Nederlandse samenvatting literatuur Ethiek
Inhoud deze samenvatting:
- Ethische Theorieën - Becker
- Deel 1: Inleiding ethiek (p.17-27) - Rothfusz
- Gamewijs opvoeden: Ouders ondersteunen bij een nieuwe opvoedingsstaak
- Deel 6.4: Privacy (p. 217-225) - Rothfusz
- A Companion to Ethics 263-276
- D...
Samenvattingen literatuur Ethiek
Hoorcollege 1 Ethische Theorieën - Becker
De deugdethiek: Aristoteles
Richt zich op de persoon en zijn morele kwaliteiten (omschrijven van goed handelen door deugden en
karaktereigenschappen). Volgens Aristoteles handelen mensen door een gerichtheid op het goede.
Mensen kunnen hun slechte handelen verdedigen door te zeggen dat ze ‘iets goeds’ voor ogen
hebben. Goede: hoogste goed geluk/hoogste doel (waarde) in zichzelf. De gelukkige mens is iemand
die zijn leven zinvol invult en zich daar wel bij voelt.
Goed samenleven
Aristoteles: De mens is van nature een politiek dier (sociale karakter betekenisgeving, discussiërend
over verwoording, zin en betekenis van zaken).
Norbert Wiener: De mens is een ‘information processing animal’ (invloed en informatie uit omgeving
werken en gedrag erna bijstellen).
Interesse in elkaar, respect voor elkaars mening en een gemeenschappelijk doel zijn voorwaarden
voor een goed gesprek.
Deugden
Een deugd is de optimale verwerkelijking van natuurlijke capaciteiten, waaronder de emoties. Emoties
kun je ‘in model brengen’ (dwang, straf en voorbeeldfunctie), waardoor uiteindelijk het geforceerde
karakter en de extreme emoties er vanaf gaat. Binnen de deugdethiek gaat aan ieder moedig
optreden een afweging vooraf of zij wel een zaak of doel dient die het waard is om voor op te komen.
De plichtsethiek: De deontologie van Kant
Kant probeert om los van alle beïnvloeding door de omgeving te komen tot een formulering van regels
waaraan mensen zich in alle omstandigheden moeten houden. Goed handelen betekent in alle
omstandigheden goed handelen. Kant verwijst naar vaste wetten in natuurwetenschappen; geen
wetten die in kaart brengen hoe de zaken in elkaar zitten, maar wetten die voorschrijven hoe mensen
moeten handelen. Mensen moeten emoties niet laten meeslepen in het handelen.
Maximen: Uitgangspunten (op een bepaald levensdomein) die iemand erop nahoudt om zijn leven in
te richten. Het maxime moet overal van toepassing zijn, dus zijn goedheid niet ontlenen aan willekeur
of aan toevallige omstandigheden.
Categorisch imperatief: onvoorwaardelijk voorschrift. Er bestaan drie formuleringen die ieder een
andere invalshoek vertegenwoordigen (hier maar 2 genoemd):
1. Handel alsof het maxime die aan jouw handeling ten grondslag ligt tot algemene wet verheven
kan worden. Een maxime is in zichzelf logisch en kan ze als goed gelden wanneer ze zichzelf
niet tegenspreekt (bijv. een leugen is in tegenspraak met zichzelf). Kant zijn centrale vraag is
niet ‘mag ik nooit een belofte breken?’ Hij is geïnteresseerd in de onderliggende
(verstandelijke te verdedigen) principes. Ook als iemand in de harde realiteit, door overmacht
zijn belofte niet kan houden, blijft het theoretisch bouwwerk geldig.
2. Handel op die manier, dat je de mensheid, in je eigen persoon en in de persoon van een
ander, altijd ook als doel, nooit als middel op zich behandelt. Als vermogen dat tot bepaling
van de hoogste doelen en diepste waarden komt, is rationaliteit het hoogste in de mens. De
mens mag zelf over zijn leven beschikken en in vrijheid zijn keuzes maken. De andere mens
moet altijd als doel en dus niet uitsluitend als middel beschouwd worden (gebruik maken van
diensten en capaciteiten van een collega). Menselijke waardigheid: Het recht het leven naar
eigen inzicht in te richten.
Evaluatie deontologie
Kant pretendeer een algemeen geldige ethiek te ontwerpen, los van tijd en context: Ethiek kan een
regel formuleren die niet afhankelijk is van toevallige omstandigheden of emoties. Goedheid heeft een
duidelijke basis en die ligt in de menselijke rationaliteit. Paradox op Kant: Menselijk denken onttrekt
zich nooit geheel aan zijn tijd en (technische en wetenschappelijke) omgeving.
