomen
(op conferenties bv) en niet gebonden wil zijn. Deze staat dan niet
gebonden zijn door de regel van gewoonterecht. Ofwel gaat een
staat instemmen met de regel ofwel proberen aan te tonen dat er
2
, geen regel is of dat ze persistent objector zijn. Deze bron is niet
geschreven, dus moeilijk. Hulpmiddelen: codificatieverdragen (die
bindend is tov alle staten want het is GR), tijdschriften van IR waarin
de statenpraktijk beschreven is, privéinitiatieven en de ILC van de
VN die zorgde vh Verdrag van Wenen bv.
2. Verdragen: ze kunnen omschreven worden als overeenkomsten
tussen twee of meer staten/internationale organisaties die elkaar
rechten/verplichtingen toekennen. Het verdrag van Wenen in 1969
regelt het verdragenrecht tussen staten. Het tweede verdrag van
Wenen (1886) in zake het verdragenrecht regelt het tussen staten
en internationale organisaties of tussen hen onderling. Deze laatste
is nog niet in werking getreden. Het verdrag wordt beschreven als
een internationale overeenkomst in schriften tussen staten of IO
neergelegd in een of meerdere akte (handvest of protocol bv). Ze
kunnen onderscheden worden tss het aantal staten: bilateraal (twee
of drie) of bilaterale verdragen. Ook naar inhoud: traités contrats
(verdragen gesloten met de bedoeling een overeenkomst te sluiten
waar het eerder gaat over de levering van iets voor een
tegenprestatie), traités lois (algemene regels zoals de
mensenrechten verdragen) en de traités constitutions (hiermee
worden IO opgericht en waarin naar hun doelstellingen enz
verwezen wordt, bv handvest). Het voordeel van verdragen is dat ze
geschreven zijn itt het gewoonterecht dus dan is het makkelijker om
de afspraken na te gaan en bij te houden. Ze worden ook officieel
gepubliceerd.
3. Algemene rechtsbeginselen: dit zijn basisbeginselen, de
fundamenten waarop het rechtssysteem gebaseerd is. De reden dat
het in art 38 is opgenomen is om te vermijden dat de rechter tot de
conclusie zou komen dat er geen recht is of obv ander recht
uitspraak zou doen. Als er onvoldoende regels zijn kan de rechter
naar de rechtsbeginselen kijken. Daarnaast hebben ze ook soms nut
in gevallen van interpretatiemoeilijkheden. 1.Omdat het IR recht is,
kunnen de basisbeginselen ook gebruikt worden in het IR. 2. Je kan
kijken naar de beginselen in de verschillende nationale
rechtssystemen bij leegtes. 3.Er zijn ook rechtsbeginselen in het IR
zoals het gebruik vd volle zee, die niet noodzakelijk in het NR
vertaald zijn. 4.Er zijn ook rechtsbeginselen die we in de jonge
domeinen vh IR vinden zoals het strafrecht. Er wordt steeds minder
gebruik van gemaakt omdat de andere bronnen zich meer
ontwikkelen waardoor er minder nood is aan de beginselen. Ze
kunnen ook vertaald worden naar de andere bronnen.
3
, 4. RS + RL: dit zijn als secundaire, hulpbronnen beschouwd. Ze helpen
te bepalen wat recht is zonder zelf recht te zijn. In tegenstelling tot
de CL landen is RS hier enkel bindend tov de partijen. Het gaat over
RS van internationale hoven en tribunalen zoals het IGH of het
zeerechttribunaal. Ook de praktijk van toezichtsorganen zoals de
mensenrechtencommissies of soms zelf van de nationale rechter als
ze op het IR betrekking hebben. De RL zijn de geschriften van
mensen die het statuut vh IR vorm hebben gegeven.
Daarnaast zijn er ook bronnen die niet in art 38 staan omdat men er nog
niet aan dacht:
1. Besluiten van internationale organisaties. Dat zijn fora waar ze
intensief samenwerken sinds de tweede helft vd 19e eeuw. Ze
worden obv een verdrag opgericht waarin de doelstellingen staan.
Soms kunnen ze de lidstaten binden zonder de toestemming vd
lidstaten te rijgen, bv de VN-veiligheidsraad of de EU. Maar meestal
heeft die enkel de bevh om aanbevelingen te geven, resoluties.
Hebben deze een juridische waarde? Later worden deze vaak in het
GR opgenomen of zijn ze het voorwerp van verdragen. Ze kunnen
ook statenpraktijk zijn waaruit een opinio iuris blijkt. Een
aanbeveling kan dus bijdragen aan recht. Men maakt gebruik vh
concept van soft law (vs hard law zoals GR) dan langzamerhand
hard law wordt. Als de aanbevelingen/besluiten iets vertellen over
de interne werking vd organisaties dan zijn deze wel bindend.
2. Eenzijdige handelingen en verklaringen: deze ontstaat doordat een
staat zich tov een andere wil binden zonder instemming vd andere
terwijl deze er wel rechten uit kan putten. Dus een wilsuiting is
noodzakelijk. De eerste keer dat het IGH het erkende is in de
nucleaire test case 1974; landen zeiden dat de Franse testen in
strijd waren en de president verklaarde dat ze de testen in de
atmosfeer zullen beëindigen. Het hof baseerde zich op het bindend
karakter van deze verklaring van de president. Voorwaarden;
bevoegde, publiekelijk en met doel te binden. De verklaring moet
ook niet naar één bepaalde staat gericht zijn.
Kenmerken van sommige bronnen:
- Consensualisme
- Ius cogens/dwingend recht: deze zijn ALTIJD bindend of een staat
nu instemt of niet. Deze brengen een soort hiërarchie waar er in
principe geen hiërarchie is. Deze regels zijn in art 53 vh Weens
Verdragenverdrag erkend. Het blijft controversieel. Het probleem
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller florasenten. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $17.72. You're not tied to anything after your purchase.