Het utilisme
J. Bentham: calculeren van geluk
Voor Bentham lag de waarde van een zaak in het te berekenen nut (utility) dat deze had. Als het nut
van zo een uitgangspunt niet duidelijk was aan te tonen, dan telde het niet mee. Het hoogste
1
,waarnaar de mens streeft is volgens Bentam geluk (happiness). Geluk koppelde hij aan het natuurlijke
streven naar pleasure en het vermijden van pain. Utiliteitsprincipe: Een handeling wordt beoordeeld ‘in
accordance to the tendency which it appears to have to augment of diminish the happiness of the
party whose interest is in question’.
Hedonistic calculus: bezie de gevolgen van een handeling op de pain en pleasure die ze bij alle
betrokkenen teweegbrengen, betrek daarbij de verschillende dimensies en het aantal personen die
door de handeling worden getroffen, en bereken vervolgens de beste handeling. Benthum legde de
basis voor het hedendaags strafrechtdenken: straf is onaangenaam voor de betrokkenen, maar het
heeft positieve gevolgen voor de samenleving (afschrikkende werking).
J. S. Mill: Kwaliteit van leven
Verschillen in activiteiten leiden tot kwalitatieve verschillen tussen gelukservaringen (mensen zijn uit
op ontwikkeling en bevrediging van hun kwaliteiten). Wanneer geen algemene criteria voor goed
handelen bestaan zijn mensen vrij het geluk zelf in te vullen. Mill wilde afstand nemen van de banale
kant van Benthams denken, maar weigerde zich te baseren op een andere waarde dan de
persoonlijke gelukservaring. Als reactie op dit probleem ontstonden vormen van utilisme die niet het
menselijk geluk centraal stelden: het preferentie-utilisme (stelt voor keuren/preferenties van
betrokkenen centraal).
Voordelen utilisme
Het utilisme beoordeelt een moreel probleem vanuit een neutrale positie, waar objectief wordt bepaald
(berekend) wat voor alle betrokkenen het beste is (bijv. mensen beschermen tegen gehoorschade
door het maximale volume van een telefoon vast te stellen).
Nadelen utilisme
Benthams gedachte dat handelingsalternatieven op de geluksweegschaal zijn te leggen is veel te
optimistisch en het wordt nog ingewikkelder als we handelingen en belevingen (kwalitatieve
verschillen) volgens Mill op een kwantitatieve weegschaal moeten leggen. Bovendien is het moeilijk
om de gevolgen van een handeling in te schatten.
Het utilisme komt niet verder dan een omschrijving van behoefte aan geluk, ingevuld met plezier en
pijn. Maar dit is een gevolg van de zaak of activiteit waarop mensen gericht zijn en zijn niet het
hoogste goed. Een aangenaam gevoel kan pas vorm krijgen nadat en omdat iets goeds is gedaan.
De verhouding tussen de theorieën
Het utilisme is geschikt om de moeilijke bestuurlijke beslissingen te verantwoorden, de deontologie
onderbouwt de basale plichten in samenleven en de deugdethiek motiveert mensen zicht te oriënteren
op de kwaliteiten van goed leven.
Hoorcollege 1 Deel 1: Inleiding ethiek (p.17-27) - Rothfusz
1 Moraal en ethiek
Sociaal werk en moraal
Een sociaal werker moet goed nadenken over de waarden en normen die zijn professioneel handelen
beïnvloeden, want:
- Vaak komen mensen bij een sociaal werker als er problemen zijn die ze zelf niet kunnen
oplossen of waarvan ze denken dat ze die niet kunnen oplossen.
- Veel cliënten van het sociaal werk komen uit de sociaal zwakkere milieus of hebben bepaalde
beperkingen (eigen kracht versus kwetsbaarheid).
- Mensen geven vaak vertrouwelijk informatie aan een sociaal werker.
- Door zijn interventies kan de sociaal werker het leven van mensen ingrijpend beïnvloeden.
- Door zijn deskundigheid en zijn positie heeft de sociaal werker macht (bijv. Raad voor de
Kinderbescherming).
- De sociaal werker moet kunnen verantwoorden waarom hij in zijn werk bepaalde keuzes
gemaakt heeft.
- De sociaal werker bevindt zich vaak in een spanningsveld tussen de belangen van de cliënt,
zijn omgeving, de instelling waar hij voor werkt en de instanties die zijn werk financieren.
Niet alleen de dingen goed doen, maar ook de goede dingen doen
Technisch-instrumentele professionaliteit is het beschikken over de juiste kennis, kunde en
professionele vaardigheden waardoor effectief doelen worden bereikt. Daarnaast moet een sociaal
2
,werker ook beschikken over normatieve professionaliteit; als je nadenkt over de waarden in je werk en
als die waarden de leidraad in je handelen vormen.
In sociaal werk spelen waarden en normen volgens Kunneman op drie niveaus:
1. Niveau van wetgeving en contractuele afspraken van organisaties om bepaalde doelen te
halen;
2. Deskundigheidsnormen;
3. Waarden en normen die binnen de cultuur verankerd zijn (bijv. persoonlijke ontwikkeling of
integriteit).
1.1 Moraal
Morele vragen gaan over goed en kwaad, over de manier waarop mensen zouden moeten leven (bijv.
kies je een vegetarisch gerecht wanneer je vindt dat dieren een slecht leven hebben?). Morele
opvattingen zijn een antwoord op de vraag hoe men zich als mens goed en verantwoordelijk kan
gedragen
Moraal is afgeleid van het Latijnse woord ‘mos’, dat ‘zede’ of ‘gewoonte’ betekent. Bij moraal gaat het
over waarden en normen en deze zijn niet af te leiden uit de werkelijkheid, maar ze zijn aan een
levensvisie verbonden.
De Belgische filosoof Verplaetse (2008) onderscheidt vier intuïtieve moralen:
1. De hechtingsmoraal regelt hoe we omgaan met mensen met wie we verbonden zijn (hechting
en empathie).
2. De geweldmoraal is een moreel systeem dat regelt hoe we met bedreigende situaties omgaan
(bijv. bedreiging van de familie-eer).
3. De reinigingsmoraal regelt dat mensen reinheid koppelen aan het goede en besmetting aan
het kwaad (bijv. vrouwen die een relatie hadden met een bezetten werden geschoren en
schoongespoten).
4. De samenwerkingsmoraal speelt een rol in de manier waarop mensen met elkaar
samenwerken en omgaan met mensen die de samenwerking bedreigen.
Alle bovengenoemde moralen zijn instinctief en geven ons geen argumenten. Ethiek doet dat wel. We
spreken van ethiek als mensen op een systematische manier naar redelijke argumenten zoeken om te
onderbouwen waarom een handeling goed of fout is. Moreel is niet statisch en morele opvattingen
kunnen variëren afhankelijk van tijd en plaats.
Micro-, meso- en macroniveau
Op microniveau gaan morele vragen over de manier waarop je van mens tot mens met elkaar zou
moeten omgaan (vrienden, familieleden, hulpverleners, cliënten etc.). Op mesoniveau maken
organisaties morele keuzes, die onder meer hun neerslag vinden in de visie van de instelling (missie
en visie van een instelling). Op macroniveau gaan de morele opvattingen over de manier waarop de
samenleving moet worden ingericht. De verschillende niveaus staan niet los van elkaar; de sociaal
werker heeft te maken met wet- en regelgeving die de morele opvattingen van de maatschappij
weerspiegelt.
1.1.1 Waarden en normen
Waarden zijn (abstracte) begrippen die omschrijven wat mensen waardevol vinden en waarnaar zij
streven. Een waarde wordt vaak omschreven in één woord, bijv. autonomie, vertrouwelijkheid en
betrouwbaarheid.
Normen zijn handelingsvoorschriften die laten zien hoe je moet handel. Een morele norm betekent
een richtlijn die aangeeft hoe iemand zou moeten handelen, of die gebruikt kan worden als maatstaf
om het gedrag te beoordelen. Normen kunnen zich ontwikkelen en worden vaak aangepast aan
veranderende contexten.
Fatsoensnormen
Fatsoensnormen zijn conventies, ‘goede manieren’, die vastleggen wat wel en wat niet hoort (bijv. op
tijd komen voor een afspraak, welke kleding wel of niet gepast is in een bepaalde situatie). Ook wel
‘kleine ethiek’ of etiquette genoemd.
Vier criteria in onderscheiden van fatsoensnorm en morele norm:
1. Ernst: Een morele normovertreding is ernstiger.
2. Straf: De straf voor een morele normovertreding is zwaarder.
3. Regelcontingentie: Morele normen zijn niet/minder afhankelijke van ‘toevallige’ regels.
3
, 4. Autoriteit: Morele normen zijn niet/minder afhankelijk van de goedkeuring door een autoriteit.
Juridische normen
Juridische regels sluiten meestal aan op opvattingen over wat een goede maatschappij is en op
morele regels die veel mensen delen. Het is ook mogelijk dat een handeling tegen de wet ingaat, maar
wel door veel mensen als moreel juist wordt gezien (bijv. uitgeprocedeerde asielzoekers opvangen).
Hoorcollege 1 Gamewijs opvoeden: Ouders ondersteunen bij een
nieuwe opvoedingsstaak
Wanneer is gamen niet meer gewoon ‘fun’?
In de laatste 35 jaar hebben videospelletjes of ‘games’ een grote verandering doorgemaakt, van
eenvoudige tweedimensionale spellen, naar drukbevolkte driedimensionale werelden. Deze visuele
aantrekkelijkheid, gecombineerd met een hoge toegankelijkheid, zorgt ervoor dat kinderen op jonge
leeftijd met gaming beginnen. Gamen voldoet aan de basisbehoeften voor motivatie volgens de
zelfdeterminatietheorie. Het zorgt voor verbondenheid, men krijgt het gevoel ergens goed in te zijn,
men heeft het gevoel hier zelf verantwoordelijk voor te zijn en wordt daarin bovendien bevestigd
binnen spelcontext.
De meerderheid van gemende kinderen en jongeren hebben hun gamegebruik onder controle en
beschouwen het, net als hun ouders, als een aangename vrijetijdsbesteding en een volwaardig deel
van hun leven. Gamegedrag kan echter problematische vormen aannemen en een negatieve impact
hebben op de psychosociale ontwikkeling van een gamer, hoofdzakelijk omdat het andere
tijdsbestedingen en interesses verdringt en alomtegenwoordig wordt in het leven van een gamer. Er
wordt dan gesproken van problematisch gamen, gameverslaving of riskant gamegedrag.
Het doel van dit artikel is om het belang aan te stippen van tijdige detectie en interventie bij dit riskante
gamegebruik, om een ernstige problematiek of problemen in de thuissituatie te voorkomen. Riskant
gamegebruik is een term die gehanteerd wordt voor “een gamepatroon dat het risico op schadelijke
gevolgen voor de ‘gebruiker’ verhoogt”. Het merendeel zijn ouders die aan de alarmbel trekken omdat
het gamen niet langer bespreekbaar is en in hun ogen voor veel problemen zorgt. De gezinscontext
betrekken in de behandeling is daarom ook van essentieel belang; het gamen kan namelijk de
oorzaak of het gevolg zijn van een moeilijk lopende communicatie tussen ouders en kind.
Preventie en vroeginterventie bij problematisch gamen?
Problematisch gamers blijken de weg naar hulpverlening pas te bereiken op een moment dat de
problematiek al een ernstige belemmering betekent voor de gamer in kwestie of onhoudbaar is voor
de omgeving. Hoe eerder men ingrijpt, hoe gunstiger de resultaten zijn, omdat de negatieve gevolgen
op het vlak van gezondheid en andere levensdomeinen doorgaans minder ernstig zijn. Wanneer
preventieve initiatieven niet meer afdoende zijn en gespecialiseerde hulpverlening nog niet
geïndiceerd is, kan vroeg interventie (= methodologisch onderbouwde acties die professionelen uit de
welzijns-en gezondheidssector en andere relevante sectoren toepassen, met de bedoeling personen
met riskant of problematisch gedrag te identificeren en hen te motiveren tot gedragsverandering) bij
jongeren met het risico op verslaving een bruikbare hulpverleningsvorm betekenen. Met ‘vroeg’ wordt
bedoeld dat er nog geen sprake is van een gediagnosticeerde stoornis en duidt dus niet op een jonge
leeftijd. De richtleeftijd voor vroeg interventie bij riskant gamegebruik ligt tussen 12 en 15 jaar; later
zou minder impact hebben.
Gamen (en ander mediagebruik) als opvoedingsthema bij gezinnen met kinderen
Door ouder handvatten te geven op het gebied van ‘digitale mediaopvoeding’, kan een dalend effect
verwacht worden op de aanmelding in gespecialiseerde verslavingszorgdiensten. Digitale
mediaopvoeding is erop gericht kinderen en jongeren bewust en selectief met het (online) media-
aanbod te laten omgaan. “Kinderen worden doorgaans niet mediawijs geboren”. Een ander duidelijk
advies is om niet alleen alert te zijn voor mogelijke veranderingen als ‘risicofactoren’, maar ook een
verhoogde alertheid te tonen voor de ‘signalen’ die kunnen wijzen op problematisch gamegedrag.
Ouders en anderen die bij de opvoeding betrokken zijn kunnen dus zelf aan vroeg detectie doen, en
ook aan vroeg interventie, wanneer het gaat over problematisch gamegebruik.
Vroegdetectie: gamet mijn zoon of dochter te veel?
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JuliaM1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.